In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een besluit van het UWV. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd, welke door het UWV was toegekend per 30 juli 2019, met een vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 41,94%. Eiseres was van mening dat deze beoordeling onjuist was en heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eiseres beroep instelde bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 17 maart 2021 waren eiseres, haar echtgenoot en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld, waarin werd geconcludeerd dat eiseres beperkingen ondervond door rugklachten, maar dat zij in staat was om bepaalde werkzaamheden te verrichten. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapportages voldoende onderbouwd waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de functies die aan eiseres zijn voorgelegd, passend zijn gezien haar medische situatie. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 41,94% heeft vastgesteld en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.