ECLI:NL:RBZWB:2021:164

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9612
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake bijstandsuitkering door termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de gemachtigde van eiseres op 15 november 2020 digitaal beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, dat op 24 september 2020 was genomen en op 2 oktober 2020 was verzonden. Het beroep betreft de afwijzing van de bijstandsuitkering van eiseres met terugwerkende kracht vanaf 9 januari 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepstermijn, volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is aangevangen op de dag na verzending van het bestreden besluit, wat betekent dat de termijn eindigde op 13 november 2020. De gemachtigde van eiseres stelde dat de termijn pas begon op 5 oktober 2020, maar de rechtbank oordeelde dat deze berekening onjuist was. De rechtbank heeft overwogen dat termijnen van bezwaar en beroep van openbare orde zijn en dat de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar was. Hierdoor heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande op 15 januari 2021 en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9612 PW

uitspraak van 15 januari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde eiseres],
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

De gemachtigde van eiseres heeft op 15 november 2020 digitaal beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 24 september 2020 (bestreden besluit), verzonden op 2 oktober 2020, inzake de afwijzing om de bijstandsuitkering van eiseres met terugwerkende kracht (vanaf 9 januari 2020) toe te kennen.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen om het beroepschrift binnen de daarvoor bepaalde termijn in te dienen. De griffier heeft de gemachtigde van eiseres bij brief van 19 november 2020 erop gewezen dat het beroep niet binnen die termijn is ingesteld en heeft daarbij de gelegenheid geboden de reden van de termijnoverschrijding toe te lichten. Ter verklaring van de termijnoverschrijding heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat het bestreden besluit op zaterdag 3 oktober 2020 is ontvangen. De gemachtigde van eiseres stelt dat dit betekent dat de beroepstermijn is aangevangen op maandag 5 oktober 2020 en eindigt op maandag 16 november 2020. Uitgaande van deze beroepstermijn is de gemachtigde van eiseres van mening dat haar beroepschrift, ingediend op 15 november 2020, tijdig is.
2. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is gedagtekend 24 september 2020 en is verzonden op 2 oktober 2020. Het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb brengt dan mee dat de beroepstermijn is aangevangen op de dag na verzending van het bestreden besluit en is geëindigd op 13 november 2020.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beroepschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het beroepschrift is op 15 november 2020 bij de rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
3. Termijnen van bezwaar en beroep zijn van openbare orde, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden.
De rechtbank ziet in de door de gemachtigde van eiseres aangevoerde redenen geen aanleiding om niet-ontvankelijk verklaring met toepassing van artikel 6:11 van de Awb achterwege te laten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Anders dan de gemachtigde van eiseres stelt, vangt de beroepstermijn op grond van artikel 6:8 van de Awb niet aan op de dag na ontvangst van het bestreden besluit, maar op de dag na verzending van het bestreden besluit. Hieruit volgt dat de beroepstermijn aanvangt op 3 oktober 2020 en als gevolg daarvan eindigt op 13 november 2020. Het onjuist berekenen van de beroepstermijn door de gemachtigde van eiseres is een omstandigheid die voor haar eigen rekening en risico dient te blijven.
4. Een en ander leidt tot de slotsom dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank zal de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
5. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 6:7, 6:8, eerste lid, 6:9, eerste lid, 6:11 en 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van C.A.F. Kalb, griffier, op 15 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 6:7 van de Awb luidt als volgt:
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11 van de Awb luidt als volgt:
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien de voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.