ECLI:NL:RBZWB:2021:163

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_4890
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake Ziektewetuitkering

Op 15 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 13 januari 2020, waarin het recht op een uitkering op grond van de Ziektewet werd geweigerd. De gemachtigde van de eiser heeft echter in het beroepschrift geen gronden van beroep vermeld, wat in strijd is met de verplichtingen zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De griffier heeft de gemachtigde van de eiser meerdere keren gewezen op deze tekortkoming en de gelegenheid geboden om het verzuim te herstellen. Ondanks uitstel en herhaalde verzoeken om de gronden van beroep in te dienen, heeft de eiser geen reactie gegeven. Uiteindelijk heeft de rechtbank vastgesteld dat de gestelde termijn voor het indienen van de gronden was verstreken zonder dat hieraan was voldaan.

Hierdoor heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak zonder verdere behandeling is afgedaan. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing binnen een termijn van zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4890 ZW

uitspraak van 15 januari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

De toenmalig gemachtigde van eiser heeft bij brief van 20 februari 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van 13 januari 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering van het recht op een uitkering vanaf 30 april 2019 op grond van de Ziektewet (ZW).

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen om in het beroepschrift de gronden van het beroep te vermelden. De rechtbank stelt vast dat de toenmalige gemachtigde van eiser in het beroepschrift geen gronden van beroep heeft vermeld.
2. De griffier heeft de toenmalige gemachtigde van eiser bij brief van 27 februari 2020 erop gewezen dat zij niet had voldaan aan deze verplichting en heeft haar daarbij de gelegenheid geboden het verzuim te herstellen binnen de in de brief gestelde termijn van vier weken na verzending van de brief. Bij brief van 23 maart 2020 heeft de toenmalige gemachtigde verzocht om uitstel voor het indienen van de inhoudelijke gronden. De griffier heeft bij brief van 27 maart 2020 hiertoe uitstel verleend tot 4 mei 2020. De toenmalig gemachtigde heeft binnen deze termijn geen gronden overgelegd.
3. Nadat eisers toenmalige gemachtigde de rechtbank heeft bericht dat zij zich terugtrekt als gemachtigde van eiser, heeft de griffier bij brief van 19 juni 2020 eiser zelf erop gewezen dat nog niet is voldaan is aan de verplichting om gronden te overleggen. De griffier heeft daarbij de gelegenheid geboden dit verzuim te herstellen binnen de in de brief gestelde termijn van vier weken na verzending van de brief. Bij aangetekende brief van 27 juli 2020 is eiser medegedeeld dat op het eerdere verzoek om de gronden van beroep geen reactie is ontvangen. Eiser is verder verzocht om binnen vier weken na verzending van deze brief alsnog de gronden van beroep toe te sturen. Eiser is er in deze brief op gewezen dat indien er van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren.
4. De rechtbank constateert dat de gestelde termijn is verstreken zonder dat de gronden van het beroep zijn overgelegd. Het beroep is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Daarom zal de rechtbank de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
5. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, 6:6, aanhef en onder a, en 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van C.A.F. Kalb, griffier, op 15 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb luidt als volgt:
Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste de gronden van het bezwaar of beroep.
Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb luidt als volgt:
Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, kan die niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien de voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.