ECLI:NL:RBZWB:2021:1629

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
C/02/374652 / FA RK 20-3738
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning van een minderjarige door de partner van de moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 april 2021 uitspraak gedaan over de nietigheid van de erkenning van een minderjarige door de partner van de moeder. De rechtbank oordeelde dat de erkenning nietig was, omdat de moeder toestemming had verleend aan haar partner om het kind te erkennen, terwijl er al vervangende toestemming tot erkenning was verleend aan de verwekker. De rechtbank baseerde haar oordeel op de relevante wetgeving, met name artikel 1:204 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat een erkenning nietig is zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de moeder, indien het kind jonger is dan zestien jaar. De rechtbank concludeerde dat de toestemming van de moeder aan de partner geen rechtsgevolg had, omdat de verwekker al vervangende toestemming had gekregen en deze niet was ingetrokken. De rechtbank benadrukte dat de moeder had moeten informeren bij de verwekker of hij nog gebruik wilde maken van zijn toestemming voordat zij haar partner toestemming gaf. De rechtbank heeft het verzoek van de bijzondere curator tot vernietiging van de erkenning afgewezen, omdat een nietige erkenning niet kan worden vernietigd. De rechtbank heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand verzocht om de akte van erkenning door te halen, en heeft de zaak afgesloten met de mededeling dat de erkenning door de partner van de vrouw nietig is verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/374652 / FA RK 20-3738
datum uitspraak: 2 april 2021
beschikking betreffende verzoek vernietiging erkenning
in de zaak van
mr. F.C.M. MAAT-OLDENHOF, advocaat te ’s-Heer Arendskerke, in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op 23 mei 2016.
Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:
[verwekker],
hierna te noemen: de [verwekker] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J. Schuttkowski te Hulst,
[de vrouw] ,
hierna te noemen de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. D.J.A. Burlet te Oostburg,
[partner van de vrouw] ,
hierna te noemen de [partner van de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. V.C. Serrarens te Middelburg.
Als informant is in de procedure betrokken:
STICHTING INTERVENCE, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Middelburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 16 juli 2020 ontvangen verzoek vernietiging erkenning ex artikel 1:205, lid 1, sub a, BW, met bijlagen;
- het op 8 januari 2021 ontvangen verweerschrift van de [partner van de vrouw] ;
- het op 11 januari 2021 ontvangen verweerschrift van de vrouw;
- het op 21 januari 2021 ontvangen verweerschrift van de [verwekker] ;
- de tijdens de mondelinge behandeling door de bijzondere curator overgelegde pleitaantekeningen.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 21 januari 2021, gelijktijdig met het verzoek bekend onder zaak/rekestnummer C/02/379260 / JE RK 20-2342.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de [verwekker] , bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de Arabisch-Egyptische taal;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de [partner van de vrouw] , bijgestaan door zijn advocaat;
- de bijzondere curator;
- een vertegenwoordigster namens de Raad;
- een vertegenwoordiger namens de GI.

2.De feiten

2.1
De vrouw en de [verwekker] hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
- [minderjarige] (voorheen: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op 23 mei 2016 (hierna: de minderjarige).
2.2
De minderjarige verblijft bij de vrouw en [partner van de vrouw] .
2.3
De vrouw oefent van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarige uit.
2.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 25 april 2018 is de minderjarige onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 25 april 2018 en tot 25 januari 2019. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk bij beschikking van 21 januari 2021, en geldt nog tot 25 juli 2021.
2.5
Bij beschikking van deze rechtbank van 25 april 2018 is aan [verwekker] , ter vervanging van de toestemming van de vrouw, toestemming tot erkenning van de minderjarige verleend.
2.6
De [partner van de vrouw] heeft de minderjarige met toestemming van de vrouw op 17 januari 2020 erkend.
2.7
Bij beschikking van de rechtbank van 3 juni 2020 is mr. F.C.M. Maat-Oldenhof benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige.
2.8
De vrouw, [partner van de vrouw] en de minderjarige hebben de Nederlandse nationaliteit, [verwekker] de Egyptische nationaliteit.

3.Het verzoek

3.1
De bijzondere curator verzoekt, namens de minderjarige, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de erkenning van de minderjarige door de [partner van de vrouw] te vernietigen.
3.2
De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de bijzondere curator en verzoekt dit verzoek af te wijzen.
3.3
De [verwekker] stemt in met het verzoek van de bijzondere curator.
3.4
De [partner van de vrouw] voert verweer tegen het verzoek van de bijzondere curator en verzoekt dit verzoek af te wijzen.
3.5
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.1
De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rechtsmacht om te oordelen over het onderhavige verzoek, nu meerdere belanghebbenden hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
4.1.2
Ingevolge artikel 10:95, eerste lid, BW, wordt de vraag of erkenning door een persoon familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen hem en een kind, wat betreft de bevoegdheid van die persoon en de voorwaarden voor erkenning, bepaald door het recht van de staat waarvan die persoon de nationaliteit bezit. Ingevolge artikel 10:95, derde lid, BW is op de toestemming van de moeder, onderscheidenlijk het kind, tot de erkenning toepasselijk het recht van de staat waarvan de moeder, onderscheidenlijk het kind, de nationaliteit bezit. Nu zowel de [partner van de vrouw] als de vrouw de Nederlandse nationaliteit hebben, is Nederlands recht van toepassing op het ontstaan van de familierechtelijke betrekkingen door erkenning, de voorwaarden voor erkenning en de toestemming voor de erkenning.
4.1.3
Ingevolge artikel 10:96 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wordt op de vraag of en de wijze waarop een erkenning kan worden tenietgedaan, wat betreft de bevoegdheid van de persoon die het kind heeft erkend en de voorwaarden voor de erkenning, bepaald door het ingevolge artikel 10:95 lid 1 BW toegepaste recht, en wat betreft de toestemming van de moeder, onderscheidenlijk het kind, door het recht dat ingevolge artikel 10:95 lid 3 BW toepasselijk is. Nu Nederlands recht van toepassing is op het ontstaan van de familierechtelijke betrekkingen door erkenning, de voorwaarden voor erkenning en de toestemming voor de erkenning, is Nederlands recht ook van toepassing op het verzoek tot vernietiging van de erkenning.
4.2
Rechtsgeldige erkenning?
4.2.1
Alvorens de rechtbank het verzoek tot vernietiging van de erkenning inhoudelijk kan beoordelen, dient zij vast te stellen of er sprake is van een rechtsgeldige erkenning van de minderjarige door de [partner van de vrouw] . De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
4.2.2
Ingevolge artikel 1:204, eerste lid, BW is een erkenning nietig, indien zij – indien het kind de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt – zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de moeder is gedaan. Op grond van artikel 1:204, derde lid, BW kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, indien aan de in het wetsartikel genoemde voorwaarden is voldaan.
4.2.3
Bij beschikking van de rechtbank van 25 april 2018 is aan de [verwekker] , ter vervanging van de toestemming van de vrouw, toestemming tot erkenning van de minderjarige verleend. Er is geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak binnen de wettelijke termijn, waardoor deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, dat wil zeggen dat deze definitief is geworden. Vaststaat dat de [verwekker] geen gebruik heeft gemaakt van deze toestemming van de rechtbank en dat hij de minderjarige niet heeft erkend. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de [verwekker] aangegeven dat hij er niet van op de hoogte was dat hij na de afgifte van de beschikking, waarin aan hem vervangende toestemming was gegeven, daarmee naar de burgerlijke stand diende te gaan om de erkenning tot stand te brengen. De advocaat van de [verwekker] heeft desgevraagd naar voren gebracht dat hij de [verwekker] daarover wel degelijk heeft geïnformeerd, maar dat niet uit te sluiten is dat de [verwekker] , door zijn gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal, dit niet begrepen heeft.
De vrouw heeft toestemming verleend aan de [partner van de vrouw] om de minderjarige te erkennen, zonder voorafgaand te informeren bij de [verwekker] of hij de minderjarige nog wenste te erkennen. Met de toestemming van de vrouw heeft de [partner van de vrouw] de minderjarige op 17 januari 2020 erkend.
4.2.4
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad [1] volgt dat met de strekking van artikel 1:204 BW onverenigbaar is dat in een geval waarin de vraag of de gronden tot weigering van de vervangende toestemming ontbreken aan de rechter is voorgelegd, de moeder de beoordeling daarvan en daarmee de erkenning door de verwekker die reeds om vervangende toestemming heeft gevraagd, zou kunnen blokkeren door aan een ander die het kind wil erkennen, daartoe toestemming te verlenen vóórdat definitief op het desbetreffende verzoek van de verwekker is beslist. Op grond hiervan moet worden aangenomen dat vanaf het moment waarop een verzoek tot het verlenen van deze vervangende toestemming bij de rechtbank is ingediend en totdat daarop definitief is beslist, de moeder aan een ander slechts voorwaardelijk toestemming tot erkenning kan verlenen. Die toestemming (van de moeder) heeft in dat geval alleen gevolg indien de door de verwekker gevraagde vervangende toestemming bij een definitief geworden rechterlijke beslissing is geweigerd.
4.2.5
In het onderhavige geval is hiervan geen sprake: de rechtbank heeft reeds bij definitief geworden rechterlijke beslissing vervangende toestemming tot erkenning verleend. Dit betekent dat niet aan de orde is dat de vervangende toestemming nog geweigerd kan worden nu er al een definitieve beslissing omtrent de vervangende toestemming gegeven is.. Dat maakt naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad en gelet op de wettelijke context, zoals hiervoor onder 4.2.2. vermeld, dat de toestemming van de moeder aan de [partner van de vrouw] om de minderjarige te erkennen, geen rechtsgevolg heeft.
4.2.6
De omstandigheid dat de [verwekker] circa anderhalf jaar lang geen gebruik heeft gemaakt van de vervangende toestemming om de minderjarige te erkennen, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Er is geen sprake van een wettelijke bepaling op grond waarvan binnen een bepaalde termijn gebruik moet worden gemaakt van een door de rechtbank verleende vervangende toestemming. De rechtbank verwerpt het verweer van de moeder en de [partner van de vrouw] dat er een redelijke termijn (van drie maanden) moet worden verbonden aan het gebruik maken van een rechterlijke beslissing strekkende tot vervangende toestemming tot erkenning. De rechtbank is van oordeel dat het, onder de omstandigheid dat er sprake is van een definitief geworden beslissing van de rechtbank omtrent het verlenen van vervangende toestemming aan de verwekker om de minderjarige te erkennen, zonder dat een (wettelijke) termijn is gekoppeld aan de gebruikmaking van die toestemming, het op de weg van de moeder had gelegen om bij de verwekker te informeren of hij nog gebruik wenste te maken van de vervangende toestemming en de minderjarige nog wilde erkennen, alvorens zij aan een ander toestemming tot erkenning gaf. Dit klemt in het onderhavige geval temeer nu uit de nog aanhangig zijnde procedure omtrent omgang tussen de [verwekker] en de minderjarige volgt dat de [verwekker] betrokken wil zijn in het leven van de minderjarige en een vaderrol ten aanzien van hem wenst te vervullen. De moeder kon en mocht er onder die omstandigheden niet van uit gaan dat de [verwekker] de minderjarige niet langer wilde erkennen. De moeder had, gelet op het voorgaande, slechts (onvoorwaardelijke) toestemming mét rechtsgevolg aan de [partner van de vrouw] kunnen geven als de [verwekker] ondubbelzinnig zou hebben aangegeven dat hij geen gebruik meer wenste te maken van de toestemming die door de rechtbank aan hem is verleend en dat hij de minderjarig niet langer wilde erkennen. Nu de moeder echter heeft nagelaten navraag te doen bij de [verwekker] , kon en mocht zij er niet op vertrouwen dat de [verwekker] de minderjarige niet meer wenste te erkennen.
4.2.7
Het hiervoor overwogene leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat de toestemming van de moeder aan de [partner van de vrouw] geen rechtsgevolg heeft. Dit betekent dat de erkenning van de minderjarige door de [partner van de vrouw] met toestemming van de vrouw op grond van het van toepassing zijnde Nederlandse recht nietig is. Dit heeft als rechtsgevolg dat de erkenning van de minderjarige door de [partner van de vrouw] moet worden doorgehaald. De rechtbank zal de ambtenaar van de burgerlijke stand van [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) verzoeken hiervoor zorg te dragen.
4.2.8
Het voorgaande betekent dat, zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, de erkenning van de minderjarige door de [partner van de vrouw] dient te worden doorgehaald. De [verwekker] kan de minderjarige vervolgens erkennen met gebruikmaking van de reeds verleende vervangende toestemming van de rechtbank (bij beschikking van 25 april 2018). De rechtbank is van oordeel dat het, nu voor de [verwekker] kenbaar is dat de vrouw aan een ander toestemming wenst te verlenen om de minderjarige te erkennen, vanuit het oogpunt van rechtszekerheid onwenselijk is dat in het ongewisse blijft of en zo ja, wanneer de erkenning van de minderjarige door de [verwekker] tot stand komt. Daarom komt het de rechtbank wenselijk voor dat (de advocaat van) de [verwekker] (de advocaat) van de vrouw informeert omtrent de erkenning door de [verwekker] met behulp van de vervangende toestemming van de rechtbank. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat de [verwekker] , zoals aangegeven tijdens de mondelinge behandeling, onmiddellijk zal overgaan tot de erkenning van de minderjarige, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.
4.3
Vernietiging erkenning
4.3.1
Nu de rechtbank heeft bepaald dat de erkenning van de [partner van de vrouw] nietig is en dient te worden doorgehaald, komt de rechtbank niet toe aan een (inhoudelijke) beoordeling van het verzoek tot vernietiging van de erkenning door de bijzondere curator. Een nietige erkenning kan immers niet worden vernietigd.
4.3.2
De rechtbank zal het verzoek van de bijzondere curator daarom afwijzen.
4.3.3
De rechtbank overweegt ten overvloede dat de bijzondere curator als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige op grond van artikel 1:205, eerste lid, aanhef en onder a, BW juncto 1:212 BW de wettelijke bevoegdheid heeft om een verzoek tot vernietiging van de erkenning namens de minderjarige in te dienen en dat voor toewijzing van een dergelijk verzoek geen sprake hoeft te zijn van misbruik van omstandigheden, zoals door (de advocaat van) de moeder is betoogd. Die maatstaf is slechts van toepassing indien de verwekker een verzoek tot vernietiging van de erkenning indient, nu de verwekker niet wordt genoemd onder de limitatieve opsomming van mogelijke verzoekers van een verzoek tot vernietiging tot erkenning.

5.De beslissing

De rechtbank
verstaat dat de door de [partner van de vrouw] gedane erkenning van de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op 23 mei 2016, nietig is;
verzoekt de ambtenaar van de burgerlijke stand van [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) de akte van erkenning, behorend bij de akte van geboorte met nummer 2020-0002.4749-92, voorkomend in het register van geboorten van de gemeente [geboorteplaats] ( [geboorteland] ), door te halen;
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Slot, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2021 in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier.
(LW)
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.Hoge Raad 31 mei 2002, ECLI:NL:2002:AE07450
2.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.