3.3.3Het oordeel van de rechtbank
Vooropgesteld wordt dat in art. 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek (verdere) vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Slechts in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Een uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur, oftewel het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.
De feitelijke gang van zaken
Op 17 augustus 2019 worden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] naar een conflict op het adres [adres 2] te Kortgene gestuurd, waarbij verdachte de voordeur, een ruit in de achterdeur en brievenbus zou hebben vernield bij de woning van zijn ex. Ook zou hij gedreigd hebben de woning in brand te steken en een jerrycan benzine ter hand hebben genomen. Onderweg pikken zij verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] op, die autopech hadden. Zij rijden mee naar de plaats delict. De verbalisanten kregen een duidelijk signalement van verdachte en tijdens de rit naar het adres komt de melding dat verdachte in de politiesystemen bekend staat als ‘harddruggebruiker’ en ‘vuurwapengevaarlijk’.
Omstreeks 21:45 uur zijn zij ter plaatse. De verbalisanten treffen verdachte niet aan. Wel treffen zij bij de achterzijde van de woning aangeefster [aangever] en haar moeder getuige [getuige] aan. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijven ter plaats om een aangifte op te nemen van aangeefster [aangever] terzake vernieling. Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] lenen de dienstauto van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en gaan op zoek naar verdachte.
Aangeefster [aangever] meldt aan verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat verdachte betrokken was bij een onderzoek waarbij 500 kg cocaïne is aangetroffen, dat hij in afwachting is voor uitlevering aan Spanje in verband met dat onderzoek, dat hij geen vriend is van de politie, dat hij zou stoppen met rennen wanneer zij hem zouden aanspreken en dat hij geen wapens bij zich had in de zin van een pistool of steekwapen.
Na het opnemen van de aangifte zijn ook verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (te voet) weggegaan om verdachte te zoeken.
Op een gegeven moment zien zij verdachte in de verte lopen. Verdachte en de verbalisanten naderen elkaar.
Vanaf dit moment lopen de verklaringen uiteen. Volgens verbalisant [verbalisant 1] rende verdachte op hem af met een geheven wijnfles, waarbij hij in zijn gezicht een kille, koude uitdrukking had, met omlaag gerichte mondhoeken. Ook nam hij geen enkele aarzeling in zijn handelen waar. Na twee keer mis te schieten – en terwijl verdachte nog altijd zijn richting op rent – raakt hij verdachte in zijn been. Verdachte valt neer en kan worden aangehouden.
Verdachte verklaart dat hij in gedachten verzonken, voorover gebogen liep, dat hij opeens iets hoorde en in de loop van een pistool keek. Dat hij van schrik zijn handen omhoog deed, waarbij hij de fles wijn nog vast had. Toen liet hij – op verzoek van de politie – zijn handen weer zakken om de fles wijn op de grond te laten vallen, en werd hij op dat moment in zijn been geschoten.
Ook de verklaringen van getuigen lopen zeer uiteen. Zo verklaart een getuige dat goed te zien was dat verdachte niets in zijn handen had, en verklaart een andere getuige dat verdachte een dreigende beweging maakte alsof hij met de fles de agenten wilde belagen en wilde slaan. Weer een andere getuige verklaart dat verdachte stil stond, terwijl de volgende getuige verklaart dat verdachte gewoon doorliep. Ook over de afstand tussen verdachte en verbalisanten wordt wisselend verklaard. Er wordt zowel verklaard over een afstand van tussen de 10 en 15 meter, als over afstanden van 1/anderhalve/twee meter.
Wel staat vast dat verdachte een halflege wijnfles in zijn hand had en verbalisant [verbalisant 1] zijn dienstwapen. Ook staat vast dat verbalisanten tenminste één keer iets naar verdachte hebben geroepen in de trant van “blijf staan” of “halt, politie”. Verder staat vast dat verbalisant [verbalisant 1] verdachte in zijn been heeft geschoten, na twee keer te hebben gemist (en dat dit geen waarschuwingsschoten betroffen).
Vuurwapengevaarlijk en harddrugsgebruiker
De rechtbank overweegt dat er gezien het strafblad van verdachte geen aanleiding was hem te bestempelen als vuurwapengevaarlijk en/of harddrugsgebruiker. Ook de verklaring van aangeefster ter plaatse gaf daar geen aanleiding toe. De rechtbank constateert op basis van het dossier dat het bezit van een vuurwapen door verdachte laatst is vastgesteld op 10 november 1989, hetgeen ruim 30 jaar geleden is. Tevens dateert het laatste drugsfeit van augustus 2010, waarbij zij opgemerkt dat het feit geseponeerd is wegens de geringe aard.
Het gebruik van het vuurwapen
De verdediging heeft betoogd dat het gebruik van het vuurwapen door verbalisant [verbalisant 1] in strijd was met de Ambtsinstructie van de politie. De rechtbank begrijpt dit als een beroep op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
De rechtbank stelt in dat kader voorop dat in artikel 7 van de Ambtsinstructie is vastgelegd wanneer het gebruik van een vuurwapen is geoorloofd. Kort gezegd is dat alleen zo om een persoon aan te houden van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze vuurwapengevaarlijk is of om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding tracht te onttrekken en die wordt verdacht van het plegen van een misdrijf waarop vier of meer jaar gevangenisstraf staat en dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer. De rechtbank benadrukt dat het niet handelen conform de geweldsinstructie overigens niet zonder meer leidt tot een strafbaar handelen van de betreffende ambtenaar. Voor die beoordeling gelden immers strafrechtelijke en strafvorderlijke uitgangspunten.
De rechtbank realiseert zich dat politieambtenaren in hectische situaties in zeer korte tijd en soms op basis van onvolledige of onduidelijke informatie moeten beslissen al dan niet aanhoudingsvuur in te zetten. Doel van de Ambtsinstructie is terughoudendheid daarin te betrachten en van een professional mag dan ook verwacht worden daarnaar te handelen. Bij de beoordeling daarvan in een zaak als deze, waarbij de verdachte centraal staat, dienen alle feiten en omstandigheden te worden betrokken.
Naar het oordeel van de rechtbank is in casu niet gehandeld overeenkomstig de geweldsinstructie en is daarmee het vuurwapengebruik onrechtmatig geweest. Er was geen sprake van een misdrijf als bedoeld in artikel 7, eerste lid, sub b, van de Ambtsinstructie. Beide verbalisanten hebben verklaard dat het hier ging om een aanhouding ter zake van vernieling. Ook hebben zij verklaard dat aangeefster bij het opnemen van de aangifte heeft verklaard dat verdachte geen wapens bij zich had in de zin van een pistool of steekwapen. Een dergelijke melding betekent niet dat zonder meer redelijkerwijs mag worden aangenomen dat verdachte een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft én dat tegen personen zal gebruiken (artikel 7, eerste lid, sub a Ambtsinstructie). Dat verdachte in eerste instantie door bleef lopen (waarbij hij geen wapen in zijn handen droeg), nadat de verbalisanten hebben geroepen dat hij moest blijven staan, maakt dat niet anders.
Ook overweegt de rechtbank dat zelfs indien in overeenstemming met de Ambtsinstructie in beginsel vuurwapengebruik had mogen worden gehanteerd, niet voldaan zou zijn aan de eis van subsidiariteit. Uit het dossier blijkt dat de aanhouding van verdachte ook op een andere, veel minder ingrijpende wijze had kunnen plaatsvinden, zoals ook volgt uit de verklaring van verbalisant [verbalisant 2] . Hij verklaart dat hij de pepperspray in zijn hand had en kon gebruiken, maar dat [verbalisant 1] toen al had geschoten.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat door het onrechtmatige vuurwapengebruik ten tijde van de aanhouding van verdachte sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
De gevolgen voor verdachte
Verdachte heeft als gevolg van het schot in zijn been ernstig letsel opgelopen. Het betrof een meervoudige complexe breuk, waarvoor verdachte eerst meerdere operaties heeft moeten ondergaan. Omdat de breuk niet goed herstelde, heeft verdachte een jaar op krukken gelopen, met als gevolg de achteruitgang van de kwaliteit van omliggende weefsels en de nodige bijkomende pijnklachten. Momenteel zijn er diverse forse fasciaverklevingen aanwezig als gevolg van littekenweefsel, waardoor de doorbloeding in het onderbeen en de voet nog altijd niet optimaal is. Het bot is momenteel zodanig belastbaar dat verdachte ongeveer 20 minuten kan lopen. Verdachte wordt 3x per week behandeld door een fysiotherapeut. Op dit moment heeft het been ongeveer 40% van de kracht ten opzichte van het andere been. Er zal naar verwachting van de behandelaar restletsel aanwezig blijven in de vorm van een verlaagde belastbaarheid, krachtsverlies, beperkte gewrichtsmobiliteit en pijnklachten.
De verdenking en de ernst van de feiten
De vordering inbewaringstelling bevatte – kort gezegd – de volgende drie feiten: vernieling van de brievenbus, voor- en achterdeur van aangeefster [aangever] , poging doodslag verbalisant [verbalisant 1] (subsidiair zware mishandeling, meer subsidiair bedreiging) en bedreiging van aangeefster [aangever] met brandstichting.
De vordering is afgewezen, waarbij de rechter-commissaris heeft geoordeeld dat er geen ernstige bezwaren zijn voor feit 1 voor wat betreft de brievenbus, feit 2 primair en subsidiair en feit 3. De rechter-commissaris achtte bewaring niet opportuun gezien de medische situatie van verdachte. Daarbij is mede gelet op de relatief geringe ernst van de vernieling van het ruitje in de achterdeur en de bedreiging.
Thans resteert op de tenlastelegging slechts de bedreiging met de dood c.q. zware mishandeling van verbalisant [verbalisant 1] . Zo de rechtbank op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken al tot een bewezenverklaring zou kunnen komen, dan zou dat hooguit de bedreiging met zware mishandeling betreffen.
De artikel 12 Sv-procedure
Verdachte heeft een klaagschrift ex artikel 12 Sv ingediend bij het hof te ’s-Hertogenbosch, wegens het niet vervolgen van verbalisant [verbalisant 1] .
Tijdens de eerdere inhoudelijke behandeling op 28 januari 2021 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat deze strafzaak en de procedure aangaande het klaagschrift bij het hof te ’s-Hertogenbosch niet los van elkaar kunnen worden gezien, in die zin dat niet is uit te sluiten dat een vonnis in deze strafzaak een rol kan spelen, in welke vorm dan ook, in de andere procedure. Deze strafzaak zou aldus het voorportaal van de artikel 12 Sv-procedure kunnen zijn.
De eis
Ter zitting heeft de officier van justitie een gevangenisstraf geëist van drie dagen onvoorwaardelijk met aftrek van het voorarrest. Aangezien verdachte drie dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zou er bij het volgen van de eis geen verdere straf volgen.
De vordering benadeelde partij
Verbalisant [verbalisant 1] heeft een vordering ingediend ter hoogte van € 200,- wegens – kort gezegd – de gevolgen die de bedreiging door verdachte op 17 augustus 2019 en de mogelijke bedreigingen door verdachte en diens ex-partner in de dagen daarna voor verbalisant [verbalisant 1] en zijn gezin heeft gehad. Zo al tot toewijzing van de gehele vordering zou kunnen worden gekomen, dan staat dit bedrag in schril contrast met de schade die verdachte heeft geleden en nog altijd lijdt als gevolg van het feit dat hij door verbalisant [verbalisant 1] in zijn been is geschoten. Bij de vervolgingsbeslissing kan deze vordering dan ook geen redelijk belang hebben gevormd.
Het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de hierboven geschetste gang van zaken zich verenigt met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. Hoewel niet als zodanig aangevoerd, merkt de rechtbank op dat de artikel 12 Sv-procedure als zodanig geen belang is dat bij deze belangenafweging mag worden meegewogen.
De rechtbank overweegt dat in deze zaak sprake is van een zeer ongelukkige samenloop van – lang niet allemaal aan verdachte te wijten – omstandigheden. Door een ongelukkig geformuleerde aangifte en sterk verouderde informatie uit het politieregistratiesysteem gingen de verbalisanten ervan uit dat zij een vuurwapengevaarlijke verdachte gingen aanhouden. Het betrof echter een – enigszins aangeschoten – tengere man van 54 jaar oud, die zichtbaar geen wapen bij zich had en toch in zijn been is geschoten. Er is op 17 augustus 2019 iets verschrikkelijk mis gegaan.
Als bij het geconstateerde vormverzuim wordt opgeteld dat verdachte aan het schietincident zeer ernstig en blijvend letsel over heeft gehouden, van de oorspronkelijke verdenking tegen hem nauwelijks iets is overgebleven en de officier van justitie ook geen noemenswaardige straf heeft geëist tegen verdachte, is het oordeel van de rechtbank dat een redelijke en billijke afweging had moeten leiden tot de beslissing in dit geval niet (verder) te vervolgen.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat op grond van het beeld dat rijst uit het dossier en de behandeling ter zitting sprake is van een apert onredelijke vervolgingsbeslissing. Met andere woorden: geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie had kunnen oordelen dat met de (voortzetting van de) vervolging een redelijk belang gediend kon zijn.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.