ECLI:NL:RBZWB:2021:1626

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
5 april 2021
Zaaknummer
02/098870-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen van een groot geldbedrag en vervoeren van cocaïne

Op 6 april 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van witwassen van een bedrag van ongeveer € 800.000,- en het vervoeren van cocaïne. De verdachte, geboren in 1980, werd bijgestaan door raadsman mr. C.C. Polat. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 23 maart 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd gewijzigd en de verdachte werd beschuldigd van het samen met anderen witwassen van een geldbedrag en het vervoeren van cocaïne.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend bewezen had dat hij het geldbedrag had witgewassen, terwijl hij niet bewezen kon worden dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne in de auto van een medeverdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tweede feit, het vervoeren van cocaïne, maar achtte het eerste feit bewezen. De verdachte had het geldbedrag in een verborgen ruimte in zijn auto vervoerd en dit bedrag was afkomstig uit een misdrijf. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 360 dagen, waarvan 107 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Tevens werd de Volkswagen Passat van de verdachte onttrokken aan het verkeer, omdat deze was gebruikt bij het delict.

De rechtbank hield rekening met de ernst van het gepleegde feit, de duur van het voorarrest en de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk en de afwezigheid van recidive. De uitspraak benadrukte de ontwrichtende werking van witwassen op het economisch verkeer en de noodzaak om dergelijke feiten te bestraffen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/098870-20
vonnis van de meervoudige kamer van 6 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 maart 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
  • samen met anderen een geldbedrag van ongeveer € 800.000,- heeft witgewassen (feit 1),
  • samen met anderen 9.470 gram cocaïne heeft vervoerd dan wel aanwezig heeft gehad (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 (het witwassen van het ten laste gelegde geldbedrag door dit geldbedrag samen met medeverdachte [medeverdachte] voorhanden te hebben en over te dragen) heeft gepleegd en baseert zich daarbij naast de inhoud van het dossier op de bekennende verklaring van verdachte ter zitting en de ondersteunende verklaring van medeverdachte [medeverdachte] als getuige in de zaak van verdachte, eveneens afgelegd ter zitting.
Op basis van het dossier en de verklaring die door verdachte ter zitting is afgelegd, kan de officier van justitie niet vaststellen dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de cocaïne in de VW Transporter van [medeverdachte] . Zij requireert dan ook tot vrijspraak van feit 2.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 2. Niet vastgesteld kan worden dat verdachte wetenschap had van de drugs in de auto van [medeverdachte] dan wel bewust was van de aanwezigheid van die drugs. Mocht de rechtbank aannemen dat verdachte wel wetenschap had c.q. zich bewust was van de aanwezigheid van die drugs, dan kan niet vastgesteld worden dat verdachte de beschikkingsmacht had over die drugs. Voor zover de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte gebruiker was van de onder hem inbeslaggenomen cryptotelefoon en de gebruikersnaam “ [naam 1] ”, dan blijkt uit de berichten slechts dat verdachte op 10 april 2020 in Breda was voor de afgifte van geld en niet voor drugs. Ook via de medeplegen-variant kan niet tot een bewezenverklaring van feit 2 worden gekomen.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, waarbij nog wordt opgemerkt dat wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, - tenzij anders vermeld - een pagina wordt bedoeld van het eindproces-verbaal (28 bladzijden) met bijlagen (doorgenummerd van ZD1 t/m ZD 249), met dossiernummer LEFC920007 en onderzoeksnaam 26RedLion van de Politie Landelijke Eenheid, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van het volgende:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 23 maart 2021, inhoudende dat hij op 10 april 2020 in de Volkswagen Passat met kenteken [kenteken 1] een geldbedrag, dat in de verborgen ruimte in die auto zat, naar Breda gebracht heeft, dat geldbedrag in een loods uit zijn auto heeft gehaald en aan iemand heeft afgegeven;
- het proces-verbaal bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , pagina’s ZD 1 en ZD 2;
- het proces-verbaal bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , pagina’s ZD 10 t/m 15;
- het proces-verbaal bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , pagina’s ZD 6
t/m 8;
- het proces-verbaal bevindingen m.b.t. het tellen van het geldbedrag van € 797.690,-, pagina ZD 28;
- het proces-verbaal van bevindingen m.b.t. het financieel onderzoek en het onderzoek witwassen, als bijlage gevoegd bij het eind-proces-verbaal, pagina’s FIN 1 t/m FIN 9.
Op grond van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander genoemd geldbedrag van € 797.690,- heeft witgewassen door dit geldbedrag samen en in vereniging op het Hazepad te verplaatsen in de VW Transporter en dat hij het bedrag heeft verworven, voorhanden heeft gehad en overgedragen. Ook al was verdachte geen inzittende van de VW Transporter, hij kan wel als medepleger van dit feit worden aangemerkt, omdat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de bestuurder van de VW Transporter, medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte heeft namelijk het genoemde geldbedrag naar Breda gebracht, het geld in de loods uit zijn auto gehaald, samen met de bestuurder van de VW Transporter, medeverdachte [medeverdachte] , het geld geteld en dit geldbedrag uiteindelijk aan [medeverdachte] afgegeven, waarna [medeverdachte] het geldbedrag in de VW Transporter heeft geplaatst en met dat voertuig over het Hazepad heeft gereden.
De rechtbank acht daarmee ook bewezen dat verdachte wist dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor wat betreft de wetenschap bij verdachte dat het geldbedrag geheel of gedeeltelijk afkomstig was van enig misdrijf, overweegt de rechtbank het volgende.
In het onderhavige opsporingsonderzoek is een aantal witwastypologieën vastgesteld, te weten:
- het voorhanden hebben van grote hoeveelheden contant geld, zonder noodzaak daartoe op
grond van bedrijf of beroep;
- ongebruikelijke wijze van transport (verstoppen van contanten in verborgen ruimte in auto);
- het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten wat een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt;
- het feit dat de verdachte iets weigert te verklaren over de herkomst van het geld.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hadden een contant geldbedrag van € 797.690,- voorhanden. Los van het feit dat de voornoemde wijze van transporteren van contant geld
ongebruikelijk is, liepen beiden een aanzienlijk veiligheidsrisico door zoveel contant geld bij zich te hebben. Een risico dat kennelijk de moeite waard was om te lopen.
Verdachte had daarnaast een crypto-telefoon bij zich. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke telefoons, waarmee versleutelde berichten kunnen worden verstuurd, veelvuldig worden gebruikt in het criminele milieu.
Bovendien is binnen dit onderzoek geen legaal economische verklaring verkregen voor het voorhanden hebben van een geldbedrag van € 797.690,-.
Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat sprake is van witwassen van het aangetroffen geldbedrag.
Gelet hierop mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van dit geldbedrag. Verdachte heeft echter geen verklaring willen afleggen over de herkomst van het geld of van wie het geld afkomstig was. Gelet daarop en op de genoemde witwastypologieën, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit wist.
Feit 2
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank - met inachtneming van de redenering van de raadsman - niet wettig bewezen dat verdachte feit 2 heeft gepleegd. Zij zal hem dan ook van dit feit vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
(feit 1:)op 10 april 2020 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander, (van) € 797.690,00,
- de herkomst en de vindplaats heeft verborgen en/of verhuld, door voornoemd geldbedrag in een verborgen ruimte in een voertuig, te weten een Volkswagen Transporter met het kenteken [kenteken 2] , op de openbare weg, te weten op en in de omgeving van het Hazepad, te verplaatsen en
- heeft verworven en voorhanden gehad en overgedragen,
terwijl hij wist dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk, -onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman pleit, mede gelet op uitspraken in soortgelijke zaken, voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het ondergane voorarrest (ruim 8 maanden) plus een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur. Daarnaast kan de maximale werkstraf worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag van bijna € 800.000,-. Hij heeft dit geldbedrag gekregen van iemand om af te leveren in Breda. Hij heeft het bedrag in een verborgen ruimte van de door hem bestuurde auto naar Breda vervoerd. Eenmaal in Breda heeft hij het geld in een loods afgegeven aan een ander, nadat het geld eerst was geteld. De ander heeft het geld in zijn auto eveneens in een verborgen ruimte gelegd en is vervolgens ermee weggereden.
Verdachte heeft niet willen verklaren van wie hij dat geld meegekregen had en wat de herkomst van dat geld was, wat de rechtbank verdachte aanrekent. Hij biedt daardoor (een) ander(en) de gelegenheid anoniem te blijven en daardoor wordt de herkomst van het geldbedrag versluierd. Daar komt nog bij dat het witwassen van geld een ontwrichtende werking heeft op het economisch verkeer. Verdachte heeft dit feit kennelijk slechts uit winstbejag gepleegd, ook al heeft hij niet willen verklaren wat hij voor zijn koeriersdienst zou krijgen.
De rechtbank houdt bij de strafbepaling ook rekening met het feit dat het geld in een professioneel aangebrachte verborgen ruimte in de auto van verdachte is vervoerd. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat professioneel aangebrachte verborgen ruimtes enkel dienen om strafbare goederen, zoals uit misdrijf verkregen geld, vuurwapens en verdovende middelen, aan het ambtelijk toezicht te onttrekken. Een professioneel aangebrachte verborgen ruimte is naar zijn aard ook bedoeld voor herhaald gebruik; een verborgen ruimte wordt in de regel niet aangebracht voor eenmalig gebruik. Dit geldt temeer nu het aanbrengen van een dergelijke ruimte behoorlijke kosten met zich meebrengt. Hoewel verdachte dit ontkent, is niet uit te sluiten dat verdachte vaker op deze wijze strafbare goederen heeft vervoerd.
De officier van justitie heeft bij haar vordering aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor fraude van de LOVS die bij een benadelingsbedrag van € 500.000,- tot € 1.000.000,- een gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden als uitgangspunt noemen. De rechtbank stelt vast dat deze uitgangspunten kunnen worden gehanteerd indien de gedragingen in een frauduleuze context plaatsvinden, waarbij de rechtbank betrekt dat het in een dergelijk geval de bedoeling van de verdachte is dat dat benadelingsbedrag ten gunste van hemzelf zal komen.
In onderhavig geval heeft verdachte opgetreden als koerier van het geldbedrag en is niet gebleken dat dat geldbedrag van hemzelf was of dat hem hiervan een aanzienlijk deel zou toekomen. Dit leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat in het voordeel van de verdachte dient te worden afgeweken van de genoemde oriëntatiepunten.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten, maar dat dit langer dan 5 jaar geleden is geweest, zodat formeelgeen sprake is van recidive.
Over verdachte zijn op 7 december 2020 en 11 maart 2021 voorlichtingsrapporten uitgebracht. Uit het laatste rapport en uit de verklaring van verdachte ter zitting blijkt dat hij sinds 23 februari 2021 drie dagen per week werkzaam is bij de scheepvaart op een werkplaats van [naam 2] en dat zijn werkgever zeer tevreden over hem is. Ook bij verdachte bevalt dit werk zeer goed en hij heeft verklaard daar graag te willen blijven werken.
Voorts heeft verdachte aangegeven geen hulpvraag te hebben en geen behoefte te hebben aan een ambulante behandeling bij Fivoor.
Rekening houdende met:
- de ernst van het gepleegde feit,
- de duur van het voorarrest (253 dagen),
- genoemde oriëntatiepunten van het LOVS en de door de rechtbank daarbij geplaatste kanttekeningen,
- de omstandigheid dat verdachte sinds 18 december 2020 is geschorst uit de voorlopige hechtenis,
- de omstandigheid dat verdachte nu een structurele dagbesteding heeft, en
- de overige hiervoor genoemde omstandigheden,
acht de rechtbank gerechtvaardigd om een zodanige straf op te leggen dat verdachte enerzijds niet meer naar de gevangenis terug hoeft, maar die anderzijds ook recht doet aan de ernst van het gepleegde feit. Zij zal dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen waarvan de duur gelijk is aan het ondergane voorarrest, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 107 dagen als stok acht de deur, teneinde de ernst van de feiten te benadrukken en verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. Ook acht de rechtbank in verband met de ernst van het gepleegde feit een maximale taakstraf van 240 uur noodzakelijk.
De rechtbank acht het op dit moment niet noodzakelijk meer om bijzondere voorwaarden zoals in de rapportages van de reclassering zijn genoemd, op te leggen. Verdachte heeft nu een structurele dagbesteding en de reclassering had in overleg met verdachte al besloten bij gebrek aan motivatie bij verdachte om een eventuele behandeling af te sluiten.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten een Volkswagen Passat met kenteken [kenteken 1] is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan of voorbereid met behulp van deze auto.
Verder is deze auto, met name door de zich daarin bevindende verborgen ruimte, van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

medeplegen van witwassen;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 107 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
*een personenauto Volkswagen Passat met kenteken [kenteken 1]
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Goossens, voorzitter, mr. Vliegenberg en mr. De Boer, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 april 2021.
Mr. De Boer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage 1
Verdachte staat terecht, ter zake dat:
feit 1:hij op of omstreeks 10 april 2020 te Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (van) ongeveer € 797.690,00, in elk geval van een groot geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat geldbedrag was en/of heeft verborgen en/of verhuld wie dat geldbedrag voorhanden heeft gehad, door voornoemd geldbedrag in een verborgen ruimte in een voertuig, te weten een Volkswagen Transporter met het kenteken [kenteken 2] , op de openbare weg, te weten op en in de omgeving van het Hazepad, te verplaatsen
en/of heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl hij wist dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk, -onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf;
(art 420bis lid 1 ahf/ond a/b jo. art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 2:hij op of omstreeks 10 april 2020 te Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 9470 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )