ECLI:NL:RBZWB:2021:1611

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1183 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor aanplanten bos

Op 2 april 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor het aanplanten van een bos. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E. Willemse, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, dat op 12 februari 2021 een omgevingsvergunning had verleend voor het aanplanten van een bos op een perceel in [plaats perceel]. Verzoeker stelde dat het college onvoldoende onderzoek had verricht naar de aanwezige beschermde planten en dieren en de gevolgen van het initiatief voor deze soorten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het college voldoende had onderbouwd dat de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden niet zouden worden aangetast door het aanplanten van het bos. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangenafweging in het voordeel van de vergunninghouder uitviel, en dat er geen sprake was van onevenredig nadeel voor verzoeker. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1183 WABOA VV

uitspraak van 2 april 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. E. Willemse,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, verweerder.
Als vergunninghoudster heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [vestigingsplaats vergunninghouder].

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 februari 2021 (bestreden besluit) van het college over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het aanplanten van een bos aan [adres perceel] in [plaats perceel]. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld op zitting in Middelburg op 31 maart 2021. Verzoeker was daarbij samen met zijn gemachtigde aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door N.E.N. van Hurck. Namens vergunninghouder waren E.N. Vrijman en E. Verhagen aanwezig.

Overwegingen

1. Feiten

[naam vergunninghouder] is voornemens om drie hectare bos te planten op een perceel van 5 hectare aan [adres perceel] in [plaats perceel]. Het initiatief maakt onderdeel uit van het plan om 100 hectare nieuw bos te planten ten behoeve van CO2 compensatie in de regio. Door middel van het nieuwe bosperceel wordt volgens [naam vergunninghouder] een ecologisch waardevol gebied gecreëerd met een hogere biodiversiteit.
Verzoeker is eigenaar van een perceel dat grenst aan het perceel aan [adres perceel].
Op 8 oktober 2020 heeft [naam vergunninghouder] daar een omgevingsvergunning voor aangevraagd.
Het college heeft de omgevingsvergunning bij bestreden besluit verleend en ziet op de activiteit: ‘werk of werkzaamheden uitvoeren’.
Verzoeker heeft daar bij brief van 16 maart 2021 bezwaar tegen gemaakt en heeft de voorzieningenrechter op diezelfde dag verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2. Gronden
Verzoeker heeft aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen, omdat het college geen onderzoek heeft verricht naar op het perceel aanwezige beschermde planten en dieren en de gevolgen die het initiatief daarvoor kan hebben. Gelet op onderzoek uit het verleden is volgens verzoeker aannemelijk dat in het gebied steenuilen en veldspitsmuizen voorkomen. Daarnaast heeft verzoeker kritiek geuit op het advies van [naam stichting]. De adviseur merkt ten onrechte op dat door middel van het initiatief verder invulling wordt gegeven aan het landschapsbeeld, omdat uit het landschapsplan van de ruilverkaveling [plaats perceel] blijkt dat het perceel ‘open’ zou blijven. Volgens verzoeker is ook geen sprake van productiegrasland, omdat de koeien slechts vijf maanden op het perceel grazen en het perceel niet wordt bemest. Daarnaast is volgens verzoeker geen sprake van omvorming van productiegrasland naar bos, maar van omvorming van bestaand natuurgebied (kruiden- en faunarijk grasland) naar bos.
3. Voorlopige voorziening
3.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
3.3
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Wettelijk kader
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5. Beoordeling
5.1
Het college heeft aan [naam vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden, bestaande uit het aanplanten van een bos op het perceel aan [adres perceel] in [plaats perceel]. [1] Op grond van bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] is aan dat perceel de bestemming ‘Natuur’ toegekend en uit de planregels [2] volgt dat binnen die bestemming een omgevingsvergunning is vereist voor het aanplanten van bomen. In die planregels [3] staat dat het aanplanten van bomen alleen toelaatbaar is, indien:
a. daardoor de natuur-, landschaps- en/of cultuurhistorische waarden niet worden aangetast of;
a. niet significant worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind en indien nodig mitigerende en zonodig compenserende maatregelen worden getroffen.
Het college mag pas beslissen op de aanvraag na schriftelijk advies te hebben ingewonnen van een landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige over die voorwaarden. [4]
5.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college de omgevingsvergunning in redelijkheid kunnen verlenen, omdat aannemelijk is dat de natuur-, landschaps- en/of cultuurhistorische waarden niet zullen worden aangetast als gevolg van het initiatief.
5.3
Door middel van een advies van een landschapsdeskundige van [naam stichting] van 19 januari 2021 heeft het college aannemelijk gemaakt dat de landschaps- en cultuurhistorische waarden in het plangebied niet aangetast zullen worden als gevolg van de aanplanting van het bos. De voorzieningenrechter acht deze landschapsdeskundige voldoende deskundig op het gebied van landschap en cultuurhistorie. Het perceel is volgens de landschapsdeskundige geschikt om tot bos om te vormen. Het project sluit goed aan bij de reeds ingeplante delen en past binnen de landschapsstructuur zoals ingezet na de ruilverkaveling van de jaren 70. Op lager schaalniveau wordt door de richting en ordening van de bosinvulling nog steeds beleving gegeven aan de doorzichten in noord-zuid richting en de relatie met de kreken aan beide zijden. Ook het zicht op de bestaande oude zeedijk langs het westelijk stuk van [adres perceel] komt niet in gevaar. Het assortiment bossoorten dat zal worden aangeplant is meer divers dan in de bestaande bosdelen.
Verzoeker heeft aangevoerd dat het hier gaat om een kreken- en dijkenlandschap met hier en daar geriefhoutbosjes. Hij vindt dat bosaanplant afbreuk doet aan het landschap.
De voorzieningenrechter stelt vast dat dit aspect is meegenomen door [naam vergunninghouder] in het ontwerp voor het perceel waarbij rekening is gehouden met de zichtlijnen op de kreek met in de achtergrond de watertoren van [plaats watertoren], de oude verkaveling en de openheid van het omliggende gebied, door tussen de bosvakken brede paden open te houden. De voorzieningenrechter acht met deze toelichting van [naam vergunninghouder] en het advies van [naam stichting] voldoende onderbouwd dat er geen sprake is van een aantasting van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het perceel en het omliggende gebied.
5.4
De gevolgen van het project voor de natuurwaarden van het gebied zijn beschreven door een boswachter ecologie van Staatsbosbeheer Zeeland-Zuid. De voorzieningenrechter acht een boswachter ecologie voldoende deskundig op het gebied van natuur om een advies hierover uit te brengen. Niet is gebleken dat het onderzoek van de deskundige naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen. Dat deze deskundige werkzaam is bij [naam vergunninghouder] maakt niet dat het college het besluit niet kan of mag baseren op dit advies. De natuurbeschermingsdeskundige concludeert dat de natuurwaarden (biodiversiteit) en de beleving van het gebied zullen worden vergroot als gevolg van het initiatief. De natuurwaarden worden vergroot door mantel en zoom-begroeiing te ontwikkelen en verschillen te maken in dicht bos en kruidenrijke bosweiden. Hiermee wordt een biotoop voor insecten, dagvlinders, muizen en struweelvogels gecreëerd. De huidige aanwezige natuurwaarden zitten rond de poel en rondom die poel zullen geen bomen worden geplant zodat die waarden behouden blijven.
Daarnaast heeft [naam vergunninghouder] ter zitting toegelicht dat leefgebieden van steenuilen en veldspitsmuizen als gevolg van het initiatief niet zullen worden verstoord. Steenuilen leven vooral in (oude) gebouwen en die bevinden zich niet op het perceel. De aanplanting van het bos leidt tot een minieme verkleining van het grasland in de omgeving, waardoor nog ruim voldoende foerageergebied overblijft voor de steenuil. Ook voorziet het initiatief in brede onbewerkte stroken grasland (kruidenrijke bosweiden) die als foerageergebied kunnen worden gebruikt door steenuilen en als leefgebied kunnen functioneren voor de veldspitsmuis. Daar voegt de voorzieningenrechter aan toe dat verzoeker niet met objectieve of verifieerbare gegevens heeft onderbouwd dat als gevolg van het initiatief beschermde dier- of plantensoorten zullen worden aangetast. De voorzieningenrechter acht daarom voldoende onderbouwd dat de natuurwaarden niet worden aangetast door het aanplanten van bomen.
6. Voorlopige conclusie
6.1
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 2 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald.
Artikel 2.11 van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
Indien sprake is van strijd met de regels, bedoeld in het eerste lid, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan]
Het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] is van toepassing op het perceel aan [adres perceel] in [plaats perceel]. In het bestemmingsplan is aan het perceel de bestemming ‘Natuur’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie – 3’ toegekend.
Artikel 16.4.1, onder e, van de planregels
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Natuur zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties.
Artikel 16.4.3 van de planregels
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 16.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur-, landschaps- en/of cultuurhistorische waarden:
niet worden aangetast of;
niet significant worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind en indien nodig mitigerende en zo nodig compenserende maatregelen worden getroffen.
Artikel 16.4.4 van de planregels
Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 16.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 16.4.3 wordt voldaan.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo jo. artikel 16.4.1 van de planregels.
2.Artikel 16.4.1 van de planregels.
3.Artikel 16.4.3 van de planregels.
4.Artikel 16.4.4 van de planregels.