ECLI:NL:RBZWB:2021:1605

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1028 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor omgevingsvergunning kamerverhuur aan arbeidsmigranten

Op 2 april 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar had gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland. Dit besluit betrof de afgifte van een omgevingsvergunning voor het gebruik van een pand voor kamerverhuur aan arbeidsmigranten. Verzoeker, die naast het pand woont, vreesde overlast en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De vergunninghoudster, vertegenwoordigd door T.J. Remmers, meldde dat het pand pas in het najaar van 2021 in gebruik zou worden genomen, na noodzakelijke bouwwerkzaamheden. De voorzieningenrechter vroeg verzoeker om aan te geven waarom hij de beslissing op bezwaar niet kon afwachten.

De voorzieningenrechter overwoog dat de procedure voor een voorlopige voorziening bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een maatregel te treffen. De spoedeisendheid van het verzoek was cruciaal. De voorzieningenrechter concludeerde dat er op dat moment geen sprake was van onverwijlde spoed, aangezien het college uiterlijk op 1 juni 2021 moest beslissen op het bezwaar van verzoeker. De voorzieningenrechter achtte het aannemelijk dat de vergunninghoudster haar toezegging zou nakomen en dat het pand pas later in gebruik zou worden genomen. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1028 WABOA VV

uitspraak van 2 april 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland, verweerder.
Als vergunninghoudster heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghoudster], te [plaatsnaam] ,
gemachtigde: T.J. Remmers.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 januari 2021 (bestreden besluit) van het college over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het gebruiken van een pand aan [adres pand] (hierna: het pand) voor kamerverhuur aan arbeidsmigranten. Hij heeft de voorzieningenrechter met het verzoekschrift van 3 maart 2021 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Vergunninghoudster heeft de voorzieningenrechter in een e-mailbericht van 8 maart 2021 medegedeeld dat het pand pas in het najaar van 2021 in gebruik zal worden genomen voor kamerverhuur aan arbeidsmigranten.
De voorzieningenrechter heeft verzoeker bij brief van 9 maart 2021 verzocht om toe te lichten waarom hij – gelet op die reactie van vergunninghoudster – de beslissing op bezwaar niet af kan wachten.
Verzoeker heeft daar bij brief van 10 maart 2021 op gereageerd.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.
Verzoeker woont naast het pand ten aanzien waarvan de omgevingsvergunning is verleend. Volgens verzoeker heeft hij een spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening omdat hij overlast vreest en in de praktijk blijkt dat het gebruik van een pand voor de huisvesting van arbeidsmigranten niet eenvoudig kan worden beëindigd. Ook moet volgens verzoeker voorkomen worden dat een dergelijk gebruik zal leiden tot een verstoorde relatie tussen de gemeente en omwonenden.
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningprocedure als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Voorts speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol. Nu bezwaar tegen het bestreden besluit is ingesteld, dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van onverwijlde spoed die noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening, in afwachting van een beslissing op dat bezwaar.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college op grond van de Awb uiterlijk 1 juni 2021 moet hebben besloten op het bezwaar van verzoeker. [1] Vergunninghoudster heeft de voorzieningenrechter in een e-mailbericht van 8 maart 2021 medegedeeld dat het pand pas in het najaar van 2021 in gebruik zal worden genomen voor kamerverhuur aan arbeidsmigranten. Volgens vergunninghoudster moeten eerst bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd om het pand te laten voldoen aan de bouwtechnische eisen uit het Bouwbesluit. Vergunninghoudster heeft daar aan toegevoegd dat pas met die bouwwerkzaamheden wordt aangevangen op het moment dat de omgevingsvergunning onherroepelijk is. Zij schat in dat de bouwwerkzaamheden daarom pas eind juli of begin augustus zullen plaatsvinden en dat het pand pas daarna in gebruik kan worden genomen voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Gelet daarop heeft de voorzieningenrechter verzoeker in de gelegenheid gesteld om aan te geven waarom de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden. Verzoeker heeft daar op gereageerd met de mededeling dat hij geen waarde hecht aan uitspraken en / of beloften die worden gedaan door de gemeente en / of haar partners.
5. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat op dit moment geen sprake is van onverwijlde spoed die noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter acht het gelet op de verklaring van vergunninghoudster aannemelijk dat het pand pas in het najaar van 2021 in gebruik zal worden genomen. De voorzieningenrechter is niet gebleken van feiten en omstandigheden die haar doen twijfelen aan die verklaring. De enkele stelling van verzoeker dat hij geen waarde hecht aan uitspraken en / of beloften van vergunninghoudster is daartoe onvoldoende. Het college moet op grond van de Awb ruim voor die tijd hebben besloten op het bezwaar van verzoeker. Wanneer later toch zou blijken dat vergunninghoudster haar toezegging niet nakomt en alsnog een spoedeisend belang ontstaat, staat het verzoeker altijd vrij opnieuw een verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen.
6. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening daarom afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 2 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De voorzieningenrechter gaat er daarbij vanuit dat op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld. Bij een eventuele verdaging van de beslistermijn loopt de beslistermijn tot uiterlijk 13 juli 2021 (artikel 7:10, derde lid, van de Awb).