Op 2 april 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar had gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland. Dit besluit betrof de afgifte van een omgevingsvergunning voor het gebruik van een pand voor kamerverhuur aan arbeidsmigranten. Verzoeker, die naast het pand woont, vreesde overlast en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De vergunninghoudster, vertegenwoordigd door T.J. Remmers, meldde dat het pand pas in het najaar van 2021 in gebruik zou worden genomen, na noodzakelijke bouwwerkzaamheden. De voorzieningenrechter vroeg verzoeker om aan te geven waarom hij de beslissing op bezwaar niet kon afwachten.
De voorzieningenrechter overwoog dat de procedure voor een voorlopige voorziening bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een maatregel te treffen. De spoedeisendheid van het verzoek was cruciaal. De voorzieningenrechter concludeerde dat er op dat moment geen sprake was van onverwijlde spoed, aangezien het college uiterlijk op 1 juni 2021 moest beslissen op het bezwaar van verzoeker. De voorzieningenrechter achtte het aannemelijk dat de vergunninghoudster haar toezegging zou nakomen en dat het pand pas later in gebruik zou worden genomen. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder proceskostenveroordeling.