ECLI:NL:RBZWB:2021:1590

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8965
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake huur- en zorgtoeslag door termijnoverschrijding

In deze zaak heeft eiseres op 13 oktober 2020 digitaal beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 13 juli 2020, dat betrekking heeft op de definitieve berekening van de huur- en zorgtoeslag over het jaar 2018. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft vastgesteld dat het beroep niet tijdig is ingediend, aangezien de beroepstermijn op 24 augustus 2020 eindigde. De griffier had eiseres eerder gewezen op de termijnoverschrijding en haar de kans gegeven om deze te verklaren. Eiseres stelde dat zij de beslissing verkeerd had begrepen en dacht dat zij niets hoefde te betalen.

De rechtbank oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn van toepassing, en de rechtbank benadrukt dat termijnen van bezwaar en beroep van openbare orde zijn. Dit betekent dat de rechtbank niet kan afwijken van de fatale termijnen, tenzij er zeer bijzondere omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de redenen die eiseres aanvoert niet voldoende zijn om de niet-ontvankelijkheid van het beroep te voorkomen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan door rechter S.A.M.L. van de Sande op 31 maart 2021, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. Partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8965 HUUR

uitspraak van 31 maart 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 13 oktober 2020 digitaal beroep ingesteld tegen het besluit van 13 juli 2020 (bestreden besluit) van de Belastingdienst/Toeslagen inzake de definitieve berekening van de huur- en zorgtoeslag over het jaar 2018.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen om het beroepschrift binnen de daarvoor bepaalde termijn in te dienen. De griffier heeft eiseres bij brief van 5 januari 2021 erop gewezen dat het beroep niet binnen die termijn is ingesteld en heeft daarbij de gelegenheid geboden de reden van de termijnoverschrijding toe te lichten. Ter verklaring van de termijnoverschrijding heeft eiseres aangevoerd dat ze de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen verkeerd had begrepen en dacht dat ze niks hoefde te betalen.
2. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is gedagtekend 13 juli 2020. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit pas na die datum is verzonden. Het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb brengt dan mee dat de beroepstermijn is aangevangen op de dag na verzending van het bestreden besluit en is geëindigd op 24 augustus 2020.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beroepschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het beroepschrift is op 13 oktober 2020 bij de rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
3. Termijnen van bezwaar en beroep zijn van openbare orde, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden.
De rechtbank ziet in de door de eiseres aangevoerde redenen geen aanleiding om niet-
ontvankelijk verklaring met toepassing van artikel 6:11 van de Awb achterwege te laten. Daartoe overweegt de rechtbank dat het de eigen verantwoordelijkheid van eiseres is om haar post goed te begrijpen. Dat eiseres de beslissing zo heeft begrepen dat ze dacht dat ze niks hoefde te betalen is een omstandigheid die voor haar rekening en risico dient te blijven.
4. Een en ander leidt tot de slotsom dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank zal de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
5. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 6:7, 6:8, eerste lid, 6:9, 6:11 en 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 31 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 6:7 van de Awb luidt als volgt:
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9 van de Awb luidt als volgt:

1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

Artikel 6:11 van de Awb luidt als volgt:
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien de voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.