ECLI:NL:RBZWB:2021:1589

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
AWB- 21_606 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen sluiting woning op basis van Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die samen met haar meerderjarige dochter in een woning in Goirle woont, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Goirle om haar woning voor de duur van drie maanden te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde op een politieonderzoek waarbij hennepresten en strijkzakken in de garage van de woning werden aangetroffen, na een anonieme tip. De burgemeester stelde dat de woning werd gebruikt voor de distributie van hennep en dat hij bevoegd was om handhavend op te treden.

Tijdens de zitting op 18 maart 2021 heeft verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, haar bezwaren tegen het besluit toegelicht. De burgemeester was vertegenwoordigd door een ambtenaar. Verzoekster betwistte de bevoegdheid van de burgemeester om haar woning te sluiten en voerde aan dat er geen bewijs was van drugshandel. De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de burgemeester niet voldoende bewijs had om aan te nemen dat de woning werd gebruikt voor drugshandel. De anonieme meldingen en de eerdere hennepkwekerij op het perceel, die meer dan vijf jaar geleden was aangetroffen, waren onvoldoende om de sluiting te rechtvaardigen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, het besluit van de burgemeester geschorst en bepaald dat de burgemeester het griffierecht en de proceskosten van verzoekster moet vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/606 OPIUMW VV

uitspraak van 1 april 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam vezoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. S. van Minderhout,
en

de burgemeester van de gemeente Goirle (de burgemeester), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 januari 2021 van de burgemeester over de sluiting van haar woning aan [adres] voor de duur van 3 maanden. Zij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 18 maart 2021. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Verzoekster woont samen met haar (meerderjarige) jongste dochter aan [adres] . Zij is eigenaar van de woning.
Volgens het proces-verbaal van bevindingen van de politie van 24 november 2020 heeft de politie, na een anonieme tip, in de garage van deze woning op 21 november 2020 een hennepgeur waargenomen en een flink aantal strijkzakken vol met hennepresten, een groot aantal ziplockbags (groot formaat) en nieuwe strijkzakken aangetroffen.
Op 21 december 2020 heeft de burgemeester aan verzoekster het voornemen kenbaar gemaakt om de woning met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet voor een periode van 3 maanden te sluiten.
Verzoekster heeft daartegen een zienswijze kenbaar gemaakt.
Daarop heeft de burgemeester bij bestreden besluit verzoekster gelast om de woning, het bijgebouw en het besloten deel van het erf aan [adres] te sluiten en gesloten te houden voor een periode van 3 maanden, met ingang van 22 februari 2021 om 11.00 uur. Volgens de burgemeester duidt de aanwezigheid van een grootformaat strijkzakken met hennepresten in combinatie met de hennepgeur, de meldingen die zijn gedaan en het gegeven dat op verzoeksters perceel eerder een hennepkwekerij is aangetroffen er op dat die woning wordt gebruikt voor de distributie (verkoop, aflevering of verstrekking) van hennep. De burgemeester stelt dan ook bevoegdheid te zijn om op grond van artikel 13b van de Opiumwet handhavend op te treden. Voorts meent hij in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik te hebben kunnen maken.
Tegen het bestreden besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt en hangende het bezwaar heeft zij aan de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft aangegeven het bestreden besluit op te schorten tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
2.
Verzoek
Verzoekster betwist dat de burgemeester bevoegd is tot sluiting van haar woning en garage over te gaan dan wel dat hij van die bevoegdheid gebruik kan maken. In de woning is niets aangetroffen dat kan worden gerelateerd aan hennep en onduidelijk is hoeveel hennep er in de garage is aangetroffen. Van een handelshoeveelheid is niet gebleken noch dat er vanuit de woning of de garage is gehandeld. De politie heeft dat ook niet vastgesteld. Er zijn geen bevindingen van de politie waaruit volgt dat de woning of de garage een rol speelt bij de distributie van hennep. Er is enkel een melding van een anonieme melder/buurtbewoner waarvan de betrouwbaarheid niet vaststaat. Er zijn geen andere meldingen gedaan. Van overlast in de buurt vanuit de woning of garage is niet gebleken. Een aantal buren heeft juist verklaard dat daarvan geen sprake is. Verzoekster stelt dat het aantreffen van niet nader aangeduide resten hennep onvoldoende is om handhavend op te treden. De burgemeester hecht onterecht veel waarde aan een melding waarvan niet is gebleken dat deze betrouwbaar is en wat is gemeld komt ook niet overeen met hetgeen door de politie is geconstateerd. Daarnaast zijn de goederen die zijn aangetroffen geen strafbare goederen en kunnen ook voor andere doeleinden gebruikt worden. Bovendien waren deze goederen niet van verzoekster. Over de waargenomen hennepgeur heeft verzoekster verklaard dat dat zou kunnen omdat zij af en toe een jointje rookt. Met betrekking tot de hennepkwekerij die in 2015 is aangetroffen stelt verzoekster dat dat niets zegt over de huidige situatie. Het tijdsverloop is meer dan 5 jaar en de situatie is anders. Er zijn nu geen hennepplanten of
-kwekerij aangetroffen. Volgens verzoekster is de burgemeester dan ook niet bevoegd om handhavend op te treden. Voor zover die bevoegdheid wel bestaat stelt verzoekster dat de burgemeester daarvan in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken. Sluiting is niet noodzakelijk en onevenredig.
3.
Toetsingskader
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.
Wettelijk kader
Op grond van de artikel 3 van de Opiumwet is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren of aanwezig te hebben.
Hennep staat op lijst II.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende (a) een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en (b) de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
5.
Beleid
De burgemeester heeft invulling gegeven aan de bevoegdheid die hem op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toekomt, middels vaststelling van de het ‘Handhavingsbeleid artikel 13b Opiumwet gemeente Goirle 2020’ (Beleidsregels)
In de Beleidsregels is vastgelegd dat bij constatering van een geringe hoeveelheid softdrugs voor eigen gebruik de bevoegdheid tot het uitoefenen van bestuursdwang niet wordt toegepast. Bij de aanwezigheid van een handelshoeveelheid softdrugs – meer dan 5 gram – wordt er in beginsel van uitgegaan dat die hoeveelheid aanwezig was om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. Bij een eerste constatering van een kleinere overtreding – een geringe handelshoeveelheid softdrugs van meer dan 5 gram maar minder dan 30 gram in een woning – wordt als uitgangspunt volstaan met een bestuurlijke waarschuwing. Wordt binnen een periode van 5 jaar na de eerste constatering nogmaals de aanwezigheid van een geringe of grote(re) handelshoeveelheid softdrugs in dezelfde woning geconstateerd, dan volgt in beginsel sluiting voor 6 maanden. Indien naast een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik ook een beroeps- of bedrijfsmatige voorziening voor het telen, bereiden, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van softdrugs wordt geconstateerd, is de burgemeester op basis van die constatering op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang.
In de handhavingsmatrix is bepaald:
Bij een 1e overtreding van verkoop, verstrekking, of aflevering dan wel aanwezigheid daartoe van een kleine handelshoeveelheid softdrugs volgt een schriftelijke waarschuwing.
Bij een 1e overtreding van verkoop, verstrekking, of aflevering dan wel aanwezigheid daartoe van een handelshoeveelheid van een meer dan kleine hoeveelheid softdrugs volgt in beginsel sluiting van de woning en het daartoe behorende erf voor de duur van 3 maanden. Bij een 2e overtreding (binnen 5 jaar na de vorige overtreding) volgt sluiting gedurende
6 maanden.
6.
Beoordeling
Ter beoordeling ligt aan de voorzieningenrechter voor of de verwachting bestaat dat het besluit van de burgemeester, waarbij aan verzoekster een last onder bestuursdwang is opgelegd tot sluiting van haar woning en garage gedurende 3 maanden, in bezwaar stand zal houden. Indien die vraag ontkennend wordt beantwoord, kan er aanleiding zijn voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De burgemeester is overgegaan tot sluiting, omdat op grond van wat door de politie is aangetroffen in verzoeksters garage aannemelijk is dat die garage dan wel haar woning wordt gebruikt voor de distributie van hennep. Ter zitting heeft de burgemeester aangegeven er van uit te gaan dat er sprake is van een drugspand. De burgemeester vindt daarvoor het volgende van belang: de aanwezigheid van een grootformaat strijkzakken met hennepresten en grootformaat ziplockzakken in een garage waar een sterke hennepgeur hangt, aangetroffen na een anonieme melding over een afgeleverd vrachtje, in combinatie met diverse meldingen uit de buurt over verdachte situaties, waarbij ook steeds een hennepgeur wordt vermeld, in combinatie met het ‘hennepverleden’ van verzoekster in dezelfde woning. Volgens de burgemeester is gelet hierop sprake van verkoop, aflevering of verstrekking van hennep. Gelet op de omvang van de aangetroffen strijkzakken met hennepresten gaat de burgemeester voorts uit van de distributie van één of meerdere grote handelshoeveelheden hennep. De burgemeester stelt als gevolg daarvan bevoegd te zijn om handhavend op te treden (waarbij ter zitting nog is aangegeven dat het besluit
nietis gestoeld op voorbereidingshandelingen).
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vormen deze omstandigheden, die onder meer volgen uit het proces-verbaal van de politie, onvoldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat sprake is van drugshandel dan wel dat de woning van verzoekster een drugspand is die een rol vervult in de distributie van hennep. Zo blijkt uit dat proces-verbaal slechts dat een hennepgeur is waargenomen en een ‘flink aantal’ strijkzakken ‘vol’ met hennepresten, een ‘groot aantal’ ziplockbags en ‘nog meer’ nieuwe strijkzakken zijn aangetroffen. Niet is gespecifieerd om hoeveel zakken en hoeveel (gram) hennepresten het gaat. De omvang van wat door de politie is aangetroffen is derhalve (te) weinig bepaald. Overigens heeft de burgemeester ter zitting bevestigd dat er geen handelshoeveelheid softdrugs is aangetroffen; alleen wat gruis. Wat is aangetroffen in de garage van verzoekster vindt de voorzieningenrechter dan ook onvoldoende om drugshandel dan wel distributie aan te nemen. Ook in combinatie met de meldingen en de eerdere hennepkwekerij op het perceel van verzoekster, ziet de voorzieningenrechter daarvoor onvoldoende grond. Daarbij betrekt hij dat de meldingen anoniem zijn gedaan en niet worden ondersteund/gestaafd door geconcretiseerde bevindingen van de politie. Alleen de laatste melding heeft geleid tot een bezoek van de politie en – zoals reeds overwogen – is er tijdens dat bezoek slechts een hennepgeur waargenomen en een onbekend aantal zakken en hennepresten van onbekende omvang aangetroffen. Met betrekking tot de eerder geconstateerde hennepkwekerij stelt de voorzieningenrechter vast dat die op 28 mei 2015 is aangetroffen en dus ruim meer of langer dan 5 jaar geleden. Aan die omstandigheid kan, mede gelet op de periode van 5 jaar die in de Beleidsregels van belang wordt geacht voor de zwaarte en duur van de handhavings-maatregel, naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet het gewicht worden toegekend dat de burgemeester daaraan toekent.
Alles overziend komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat de burgemeester niet bevoegd was om op grond van artikel 13b van de Opiumwet handhavend op te treden. Hij heeft dan ook de verwachting dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden.
7.
Conclusie
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom toe en schorst het bestreden besluit. Deze voorziening vervalt 6 weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient de burgemeester aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 1). De reiskosten van verzoekster stelt de voorzieningenrechter vast op de kosten van openbaar vervoer op
€ 15,32.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot 6 weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.083,32.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 1 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.