ECLI:NL:RBZWB:2021:1583

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9766
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens niet tijdige betaling griffierecht en ontbreken van vereiste stukken

Op 31 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak, waarbij het beroep van eiser niet-ontvankelijk is verklaard. De gemachtigde van eiser had op 23 november 2020 beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen. Echter, de rechtbank constateerde dat de gemachtigde niet had voldaan aan de verplichtingen zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank wees de gemachtigde op de verplichting tot betaling van griffierecht en het indienen van een afschrift van het besluit, de gronden van beroep en een schriftelijke machtiging. Ondanks herhaalde verzoeken om deze stukken in te dienen, zijn deze niet binnen de gestelde termijnen ontvangen. De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante artikelen van de Awb aangehaald die betrekking hebben op de vereisten voor het indienen van een beroepschrift.

Aangezien de noodzakelijke documenten en de betaling van het griffierecht niet tijdig zijn ingediend, heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De uitspraak is gedaan door rechter S.A.M.L. van de Sande en is openbaar gemaakt op de website van de Rechtspraak. Partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9766 ONBEK

uitspraak van 31 maart 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 23 november 2020 beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen tot betaling van griffierecht. De gemachtigde van eiser is schriftelijk gewezen op deze verplichting. Bij aangetekende brief van 27 december 2020 is eiser medegedeeld dat op het eerdere verzoek om betaling van het griffierecht geen betaling is ontvangen. De gemachtigde van eiser is voorts medegedeeld dat het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van deze brief dient te zijn overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. De gemachtigde van eiser is er in deze brief op gewezen dat hij bij niet tijdige betaling het risico loopt dat het beroepschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2. Tevens is de gemachtigde van eiser bij brief van 26 november 2020 gewezen op de verplichting tot het indienen van een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, de gronden van beroep en een schriftelijke machtiging. Bij aangetekende brief van 11 februari 2021 is de gemachtigde van eiser medegedeeld dat op het eerdere verzoek geen reactie is ontvangen. De gemachtigde van eiser is voorts verzocht om binnen vier weken na verzending van deze brief alsnog de gevraagde gegevens toe te sturen. De gemachtigde van eiser is er in deze brief op gewezen dat indien er van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren.
3. De rechtbank constateert dat het griffierecht, een afschrift van het besluit, de gronden van beroep en de schriftelijke machtiging niet binnen de gestelde termijnen zijn ontvangen. Het beroep is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Derhalve zal de rechtbank de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
4. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 6:5, eerste lid, onder d, 6:5, tweede lid, 6:6, aanhef en onder a, 8:24, tweede lid, 8:41, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, en 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 31 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Awb luidt als volgt:
Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste de gronden van het bezwaar of beroep.
Artikel 6:5, tweede lid, van de Awb luidt als volgt:
Bij het beroepschrift wordt zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, overgelegd.
Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb luidt als volgt.
Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, kan dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 8:24, tweede lid, van de Awb luidt als volgt:
De rechtbank kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
Artikel 8:41, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
Artikel 8:41, vierde lid, van de Awb luidt als volgt:
De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
Artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb luidt als volgt:
Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb luidt als volgt:
Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.