ECLI:NL:RBZWB:2021:1580

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
02/800401-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van twee pogingen tot zware mishandeling en een eenvoudige mishandeling door verdachte tegen zijn vriendinnen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van twee pogingen tot zware mishandeling en een eenvoudige mishandeling. De verdachte heeft op 18 juni 2018 en 7 mei 2019 zijn vriendinnen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], mishandeld door hen bij de keel te pakken en deze dicht te knijpen, waardoor zij niet meer konden ademen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten, waarbij de verklaringen van de slachtoffers en het aangetroffen letsel als bewijs zijn gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 121 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, mevrouw [slachtoffer 1], ter hoogte van € 2.101,20, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contact- en locatieverbod ten aanzien van de slachtoffers, en heeft de reclassering opdracht gegeven tot toezicht op de naleving van deze voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800401-18
vonnis van de meervoudige kamer van 1 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. R.A.H. van Huijgevoort, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 maart 2021. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Tevens was aanwezig de benadeelde partij, mevrouw [slachtoffer 1] . Zij werd bijgestaan door mevrouw [naam] van Slachtofferhulp Nederland.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1: een poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling van mevrouw [slachtoffer 1] en
feit 2: een poging tot doodslag dan wel een poging tot zware mishandeling en de mishandeling van mevrouw [slachtoffer 2] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich ten aanzien van beide aangeefsters schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De officier van justitie baseert zich hierbij op de aangiftes en het bij beide aangeefsters geconstateerde letsel. Dat er opzet is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel leidt de officier van justitie af uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte. Het gedurende langere tijd dichtknijpen van de keel levert in zijn algemeenheid een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op en door dit desondanks te doen heeft verdachte deze aanmerkelijke kans bewust aanvaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Het is lastig vast te stellen wat er is gebeurd. Er zijn meerdere handelingen beschreven, maar behoudens het door verdachte van achteren vastpakken van [slachtoffer 1] is niet vast te stellen welke handelingen echt hebben plaatsgevonden. De hondenriem is niet onderzocht op DNA-sporen en ook is niet gebleken van haarverlies bij [slachtoffer 1] .
Hetzelfde geldt voor de tenlastegelegde poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling onder feit 2. Ook bij dit feit is niet vast te stellen welke handelingen daadwerkelijk zijn verricht en hoe lang deze handelingen hebben geduurd. Aangeefster wilde daarnaast haar aangifte intrekken.
Ten aanzien van de tenlastegelegde (eenvoudige) mishandelingen van aangeefsters refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aan verdachte zijn twee geweldsdelicten ten laste gelegd. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de handelingen zoals die zijn ten laste gelegd heeft verricht.
Ten aanzien van feit 1 bevinden zich - naast de aangifte - foto’s in het dossier van het letsel bij aangeefster [slachtoffer 1] . Hierop zijn meerdere striemen en plekken te zien, onder meer in haar nek. Dit letsel past bij de handelingen waarover aangeefster heeft verklaard. Daarnaast is door verbalisant [verbalisant 1] vlak na het incident waargenomen dat aangeefster [slachtoffer 1] rode striemen in haar nek en een rode/bruine plek op haar keel had. Ook was aangeefster erg emotioneel.
Ten aanzien van feit 2 wordt de aangifte van mevrouw [slachtoffer 2] ondersteund door de foto’s van haar letsel en het aantreffen door de politie van een aardappelschilmesje op de bank onder een handdoek. Het letsel van aangeefster wordt verder nog ondersteund door medische informatie van de huisarts. Daarnaast hebben verbalisanten vlak na het incident waargenomen dat aangeefster hevig geëmotioneerd was en dat zij diverse blauwe plekken op haar lichaam had. Ook bevindt zich in het dossier een verklaring van getuige [getuige] , die stikgeluiden heeft gehoord en aangeefster hoorde roepen dat ze weg wilde.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van beide aangeefsters in voldoende mate steun vinden in de overige genoemde bewijsmiddelen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de aangiftes op enkele essentiële punten specifieke overeenkomsten vertonen, die maken dat de betrouwbaarheid hiervan wordt versterkt. Er was in beide gevallen sprake van een korte relatie tussen aangeefster en verdachte, waarbij het feit zich heeft afgespeeld in de woning van de toenmalige vriendin van verdachte. Daarbij valt op dat in beide gevallen sprake is van een futiele aanleiding, die direct leidt tot heftig geweld: het wurgen en verstikken door verdachte. Dit is een heel specifieke handeling in de richting van een heel specifiek deel van het lichaam. Ook komt het letsel van aangeefsters overeen en spreken zij beiden over een “bijna-doodervaring”.
Kwalificatie
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van feit 2 niet is komen vast te staan dat verdachte het opzet heeft gehad op de dood van aangeefster, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. De rechtbank spreekt verdachte hiervan vrij.
Ten aanzien van de vraag of bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zowel bij feit 1 primair als feit 2, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte ‘vol’ opzet heeft gehad op zwaar lichamelijk letsel bij aangeefsters.
Tegen de achtergrond van wat hiervoor is overwogen en de hierna opgenomen bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank wel vast dat verdachte het voorwaardelijk opzet had om aangeefsters zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich door zijn handelen willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat beide aangeefsters zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
Uit de aard van het bij beide aangeefsters aangetroffen letsel kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van enige intensiteit van de door verdachte verrichte verwurgings- en verstikkingshandelingen. Verdachte heeft aangeefsters met kracht bij de keel/hals vastgepakt en deze dichtgedrukt en enige tijd dichtgedrukt gehouden, waarmee hij hen enige tijd de ademhaling heeft belet. Bij aangeefster [slachtoffer 1] heeft hij hierbij bovendien ook een hondenriem gebruikt en bij aangeefster [slachtoffer 2] een kussen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de halsstreek een zeer kwetsbaar gebied van het lichaam is, waar zich meerdere vitale en weke delen bevinden. De halsstreek is zeer gevoelig voor samendrukking waardoor als gevolg van zuurstoftekort en/of verminderde doorbloeding grote schade aan het lichaam, waaronder met name ook de hersenen, kan worden toegebracht.
De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm bovendien worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangeefsters bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan twee pogingen tot zware mishandeling.
Bovendien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster [slachtoffer 2] ook heeft mishandeld door haar aan de haren (door de gang) te trekken, zoals onder het tweede deel van feit 2 ten laste is gelegd.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 18 juni 2018 te Waalwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] (zijn vriendin) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met kracht die [slachtoffer 1] meermalen bij de keel/hals heeft gepakt en vervolgens de keel van die [slachtoffer 1] heeft dicht geknepen en
- vervolgens bij de keel/hals heeft mee gesleurd en
- een hondenriem om de nek van die [slachtoffer 1] heeft gedraaid en vervolgens die hondenriem met kracht strak heeft aangetrokken en gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
op 07 mei 2019 te Boxtel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- met een hand de keel van voornoemde [slachtoffer 2] heeft dicht geknepen en dicht geknepen gehouden en
- vervolgens een kussen op het gezicht van voornoemde [slachtoffer 2] heeft geduwd en
- een mesje tegen de keel van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gedrukt en
- een handdoek in de mond van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gestopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
op 07 mei 2019 te Boxtel zijn vriendin, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld, bestaande deze mishandeling uit
- het aan de haren trekken van voornoemde [slachtoffer 2] en
- vervolgens die [slachtoffer 2] aan haar haren door de gang trekken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 240 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 61 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarbij verzoekt de officier van justitie de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals geadviseerd door de reclassering en een contact- en locatieverbod ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 1] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank aan verdachte een straf met daarbij behorende bijzondere voorwaarden conform de eis van de officier van justitie op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee pogingen tot zware mishandeling en een eenvoudige mishandeling. In beide gevallen betrof het slachtoffer de toenmalige partner van verdachte. Verdachte is tweemaal na wat onenigheid ontploft en heeft de slachtoffers bij de keel gepakt en deze dichtgeknepen, waardoor zij niet meer konden ademen. Verdachte heeft hiervoor bij mevrouw [slachtoffer 1] ook gebruik gemaakt van een hondenriem en bij mevrouw [slachtoffer 2] heeft hij ook nog een kussen gebruikt en een mes tegen haar keel gezet. Deze feiten rekent de rechtbank verdachte zwaar aan, temeer nu een relatie juist veiligheid en geborgenheid zou moeten bieden. De rechtbank neemt het verdachte ook zeer kwalijk dat het geweld beide keren in de woningen van de slachtoffers heeft plaatsgevonden, bij uitstek de plek waar zij zich veilig zouden moeten kunnen voelen. Dat dit voor hen een angstige situatie is geweest, blijkt uit de verklaringen, waarin zij beiden aangeven bang te zijn geweest om dood te gaan. Aangeefster [slachtoffer 1] heeft ter zitting op indringende wijze naar voren gebracht wat voor gevolgen het feit tot op de dag van vandaag voor haar heeft. Zo slikt zij nog altijd slaapmedicatie en heeft zij nachtmerries over de dood.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor mishandeling van zijn partner. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het LOVS en de straffen die doorgaans voor dit soort feiten worden opgelegd.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de ernst van de feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur rechtvaardigt.
In strafmatigende zin weegt de rechtbank mee dat bij feit 1 sprake is van overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer 9 maanden.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het rapport van de reclassering van 10 maart 2021 en de rapportages van een psycholoog en psychiater. Hieruit volgt dat zonder behandeling en begeleiding de delict gerelateerde risicofactoren blijven bestaan en de kans op herhaling groot is.
De rechtbank is van oordeel dat het niet wenselijk is dat verdachte terug moet naar de gevangenis. Blijkens de rapportages en de bewezen feiten is er sprake van hardnekkige problematiek bij verdachte. Het is, zowel voor de maatschappij als voor verdachte, van belang dat hij zo spoedig mogelijk begint met het aanpakken hiervan. Gezien de aard en ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een groter voorwaardelijk strafdeel dan door de officier van justitie is geëist, aan de orde is. Dit om te voorkomen dat verdachte opnieuw de fout in gaat.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 121 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. Daarbij zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de reclassering, inclusief een contact- en locatieverbod ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 1] .

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij mevrouw [slachtoffer 1] heeft een schadevergoeding gevorderd van in totaal € 3.851,20, bestaande uit € 351,20 voor materiële schade en € 3.500,-- voor immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde partij geleden schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 2.101,20, waarvan € 351,20 voor materiële schade en € 1.750,-- voor immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de gevorderde materiële schade rechtstreeks is geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Dit is overigens ook niet betwist.
De door de benadeelde partij geleden immateriële schade acht de rechtbank tot een bedrag van € 1.750,-- toewijsbaar, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Daarbij heeft de rechtbank ook in overweging genomen dat uit de slachtofferverklaring ter zitting is gebleken dat de benadeelde partij nog steeds met de gevolgen van het feit kampt.
Voor het overige deel van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot het toegewezen bedrag van € 2.101,20 zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 18 juni 2018.
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:poging tot zware mishandeling
feit 2:poging tot zware mishandeling en mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 121 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Alleenhoudersstraat 25 te Tilburg of via telefoonnummer: 088 8041505. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd laat behandelen op het gebied van agressieregulatie door Forensische polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* dat verdachte indien de reclassering het nodig acht actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cova+ of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag] 1990, wonende aan de [adres 2], zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de [adres 1] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 2.101,20, waarvan € 351,20 voor materiële schade en € 1.750,-- voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2018 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] (feit 1), € 2.101,20 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2018 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
31 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. I.M.L. Felix en mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 april 2021.
Bijlage I
De tenlastelegging

1.hij op of omstreeks 18 juni 2018 te Waalwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] (ex-)vriendin opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen- (met kracht) die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, bij de keel/hals heeft gepakjt en/of (vervolgens) de keel van die [slachtoffer 1] heeft dicht gedrukt/geknepen en/of- (vervolgens) bij de keel/hals heeft mee gesleurd/getrpllem en/of- (vervolgens) op de grond heeft gegooid en/of- (met kracht) die [slachtoffer 1] bij de haren heeft gegrepen en/of (vervolgens) aan de heeft getrokken en/of- een hondenriem, althans een riem/snoer, om/rond de keel/hals/nek van die [slachtoffer 1] heeft gedraaid en/of (vervolgens) die hondenriem (met kracht) strak heeft (aan) getrokken en/of gehouden,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 juni 2018 te Tilburg zijn (ex-)vriendin, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door
- (met kracht) die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, bij de keel/hals te pakken en/of (vervolgens) de keel van die [slachtoffer 1] dicht te drukken/knijpen en/of
- (vervolgens) bij de keel/hals mee te sleuren/trekken en/of
- (vervolgens) op de grond te gooien en/of
- (mét kracht) die [slachtoffer 1] bij de haren te grijpen en/of (vervolgens) aan de haren te trekken en/of
- een hondenriem, althans een riem/snoer, om/rond de keel/hals/nek van die [slachtoffer 1] te draaien en/of (vervolgens) die hondenriem (met kracht) strak aan te trekken;

2.hij op of omstreeks 07 mei 2019 te Boxtel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet- met een hand de nek/keel van voornoemde [slachtoffer 2] heeft dicht geknepen en/of dicht geknepen gehouden en/of- (vervolgens) een kussen op het gezicht van voornoemde [slachtoffer 2] heeft geduwd/gedrukt en/of- eert mesje, althans een scherp voorwerp, tegen/in/op de keel/hals van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gedrukt en/of- een handdoek in de mond van voomoemde [slachtoffer 2] te stoppen/drukken,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

en/of
hij op of omstreeks 07 mei 2019 te Boxtel zijn (ex-)vriendin, te weten [slachtoffer 2] , heeft mishandeld, bestaande deze mishandelingen uit
- het aan de haren trekken van voornoemde [slachtoffer 2] en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 2] aan haar haren door de gang te trekken en/of
Bijlage II
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 6 tot en met 9 van het eindproces-verbaal nr. PL2000-2018140771 van de Eenheid Zeeland-West-Brabant. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:

Ik doe aangifte van poging doodslag gepleegd op maandag 18 juni 2018 in mijn woning aan de [adres 1] door mijn vriend [verdachte] . Ik pakte een tas die hij aan het inpakken was en gooide die boos op de grond. Ik zag dat hij toen helemaal flipte. Hij pakte mij met een van zijn handen in mijn nek vast en sleurde mij mee vanuit de keuken naar de woonkamer. Ik voelde dat [verdachte] mij in mijn nek vast bleef houden. Ik voelde dat hij heel hard in mijn nek kneep. Ik kreeg bijna geen lucht omdat hij mijn nek zo hard dichtkneep en mij met mijn gezicht op de grond drukte. (…) Vervolgens pakte hij met beide handen mijn keel vast en begon die keihard dicht te knijpen. Ik voelde ook zijn nagels in mijn huid dringen. Hij deed deze aanval van achter. Ik voelde dat hij zijn beide handen niet losliet. Hij bleef mijn keel maar dichtknijpen. Ik kreeg amper lucht. Ik was heel erg bang. Ik probeerde mij wel weer los te maken, ik wilde blijven leven (…) Hij wilde weg en ik zei dat hij mijn auto niet mee zou krijgen. Ik zag dat hij de hondenriem pakte. Ik zag dat hij die riem dubbel vouwde. Hij maakte er een soort strop van. Hij gooide mij op bed. Ik voelde nadat ik op bed lag direct dat de hondenriem om mijn nek gedaan werd. Ik voelde dat de riem heel stevig werd dichtgetrokken. De lucht werd uit mijn longen geperst en ik
kon geen adem meer halen. Ik dacht letterlijk dat het over was met mij. Hij bleef de
riem krachtig aantrekken. Nogmaals ik was ten tijden van wat ik beschreven heb erg bang en heb naar mijn idee de dood in de ogen gekeken.

2. De eigen waarneming van de rechtbank van foto’s van het letsel van [slachtoffer 1] , pagina 11 tot en met 18 van het eindproces-verbaal nr. PL2000-2018140771 van de Eenheid Zeeland-West-Brabant; op deze foto’s is, zakelijk weergegeven, te zien:

Letsel aan keel/hals, borst en nek in de vorm van meerdere striemen en plekken.

3. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgenomen als proces-verbaal met kenmerk PL2100-2019092871-1 van het eindproces-verbaal PL2100- 2019094279 van de Eenheid Oost-Brabant. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:

Ik doe aangifte van mishandeling c.q. poging doodslag gepleegd op 7 mei 2019 in mijn woning aan de [adres 1] door mijn vriend [verdachte] . Hij was bij mij en wilde niet dat ik naar mijn werk ging. Hij pakte met zijn linkerhand mijn keel vast en duwde een kussen op mijn gezicht, hierdoor kon ik niet ademen. Ik dacht echt dat ik dood zou gaan. Hij pakte een aardappelschilmesje dat op mij kamer lag en drukte dit tot twee keer toe op mijn keel. Ik zei tegen [verdachte] dat als hij door zou gaan, ik de politie zou gaan bellen. Vervolgens pakte hij mij bij mijn haren en trok mij over de gang uit mijn kamer. Dit was over een afstand van drie meter. Tijdens het over de gang slepen stopte [verdachte] een handdoek in mijn mond. Door deze handdoek in mijn mond kon ik niet meer ademen. Ik dacht dat ik dood zou gaan.

4. Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] , opgenomen als pagina 19 en 20 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2018140771 van de Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:

Bij [slachtoffer 1] werden door mij striemen in haar nek waargenomen en een ronde, rode/bruine plek op haar keel. Ik zag dat meldster emotioneel was
.

5. Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , opgenomen als proces-verbaal met kenmerk PL2100-2019092871-2 van het eindproces-verbaal nr. PL2100-2019094279 van de Eenheid Oost-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:

Op het moment dat Martis de kamer verliet zag ik dat [slachtoffer 2] hevig geëmotioneerd werd.

6. Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , opgenomen als proces-verbaal met kenmerk PL2100-2019092871-8 van het eindproces-verbaal nr. PL2100-2019094279 van de Eenheid Oost-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:

[slachtoffer 2] was duidelijk erg geschrokken en ze herhaalde dat ze bijna dood was geweest. Haar keel was dichtgeknepen door haar vriend [verdachte] waardoor zij stikte. Ook zei ze dat haar vriend haar met een aardappelschilmesje had bedreigd. Dat mesje troffen wij op de bank aan onder een handdoek. Deze handdoek had [slachtoffer 2] gepakt omdat ze bloedde in haar mond door toedoen van [verdachte] . Tijdens het doen van de aangifte bij ons, zagen wij dat [slachtoffer 2] een hemdje aan had. Hierdoor konden wij haar armen, nek, borst en hals goed zien. Het viel ons op dat zij op al deze plaatsen blauwe en beurse plekken had
.Wij verbalisanten hebben van haar halsstreken foto's gemaakt, welke bij haar aangifte zijn gevoegd. Op deze foto's is te zien dat haar hals/keel erg opgezwollen is. Ook zijn er wat rode strepen op te zien.

7. De foto’s van het letsel van [slachtoffer 2] , zoals bedoeld in het hiervoor genoemde bewijsmiddel, die als bijlage zijn bijgevoegd bij het proces-verbaal van aangifte met kenmerk PL2100-2019092871-1 van het eindproces-verbaal nr. PL2100-2019094279 van de Eenheid Oost-Brabant.

8. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , opgenomen als proces-verbaal met kenmerk PL2100-2019092871-6 van het eindproces-verbaal nr. PL2100-2019094279 van de Eenheid Oost-Brabant. Dit proces houdt, zakelijk weergegeven, in:

Ik hoorde [slachtoffer 2] roepen “
Laat me met rust, laat me los, ik wil weg". Ze wilde duidelijk weg maar werd vastgehouden, er werd veel geschreeuwd. Opeens hoorde ik haar een geluid maken als van iemand die stikt. Ze was duidelijk naar adem aan het happen en maakte van die stikgeluiden. Ik maakte eruit op dat die jongen haar keel dicht kneep, ook omdat ik [slachtoffer 2] niet meer hoorde roepen
.

9. Een schriftelijk stuk, zijnde medische informatie van [arts] over [slachtoffer 2] , inhoudende, zakelijk weergegeven:

Uit dit stuk blijkt dat [slachtoffer 2] meerdere bloeduitstortingen links in het gelaat en links op de borst had. Ook zat er een bloeduitstorting op haar linker onderarm en een rood plekje in haar nek. Op haar rechter wang zaten krasjes en in de mond zat er een rood plekje aan de binnenzijde van de linker wang van [slachtoffer 2] .