ECLI:NL:RBZWB:2021:1575

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 19_6263
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na psychische klachten

Op 31 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het UWV, waarbij de beëindiging van haar WIA-uitkering ter discussie stond. Eiseres, die psychische klachten had, had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 11 november 2019, waarin haar uitkering werd beëindigd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de medische beoordeling zorgvuldig had uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de juiste conclusies hadden getrokken over de belastbaarheid van eiseres. Eiseres had eerder een WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling door het UWV werd geconcludeerd dat haar arbeidsongeschiktheid was gedaald naar 22,81%. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten de WIA-uitkering per 24 december 2019 te beëindigen, omdat eiseres niet voldeed aan de criteria voor een uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6263 WIA

uitspraak van 31 maart 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam 1] , eiseres,

gemachtigde: mr. I.E. Mussche,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam werkgever], te [plaatsnaam 2] , werkgever,
gemachtigde: mr. F.A.M. Stegenga-Naus.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 november 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de beëindiging van haar uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Eiseres heeft geen toestemming verleend voor kennisneming van medische gegevens door werkgever. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in haar beslissing van 7 augustus 2020 bepaald dat kennisneming van de in die beslissing genoemde stukken is voorbehouden aan een gemachtigde die arts of advocaat is of die bijzondere toestemming heeft gekregen. In de uitspraak worden om die reden geen medische gegevens opgenomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 februari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook verschenen is [naam partner] , de partner van eiseres. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] . De (voormalige) werkgever is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
De termijn voor het doen van uitspraak is verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als verkoopmedewerkster. Voor dat werk is zij uitgevallen vanwege psychische klachten.
Bij besluit van 19 februari 2016 heeft het UWV aan eiseres een WGA-uitkering toegekend per 8 maart 2016 naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 38,52%.
Op 26 april 2018 is door Achmea namens de werkgever verzocht om een herbeoordeling WIA.
Bij besluit van 5 november 2018 (primair besluit) heeft het UWV eiseres meegedeeld dat haar arbeidsgeschiktheid per 1 januari 2019 is gewijzigd en dat zij 46,94% arbeidsongeschikt is.
Namens de werkgever heeft Achmea tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 16 september 2019 heeft het UWV een voorgenomen besluit aan de werkgever en aan eiseres bekendgemaakt en hun in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Het UWV heeft meegedeeld voornemens te zijn de WIA-uitkering van eiseres in te trekken onder de overweging dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij deze brief zijn aan eiseres kopieën gezonden van de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 5 september 2019 en van de arbeidsdeskundig b&b van 13 september 2019.
Eiseres heeft bij brief van 29 september 2019 gereageerd op het voorgenomen besluit.
De werkgever heeft bij brief van 30 september 2019 gereageerd op het voorgenomen besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van de werkgever gegrond verklaard en de WIA-uitkering van eiseres, met inachtneming van de voorgeschreven uitlooptermijn van 6 weken beëindigd met ingang van 24 december 2019 op de grond dat zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft beëindigd per 24 december 2019.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Op grond van artikel 56, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA eindigt het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde niet meer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is. In het tweede lid is, voor zover hier van belang, bepaald dat, in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, het recht op een WGA-uitkering van de verzekerde wiens mate van arbeidsongeschiktheid lager is dan 35%, twee maanden na de dag dat hij niet langer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, eindigt.
Op grond van artikel 117, eerste lid, van de WIA, voor zover thans van belang, vindt intrekking van het recht op een uitkering op grond van deze wet of verlaging van de hoogte ervan, die voortvloeit uit het door de werkgever ingesteld bezwaar, niet eerder plaats dan zes weken na de dag waarop de beslissing op bezwaar is bekendgemaakt.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Bespreking van de medische beroepsgronden.
Eiseres is bekend met psychische klachten.
De verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] heeft het dossier met de beschikbare medische informatie bestudeerd en heeft eiseres gezien op het spreekuur op 9 augustus 2018. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er slechts een minimale verbetering is opgetreden en dat eiseres onverkort een specialistische behandeling ondergaat voor haar klachten die is gericht op verdere verbetering. Ondanks dat er enige groei lijkt te bestaan vindt de verzekeringsarts die nog onvoldoende om tot een andere belastbaarheid te komen dan die van 18 januari 2016. De beperkingen en belastbaarheid zijn conform de eerder opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 28 januari 2016.
De verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 2] heeft eiseres gezien bij de hoorzitting op 16 juli 2019 en heeft het dossier bestudeerd. Verder heeft de verzekeringsarts b&b recente medische informatie opgevraagd bij GGZ psycholoog en de verkregen informatie, gedateerd 29 augustus 2019, bestudeerd.
De verzekeringsarts b&b rapporteert dat er geen aanleiding is om een urenbeperking aan te nemen. Wanneer eiseres werkt in passende arbeid, rekening houdend met haar beperkingen in sociaal en persoonlijk functioneren is er geen reden te veronderstellen dat zij dit niet 8 uur per dag zou kunnen volhouden. Er is geen sprake van een voorgeschreven behandeling op grond waarvan eiseres niet beschikbaar is voor arbeid. Er is geen sprake van energetische beperkingen en evenmin van een preventieve beperking. Er is in 2016 een tijdelijke urenbeperking aangenomen. Deze urenbeperking was bedoeld om re-integratie te faciliteren. Uit recente informatie van de psycholoog komen geen nieuwe aanknopingspunten naar voren. De medische situatie is nagenoeg ongewijzigd. Er is geen reden om van het oordeel van de primaire verzekeringsarts af te wijken.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 5 september 2019 (geldig vanaf 9 augustus 2018).
Naar aanleiding van de bezwaren van medisch adviseur [naam medisch adviseur] van Achmea tegen de voorgenomen beslissing heeft de verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 3] op 29 oktober 2019 gerapporteerd. Hij onderschrijft de conclusie van verzekeringsarts b&b van [naam verzekeringsarts 2] volledig.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zij verder beperkt is dan door de verzekeringsarts aangenomen. Zij is het er niet mee eens dat de urenbeperking is vervallen. Haar medische toestand is niet gewijzigd. Eiseres vindt dat op een groot aantal items van de FML de beperkingen niet juist zijn vastgesteld.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres medische informatie overgelegd van GGZ psycholoog Uijtdewilligen van 28 augustus 2019.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder psychische klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat deze informatie al bekend was bij de verzekeringsarts b&b en bij zijn conclusie is betrokken. Dit blijkt immers uit de rapportage van 5 september 2019.
Naar aanleiding van de reacties op de voorgenomen beslissing hangende de bezwaarprocedure heeft de verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 3] op 29 oktober 2019 nogmaals naar het medisch dossier gekeken. Bij de beoordeling is de informatie van de psycholoog van 29 augustus 2019 betrokken. De verzekeringsarts b&b geeft aan dat bij eiseres sprake is van psychische klachten. Er zijn dan ook duurzaam beperkingen gesteld, die overbelasting en het voorkomen van het opnieuw ontstaan of verergeren van psychische klachten in engere zin moeten voorkomen.
De verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 3] is verder ingegaan op de vraag of een urenbeperking moet worden aangenomen. Hij heeft daarbij de verzekeringsgeneeskundige richtlijn “duurbelastbaarheid in arbeid” betrokken en is van mening dat verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 2] terecht geen urenbeperking heeft aangenomen. Eiseres voldoet niet aan de criteria die in deze richtlijn worden genoemd. Zij heeft weliswaar begeleiding, maar deze valt ruim binnen de mogelijkheden om daarnaast nog een normale werkweek te hebben.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij vindt dat er te weinig beperkingen zijn gesteld en dat een urenbeperking moet worden aangenomen, maar heeft dit standpunt niet met (nieuwe) medische gegevens onderbouwd. Nu de verzekeringsartsen hebben aangegeven waarom de gestelde beperkingen afdoende zijn en verder uitgebreid hebben gemotiveerd waarom er geen urenbeperking hoeft te worden aangenomen, slagen deze gronden niet.
Niet gebleken is dat in de FML van 5 september 2019 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), samensteller kunststof en rubberproducten (Sbc-code 271130) en medewerker tuinbouw (Sbc-code 111010). In bijlage C bij de rapportage van 13 september 2019 heeft de arbeidsdeskundige b&b gemotiveerd aangegeven waarom eiseres deze functies kan verrichten. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 21,32%.
Naar aanleiding van de bezwaren van de werkgever (over de actualiteit van de geselecteerde functies en datum in geding) tegen het voorgenomen besluit heeft de arbeidsdeskundige b&b gereageerd in zijn rapport van 4 november 2019. Zijn conclusie is dat de geselecteerde functies geschikt en actueel zijn op de data in geding. In bijlage C van zijn rapport wordt dit nader gemotiveerd. Volgens hem overschrijdt de combinatie van belastingen, zoals die in de uitvoering van de functies voor kunnen doen, de belastbaarheid niet. Er is geen sprake van structureel extreem zware fysieke en/of psychische belastingen. Per 13 september 2019 is eiseres voor 22,81% arbeidsongeschikt, aldus de arbeidsdeskundige.
5.2
Eiseres heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiseres aangevoerd dat in alle functies zal moeten worden samengewerkt. Eiseres gaat buitenshuis alle sociale contacten uit de weg, er moet een bepaalde productie gehaald worden waarbij men ook afhankelijk is van elkaar. Dit levert dusdanige spanningen op dat eiseres hierdoor niet meer (goed) kan functioneren. Er ontstaan trillingen over haar hele lijf, soms met hartkloppingen. Hierdoor is het niet meer mogelijk om netjes en secuur te werken. Eiseres krijgt het buitenshuis benauwd en zij is niet meer in staat om doelmatig te handelen en zich te concentreren op haar werkzaamheden.
5.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 13 september 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 4 november 2019. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Haar standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 22,81% per 13 september 2019. Omdat eiser tegen deze berekeningen geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 13 september 2019 op 22,81%
.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht beëindigd per 24 december 2019.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling of een veroordeling tot schadevergoeding uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiseres moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 31 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.