ECLI:NL:RBZWB:2021:1565

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8464
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar inzake gemeentelijk monument

Op 1 april 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eisers, [naam eiser] en [naam eiseres], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom. Eisers hebben beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaar tegen de afwijzing van hun verzoek om het hoofdgebouw en het zusterhuis van het voormalige verzorgingshuis Huize St. Catharina aan te wijzen als gemeentelijk monument. Het college had op 29 juli 2020 het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij volgens het college geen belanghebbenden zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tijdens de zitting op 2 maart 2021 is alleen [naam eiser] verschenen, terwijl [naam eiseres] afwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers in de nabijheid van de gebouwen wonen en dagelijks langs het hoofdgebouw komen. Echter, volgens de rechtbank zijn alleen natuurlijke personen die eigenaar of zakelijk gerechtigde zijn van het object belanghebbenden bij een besluit tot aanwijzing als monument. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eisers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat zij geen eigendom of zakelijk recht hebben op de gebouwen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de situaties niet gelijk zijn. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8464 VEROR

uitspraak van 1 april 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] en [naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eisers,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben bij brief van 9 september 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van 29 juli 2020 (bestreden besluit) van het college inzake de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eisers tegen de afwijzing van het verzoek om het hoofdgebouw en het zusterhuis van het voormalige verzorgingshuis Huize St. Catharina aan te wijzen als gemeentelijk monument.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 2 maart 2021. [naam eiser] is verschenen. [naam eiseres] is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij brief van 7 december 2018 hebben [naam eiser] en [naam persoon] , namens Vereniging tot behoud “ [naam vereniging] ” i.o., een verzoek ingediend bij het college om het hoofdgebouw en het zusterhuis van het verzorgingstehuis Huize St. Catharina aan te wijzen als gemeentelijk monument.
Bij besluit van 19 maart 2020 (primair besluit) heeft het college het verzoek afgewezen.
Eisers hebben bij brief van 29 april 2020 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van
19 maart 2020.
Bij bestreden besluit van 29 juli 2020 heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat eisers geen belanghebbenden zijn bij het besluit tot afwijzing.
2. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat zij woonachtig zijn in de onmiddellijke nabijheid van de betreffende gebouwen, op 100 meter afstand daarvan. Vanuit hun woning kijken zij uit op het hoofdgebouw van het Sint Catharinacomplex. Zij lopen en rijden daar dagelijks langs. Zij hebben een parkeervergunning die hen toestaat hun auto voor het gebouw te parkeren. Aldus maakt het hoofdgebouw een belangrijk deel uit van hun leefomgeving.
De heer [naam eiser] is initiatiefnemer voor het verzoek tot aanwijzing en dient daarom belanghebbend en ontvankelijk te worden geacht op dezelfde wijze als mevrouw
[naam belanghebbende] , die in 2011 een Wob-verzoek indiende namens het “Comité [naam comite] ”. Het college heeft haar in die procedure als belanghebbende aangemerkt. Een Wob-verzoek wordt geacht het algemeen belang te dienen. Een aanwijzing van een monument is ook een zaak van algemeen belang en de heer [naam eiser] heeft daarin het voortouw genomen.
Verder voeren eisers aan dat onderzoek heeft uitgewezen dat aanwijzing van panden tot monument tot gevolg heeft dat panden in de omgeving in waarde stijgen. Ook daarom zijn eisers belanghebbend, omdat verwacht mag worden dat hun woning in waarde zal stijgen.
3. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
4.1
De vraag die bij de rechtbank voorligt, is of het college terecht de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eisers niet aangemerkt kunnen worden als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
4.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 19 augustus 2020 ECLI:NL:RVS:2020:1998, zijn (alleen) natuurlijke personen belanghebbende bij een besluit tot het al dan niet aanwijzen als monument van een object, wanneer zij de eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde zijn van dat aan te wijzen object. Omwonenden, huurders en andere gebruikers zijn geen belanghebbende bij een dergelijk besluit. Deze beperking is volgens de Afdeling niet onredelijk, omdat (alleen) de eigenaar en anderszins zakelijk gerechtigden bevoegd zijn het object te wijzigen. Dit betekent ook dat zij degenen zijn die tegen beperkingen kunnen aanlopen in de mogelijkheden het object te wijzigen vanwege die monumentale status. Bovendien wijzigt het object feitelijk niet door het aanwijzen ervan als gemeentelijk monument. Of de bestemming van het hoofdgebouw en het zusterhuis wijzigt en of de gebouwen worden gesloopt, wordt niet bepaald door de aanwijzing ervan als monument. Wanneer eisers willen opkomen tegen een nieuwe bestemming en of de sloop van de gebouwen, kunnen zij te zijner tijd bezwaar maken of beroep instellen tegen de besluiten die daar op zien.
De rechtbank is verder van oordeel dat zowel de door eisers gestelde financiële gevolgen als de kwaliteit van hun leefomgeving niet maken dat zij om die reden belanghebbende zijn bij het besluit tot het al dan niet aanwijzen van de objecten als gemeentelijk monument.
Tenslotte overweegt de rechtbank dat, voor zover eisers hebben bedoeld een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel, voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel sprake moet zijn van rechtens en feitelijk gelijke gevallen. Een verzoek om informatie in kader van de Wet openbaarheid van bestuur is naar het oordeel van de rechtbank niet gelijk te stellen met een verzoek tot aanwijzen van een object als gemeentelijk monument. Een kenmerkend verschil is bijvoorbeeld dat een ieder, zonder een belang te (hoeven) stellen, een Wob-verzoek kan doen. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel kan derhalve niet slagen.
Het college heeft dan ook terecht overwogen dat eisers niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
5. De rechtbank is van oordeel dat de het college het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
6. Nu het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier op 1 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.