Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 31 maart april 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,
Procesverloop
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
Omvang geschil
Wettelijk kader
Arbeidsmaatstaf
Medische beoordeling
een vermoedenvan een angststoornis vermeld. Eiser heeft verder geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat zijn klachten zijn onderschat. Met betrekking tot het eigen werk stelt de verzekeringsarts b&b dat die werkzaamheden enerzijds minder belastend zijn dan waarvan bedrijfsarts [naam bedrijfsarts 1] is uitgegaan toen hij eiser ongeschikt achtte. Anderzijds zijn de taken ook niet beperkt tot het passief kennis nemen van lesmateriaal, zoals bedrijfsarts [naam bedrijfsarts 2] aannam. Volgens de verzekeringsarts b&b betreffen de werkzaamheden fysiek lichte en afwisselende activiteiten in het kader van een opleidingstraject, die geen grote verantwoordelijkheid en tijdsdruk met zich meebrengen en die onder begeleiding worden uitgevoerd. Het is niet aannemelijk dat daarbij sprake is van blootstelling aan veel prikkels en het hanteren van grote conflicten. De verzekeringsarts b&b is dan ook van oordeel dat eiser voor deze werkzaamheden niet door ziekte arbeidsongeschikt is te achten.
kunnengeven van vermoeidheid en concentratiestoornissen maar hij heeft niet gesteld dat dat bij eiser ook het geval is. De internist noemt deze klachten in de verschillende rapporten in ieder geval niet. De verzekeringsarts b&b vermeldt voorts dat er vanwege eisers psychische problematiek beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren zijn vastgesteld en ook zijn beperkingen in zijn fysieke belastbaarheid aangenomen. Ondanks deze beperkingen acht de verzekeringsarts b&b eiser geschikt voor de maatgevende arbeid: een opleidingstraject dat niet intensief is en geen hoge mate van concentreren kent.
Conclusie
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.