ECLI:NL:RBZWB:2021:1559

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7004
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor maatgevende arbeid

Op 31 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV, waarbij de eiser beroep heeft ingesteld tegen de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering per 16 september 2019. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.A.L. Timmermans, betwistte het besluit van het UWV dat zijn uitkering was beëindigd op basis van een medische beoordeling. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gehouden op 18 maart 2021, waar de eiser en het UWV vertegenwoordigd waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in het verleden twee dagen heeft gewerkt in een callcenter, maar dat hij vanwege gezondheidsklachten, waaronder griep en psychische problemen, niet meer in staat was om zijn werkzaamheden voort te zetten. De bedrijfsarts en de verzekeringsarts van het UWV hebben geconcludeerd dat de eiser per 16 september 2019 weer geschikt was voor zijn eigen werk, wat door de eiser werd betwist. De rechtbank heeft de medische rapportages van de artsen beoordeeld en geconcludeerd dat er geen nieuwe medische feiten zijn die de geschiktheid van de eiser voor de maatgevende arbeid in twijfel trekken.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van de eiser heeft beëindigd. Het bestreden besluit is vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit blijven in stand, omdat de eiser weer geschikt kan worden geacht voor de maatgevende arbeid. De rechtbank heeft het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7004 ZW

uitspraak van 31 maart april 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. M.A.L. Timmermans,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 7 mei 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 18 maart 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.M. van Gent.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser is 2 dagen werkzaam geweest in het callcenter van [naam bedrijf] , een eigenrisicodrager (de werkgever). Voor dat werk is hij op 12 december 2018 uitgevallen met griep. Later zijn er psychische klachten en klachten van de schildklier bijgekomen.
Op 3 april 2019 heeft bedrijfsarts [naam bedrijfsarts 1] eiser gezien op het spreekuur. Deze bedrijfsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld met beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Op grond hiervan is eiser niet geschikt voor werken onder grote tijdsdruk en spanningen en voor complexe en meervoudige taken, blootstelling aan veel prikkels en grote conflicten. Daarnaast kan hij niet langdurig zitten, staan, te zwaar tillen, duwen, trekken en dragen. [naam bedrijfsarts 1] concludeert dat eiser nog ongeschikt is voor de maatgevende arbeid; er is geen verbetering opgetreden en inmiddels zijn er meer en andere behandelingen gepland.
Bij besluit van 10 september 2019 (primair besluit) heeft het UWV, op verzoek van de werkgever, eisers ZW-uitkering met ingang van 16 september 2019 beëindigd. Uit onderzoek van bedrijfsarts [naam bedrijfsarts 2] is gebleken dat eiser vanaf die datum zijn werk weer kan doen.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 16 september 2019.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
4.
Arbeidsmaatstaf
De vraag is wat in dit geval als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt. Meer specifiek is de vraag welke werkzaamheden eiser gedurende
2 dagen in het callcenter van de werkgever heeft verricht.
Eiser heeft gesteld dat deze werkzaamheden bestonden uit het meeluisteren met gesprekken van een ervaren collega met Ziggo-klanten en nabespreking daarvan, waarbij hij goed moest letten op de handelingen die de collega verrichtte, zoals het in de computer registreren van de klant, klacht en afspraak/oplossing. Ook moest hij zelf klantgesprekken voeren, waarbij een ervaren collega meeluisterde en hij de klacht- en klantgegevens moest invoeren in een computer. De klantgesprekken werden 4 uur achter elkaar gevoerd met een kleine pauze in een hal met 50 tot 60 medewerkers die allemaal telefoongesprekken voerden. In de hal hing een groot scherm met wachtenden en die aantallen liepen steeds op. De stroom telefoontjes was onafgebroken. De tijdsdruk was daardoor groot, eiser werd blootgesteld aan veel prikkels en hij moest langdurig zitten.
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft in beroep gerapporteerd dat mevrouw [naam vrouw] (senior Advisor Teleperformance Benelux) over de inhoud van eisers werkzaamheden heeft aangegeven dat de eerste paar dagen passief zijn in de zin dat er niet wordt meegeluisterd op de werkvloer. Zelf bellen vindt pas in een veel later stadium plaats. In de eerste dagen is het vooral luisteren. Er wordt veel informatie gegeven over de organisatie, het project waarvoor de medewerker werkzaam is en uitleg over de verschillende systemen waarmee de medewerker gaat werken. Er wordt van medewerkers verwacht dat zij in die eerste paar dagen de E-learnings, die verplicht zijn, afronden. De arbeidsdeskundige b&b concludeert gelet op het voorgaande dat eiser trainingsdagen heeft gevolgd waarbij geen sprake is geweest van het daadwerkelijk verrichten van werkzaamheden op de werkvloer; er hebben geen (meeluister)gesprekken met klanten plaatsgevonden. Verder concludeert de arbeidsdeskundige b&b dat, alhoewel oplettendheid gevraagd werd, er geen sprake was van een intensief opleidingstraject met een hoge mate van concentreren. Tijdens de trainingsdagen worden verschillende systemen getoond, die men kan raadplegen en waarin moet worden geregistreerd, en wordt steeds van onderwerp gewisseld. Daarbij vinden steeds pauzemomenten plaats. Hierdoor wordt de belasting op concentreren ter recuperatie zeer regelmatig onderbroken. Naast het opnemen van informatie moeten E-learnings worden gevolgd. Ook daar kunnen volgens de arbeidsdeskundige b&b pauzes worden ingelast.
De rechtbank ziet geen aanleiding om niet uit te gaan van de arbeidsmaatstaf zoals hiervoor door de arbeidsdeskundige b&b beschreven. Eiser heeft geen stukken overgelegd, of ander begin van bewijs geleverd, die daaraan doen twijfelen.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit is gebaseerd op informatie van de bedrijfsarts van de werkgever en de rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De bedrijfsarts ( [naam bedrijfsarts 2] ) heeft eiser gezien op het spreekuur van 10 september 2019 en kennis genomen van het dossier en de medische informatie, waaronder informatie van de huisarts, de uroloog, de endocrienoloog en de verwijzing naar HSK/SGGZ. De bedrijfsarts rapporteert tijdens het spreekuur een normaal gedrag en beleving, een normale realiteitstoetsing en geen angstverschijnselen. De bedrijfsarts vermeldt voorts: ‘Flankpijn eci, asymptomatische ferriprive anemie, gestoorde nuchtere glucose, benigne schildkliermodus, angstklachten waarvoor ondanks verwijzing 6 maanden geleden hij niet behandeld wordt naar nu blijkt.’ Sinds de verwijzing in maart voor analyse en behandeling van de angstklachten heeft eiser tot op heden geen behandeling bij de GGZ omdat hij zelf een paar keer afgebeld heeft. Gelet op het gegeven dat eiser zelfstandig vanuit Tilburg met de auto naar het spreekuur in Eindhoven komt en op zijn initiatief behandeling voor psychische klachten uitblijft, ziet de bedrijfsarts geen aanleiding om hem nog langer arbeidsongeschikt voor de maatgevende arbeid te achten. De medische gegevens bevatten volgens de bedrijfsarts geen nieuwe medische feiten of omstandigheden die een ander licht werpen op eisers belastbaarheid. Alles overwegende komt de bedrijfsarts tot de conclusie dat eiser niet ongeschikt is voor de maatgevende arbeid. Als gevolg daarvan acht hij eiser per 16 september 2019 weer geschikt voor het eigen werk.
De verzekeringsarts b&b heeft eiser telefonisch gehoord en het dossier, waaronder medische informatie van de internist-endocrinoloog van 21 mei 2019, de brief van de POH van
25 maart 2019 en van de uroloog van 24 juni 2019, bestudeerd. Zij heeft verder kennis genomen van de psychische en lichamelijke klachten van eiser, zoals zijn concentratieproblemen en de klachten van vermoeidheid, van de schildklier en als gevolg van nierstenen. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding om af te wijken van de belastbaarheid die de bedrijfsartsen [naam bedrijfsarts 1] en [naam bedrijfsarts 2] hebben vastgesteld. Uit de informatie van eisers behandelaars blijken volgens de verzekeringsarts b&b geen objectief medisch verklaarde klachten en er is beperkt sprake van een plausibele consistentie in klachten, stoornissen en beperkingen. Het herstelgedrag is niet optimaal. Ook de huisarts vermeldt de klachten van eiser in het huisartsenjournaal als subjectief. Bovendien heeft de huisarts het niet over een angststoornis; in de verwijsbrief opgesteld door de POH wordt
een vermoedenvan een angststoornis vermeld. Eiser heeft verder geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat zijn klachten zijn onderschat. Met betrekking tot het eigen werk stelt de verzekeringsarts b&b dat die werkzaamheden enerzijds minder belastend zijn dan waarvan bedrijfsarts [naam bedrijfsarts 1] is uitgegaan toen hij eiser ongeschikt achtte. Anderzijds zijn de taken ook niet beperkt tot het passief kennis nemen van lesmateriaal, zoals bedrijfsarts [naam bedrijfsarts 2] aannam. Volgens de verzekeringsarts b&b betreffen de werkzaamheden fysiek lichte en afwisselende activiteiten in het kader van een opleidingstraject, die geen grote verantwoordelijkheid en tijdsdruk met zich meebrengen en die onder begeleiding worden uitgevoerd. Het is niet aannemelijk dat daarbij sprake is van blootstelling aan veel prikkels en het hanteren van grote conflicten. De verzekeringsarts b&b is dan ook van oordeel dat eiser voor deze werkzaamheden niet door ziekte arbeidsongeschikt is te achten.
5.2
Beroepsgronden
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de verzekeringsarts b&b niet ingaat op de klachten van vermoeidheid en concentratiegebrek. Eiser heeft van deze klachten melding gemaakt bij de huisarts en de POH, evenals in bezwaar. De huisarts en de POH vinden dat er op grond van de gesprekken met eiser reden is voor doorverwijzing naar de specialistische GGZ. De verzekeringsarts b&b had dat moeten meewegen. Eiser stelt dat hij diverse afspraken heeft gemaakt met HSK maar dat het hem niet is gelukt die afspraken na te komen. De verzekeringsarts b&b miskent dat het niet nakomen van afspraken en het uitblijven van behandeling veroorzaakt wordt door de aard van de klachten. Ook de bedrijfsarts heeft niet gevraagd naar de reden om de afspraken met HSK af te zeggen. Eiser stelt dan ook dat de onderzoeken door de verzekeringsarts b&b en de bedrijfsarts onvoldoende zijn. Met betrekking tot zijn vermoeidheid wijst eiser op het ijzertekort dat ondanks medicatie nog steeds niet op peil is. Verder stelt eiser dat de verzekeringsarts b&b de gevolgen van zijn schildklieraandoening onvoldoende serieus neemt. De angst dat die kwaadaardig wordt speelt eiser ernstig parten, temeer omdat zijn vader daaraan is overleden. Met betrekking tot het autorijden stelt eiser dat hij autorijden op de snelweg door de angstaanvallen niet meer durft en doet. Over het eigen werk stelt eiser dat hij na de eerste dag al werd ingezet om zelf te bellen. Afgezien daarvan is krijgen van informatie over de organisatie en het project, van uitleg over de verschillende systemen waar mee gewerkt wordt en de E-learnings erg intensief en vereisen concentratie. Daar ontbreekt het eiser aan.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte was van de door eiser gestelde psychische en fysieke klachten, waaronder de klachten van angst- en vermoeidheid, als gevolg van de schildklier en de concentratieproblemen.
Volgens eiser heeft de verzekeringsarts b&b daarmee echter onvoldoende rekening gehouden. Ter onderbouwing heeft hij in beroep medische informatie van zijn huisarts van 18 februari 2021, met onderliggende medische informatie, overgelegd. De huisarts heeft daarin aangegeven dat eiser onder meer diabetes heeft, een schildklierafwijking, PTSS en anaemie en dat deze aandoeningen klachten van vermoeidheid en concentratiestoornissen kunnen geven.
De verzekeringsarts b&b heeft in reactie hierop gesteld dat deze gegevens geen ander licht werpen op de reeds bekende medische gegevens. De diagnose PTSS is niet gesteld. Eiser is daarvoor opgeroepen door de GGZ maar niet verschenen. Met betrekking tot eisers schildklieraandoening heeft de internist verschillende keren aangegeven dat behandeling daarvan niet nodig is en zijn bloedarmoede en suikerziekte worden behandeld met medicatie. Deze aandoeningen leiden daarom volgens de verzekeringsarts b&b niet of nauwelijks tot beperkingen. Daarnaast geeft de huisarts slechts aan dat deze aandoeningen klachten
kunnengeven van vermoeidheid en concentratiestoornissen maar hij heeft niet gesteld dat dat bij eiser ook het geval is. De internist noemt deze klachten in de verschillende rapporten in ieder geval niet. De verzekeringsarts b&b vermeldt voorts dat er vanwege eisers psychische problematiek beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren zijn vastgesteld en ook zijn beperkingen in zijn fysieke belastbaarheid aangenomen. Ondanks deze beperkingen acht de verzekeringsarts b&b eiser geschikt voor de maatgevende arbeid: een opleidingstraject dat niet intensief is en geen hoge mate van concentreren kent.
De rechtbank acht deze motivering afdoende. Zij heeft daarnaast geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts b&b een onjuist beeld had van eisers beperkingen dan wel belastbaarheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b, gelet op die beperkingen/belastbaarheid, afdoende gemotiveerd dat eiser niet ongeschikt is voor de arbeidsmaatstaf, zoals door de arbeidsdeskundige b&b/werkgever omschreven en door de verzekeringsarts b&b aangemerkt als: fysiek lichte en afwisselende activiteiten in het kader van een opleidingstraject die onder begeleiding worden uitgevoerd, zonder grote verantwoordelijkheid, tijdsdruk, blootstelling aan veel prikkels of het hanteren van grote conflicten. Ook anderszins ziet de rechtbank geen aanleiding eiser hiervoor niet geschikt te achten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 16 september 2019.
6.
Conclusie
Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, omdat, zoals hiervoor is overwogen, de arbeidsdeskundige b&b pas in beroep (nader) onderzoek heeft gedaan naar de arbeidsmaatstaf en daarom ook pas in beroep de medische geschiktheid van eiser voor die arbeid voldoende is toegelicht. In zoverre was het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank laat echter de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand omdat eiser weer geschikt kan worden geacht voor de maatgevende arbeid en het bestreden besluit ook voor het overige de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
7. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier op 31 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.