ECLI:NL:RBZWB:2021:1554

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
02-232195-20 en 02-325775-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grootschalige handel in harddrugs en diefstal van stroom met bewijsuitsluiting door vormverzuimen

Op 31 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij grootschalige handel in harddrugs en diefstal van stroom. De zaak werd behandeld op de zitting van 4 maart 2020, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere de betrokkenheid bij de handel in harddrugs, het hebben van een hennepkwekerij en het stelen van stroom voor deze kwekerij. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van onherstelbare vormverzuimen, waaronder het niet geven van de cautie aan de verdachte en het onrechtmatig vorderen van een identiteitsbewijs. Deze vormverzuimen leidden tot uitsluiting van bewijs, wat de rechtbank noopte tot vrijspraak van enkele feiten. De rechtbank achtte echter voldoende bewijs aanwezig voor andere feiten, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine en hennep. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel, evenals de schadelijke gevolgen van het gebruik van harddrugs.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-232195-20 en 02-325775-20 (gevoegd ter terechtzitting)
vonnis van de meervoudige kamer van 31 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
raadsman mr. R.B.M. Poppelaars, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 maart 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Oosterveld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek is gesloten op 18 maart 2020.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
 Parketnummer 02-232195-20:
Feit 1: betrokken is geweest bij grootschalige handel in diverse soorten
harddrugs;
Feit 2: samen met anderen een hennepkwekerij heeft gehad;
Feit 3: samen met anderen stroom heeft gestolen voor die hennepkwekerij;
 Parketnummer 02-325775-20:
een grote hoeveelheid hennep en amfetamine aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij is van mening dat geen sprake is van vormverzuimen. Als al sprake was van een verdenking op 23 april 2020, terwijl niet de cautie is gegeven, dan dient de daarna gegeven verklaring van verdachte te worden uitgesloten van het bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat in het onderzoek onder parketnummer 02-325775-20 sprake is van diverse vormverzuimen. Dit dient te leiden tot het uitsluiten van het bewijs van de volgende onderzoeksresultaten:
  • Hetgeen tijdens de doorzoekingen van de Renault Twingo op 23 april 2020 in de auto is aangetroffen, inclusief de onderzoeksresultaten van het NFI over de amfetamine;
  • De antwoorden van verdachte op vragen die hem tijdens de eerste doorzoeking van de auto zijn gesteld;
  • De informatie die is aangetroffen in de telefoon van verdachte die op 23 april 2020 onder hem in beslag is genomen.
Deze bewijsuitsluiting leidt dan tot vrijspraak.
Zonder de genoemde onderzoeksresultaten zou de doorzoeking van de woning van verdachte op 26 mei 2020 (in het onderzoek Apliet) niet hebben plaatsgevonden en zouden daar de huurovereenkomst van de [adres 2] te Terneuzen en de telefoon van verdachte niet zijn gevonden. De onderzoeksresultaten van het onderzoek naar die huurovereenkomst en de telefoon zijn ‘fruits of the poisonous tree’ en moeten daarom eveneens van het bewijs worden uitgesloten. Dit leidt tot een vrijspraak voor de feiten 2 en 3 zoals ten laste gelegd onder parketnummer 02-232195-20. Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt onder feit 1 van dat parketnummer vindt zijn grondslag bijna volledig in de informatie die is aangetroffen op de op 23 april 2020 in beslag genomen telefoon. Nu die informatie niet voor het bewijs kan worden gebruikt dient ook voor dat feit vrijspraak te volgen.
Subsidiair is het volgende aangevoerd.
-parketnummer 02-325775-20:
Niet kan worden bewezen dat verdachte wist dat er amfetamine in de verborgen ruimte van de auto lag. Uit het dossier blijkt dat hij wist dat hij hennep en misschien ook ‘miauw’ (mephedrone) ging ophalen, niet amfetamine. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van feit 1.
Er heeft onvoldoende onderzoek plaatsgevonden om buiten redelijke twijfel te kunnen vaststellen dat de inhoud van de zak hennep betrof, zodat vrijspraak van feit 2 wordt bepleit.
-parketnummer 02-232195-20:
Feit 1: er kan niet worden gesproken van een intellectuele of materiële bijdrage van voldoende gewicht van verdachte bij de handel in drugs. Verder blijkt uit de notities die op de telefoon zijn aangetroffen alleen van betrokkenheid bij softdrugs. De notitie van [naam 1] over ‘ [bijnaam 1] ’ en de stash plek is niet redengevend voor het bewijs. Berichten uit de telefoon van verdachte waarover de politie relateert, maar die niet in het dossier zijn opgenomen kunnen niet bijdragen aan de beoordeling van het verwijt. Verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit wegens het ontbreken van voldoende bewijs. Meer subsidiair is aangevoerd dat uitgegaan moet worden van een kortere periode, namelijk vanaf maart 2020.
Feit 3: uit niets blijkt van enige bijdrage van voldoende gewicht bij het wegnemen van elektriciteit, zodat vrijspraak dient te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vormverzuimen
Parketnummer 02-325775-20
Het vorderen van een identiteitsbewijs
Uit het proces-verbaal van bevindingen komt naar voren dat de verbalisanten verdachte vroegen naar zijn rijbewijs nadat zij hem op basis van een verkeerscontrole hadden laten stoppen. Toen verdachte zei dat hij dat niet bij zich had werd gevraagd om een ander stuk met daarop zijn naam. Toen verdachte ook die stukken niet kon tonen werd hem gevorderd een geldig op zijn naam gesteld legitimatiebewijs te tonen.
Op grond van artikel 2 van de Wet op de Identificatieplicht is iedereen vanaf 14 jaar verplicht op de eerste vordering van een politieagent een identiteitsbewijs te tonen. Op grond van de artikelen 2 en 8 van de Politiewet 2012 en artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van personen (WID) is een politieambtenaar bevoegd tot het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van de politietaak. Die taak omvat de (strafrechtelijke) handhaving van de openbare orde en het verlenen van hulp aan hen die die hulp nodig hebben. Blijkens de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2003/2004, 29218, nr. 3) dient in het proces-verbaal opgenomen te worden in welk kader de vordering wordt gedaan en op grond van welke feiten en omstandigheden de vordering noodzakelijk was voor een redelijke taakuitoefening. Uit het proces-verbaal volgt niet waarom het vorderen van een identiteitsbewijs op dat moment noodzakelijk was voor de uitoefening van de politietaak. Niet gerelateerd is dat er voorafgaand aan het geven van het volgteken feiten en omstandigheden werden geconstateerd die in relatie stonden tot de verkeerscontrole en die aanleiding zouden hebben kunnen geven voor (strafrechtelijke) handhaving van de openbare orde of het verlenen van hulp. Het vorderen van het identiteitsbewijs was daarom onrechtmatig. Dit onrechtmatig handelen kan worden gekwalificeerd als een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
Niet geven van de cautie
In het proces-verbaal is gerelateerd dat de verbalisanten vonden dat verdachte een zenuwachtige indruk maakte. De verbalisant die verdachte heeft gefouilleerd op grond van de Wet op de identificatieplicht zei eerst tegen verdachte dat hij zijn auto zou bekijken of er een identiteitsbewijs in lag. Voordat hij daartoe overging, zei hij tegen verdachte dat hij en zijn collega een sterke henneplucht roken. Deze verbalisant vroeg daarop aan verdachte of hij verdovende middelen in zijn auto had liggen. Verdachte zei dat dat zo was en dat er hennep in het voorportier lag. In het rechtervoorportier werden vervolgens twee verpakkingen aangetroffen, één met hasj en één met hennep. Deze softdrugs zijn niet in de tenlastelegging opgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de verbalisant verdachte de cautie had moeten geven voorafgaand aan de vraag of hij verdovende middelen in zijn auto had liggen. Gelet op de geschetste omstandigheden – het gedrag van verdachte dat door de verbalisanten als zenuwachtigheid werd geïnterpreteerd in combinatie met het ruiken van de sterke henneplucht – kon de vraag aan verdachte moeilijk anders worden opgevat dan als een vraag over betrokkenheid bij een strafbaar feit ten aanzien waarvan hij als verdachte werd aangemerkt, te weten overtreding van de Opiumwet. Omdat verdachte vanaf dat moment verdacht werd van overtreding van de Opiumwet worden het antwoord van verdachte, en het als gevolg daarvan aantreffen van de zakjes softdrugs, uitgesloten van het bewijs.
Door de verdediging is aangevoerd dat het antwoord van verdachte en het aantreffen van de twee zakjes softdrugs aanleiding zijn geweest voor het verder zoeken in de auto, en dat het aantreffen van de vacuümzak daarom dient te gelden als ‘fruit of the poisonous tree’.
De rechtbank overweegt dat verdachte, voordat de verbalisanten zijn auto bekijken en doorzoeken, verdacht wordt van een overtreding van de Opiumwet (hem had toen immers ook de cautie moeten worden gegeven, zoals hierboven overwogen). Wegens die verdenking was de doorzoeking van de auto op grond van artikel 9 van de Opiumwet toegestaan. De verdenking wordt versterkt door het aantreffen van de twee zakjes softdrugs, waarvan de inhoud samen een gewicht heeft van meer dan 30 gram. Dat de auto van verdachte op dat moment door de verbalisanten niet alleen wordt doorzocht voor een identiteitsbewijs, maar ook – of vooral – voor verdovende middelen blijkt uit de opmerking van de verbalisant in het proces-verbaal: “Hierop [de rechtbank begrijpt: na het aantreffen van de twee zakjes verdovende middelen in het voorportier] keek ik (…) in het dashboardkastje. Ik zag hier geen verdovende middelen en/of identiteitsbewijs liggen.” (pagina 31) Het was zorgvuldig geweest als dit ook expliciet in het proces-verbaal was opgenomen, maar het vinden van deze zak is naar het oordeel van de rechtbank geen ‘fruits of the poisonous tree’.
De zwarte zak werd door één van de verbalisanten ambtshalve herkend als een zak die wordt gebruikt voor het verpakken van verdovende middelen om te voorkomen dat de geur van die verdovende middelen wordt geroken. De reeds bestaande verdenking van overtreding van de Opiumwet werd daarmee nog versterkt. De verbalisanten hadden verdachte daarom de cautie moeten geven voorafgaand aan de vraag wat dat was toen de zak aan verdachte werd getoond. Het antwoord van verdachte op die vraag (“hennep”) zal daarom worden uitgesloten van het bewijs.
Nadere doorzoeking van de auto
Nadat verdachte was aangehouden voor het bezit van verdovende middelen is verdachte naar het politiebureau gebracht. De verdovende middelen en de telefoon van verdachte zijn in beslag genomen. Op het politiebureau is de auto van verdachte nader onderzocht om te bezien of er nog meer verdovende middelen aanwezig waren. Dit vanwege het eerdere aantreffen van verdovende middelen en vanwege het feit dat er recent in diverse Renault Twingo’s verborgen ruimtes zijn aangetroffen, en er op grond daarvan kennelijk het vermoeden bestond dat er in de auto een verborgen ruimte aanwezig kon zijn waar nog meer verdovende middelen in gevonden zouden kunnen worden. Daarbij werd in de Twingo waarin verdachte reed gezien dat er rondom de borging van de bijrijdersstoel op de vloer bekleding los zat en dat die rondom de stoel zodanig was weggesneden dat de stoel hierdoor weggeklapt kon worden zonder dat de bekleding hierdoor mee kwam, en dat de bekleding op meerdere plaatsen was verlijmd, hetgeen niet origineel was in het voertuig. Gelet op deze omstandigheden bestond er voldoende grond voor de tweede doorzoeking van de Renault Twingo, zodat de rechtbank deze doorzoeking rechtmatig oordeelt.
Onderzoek aan de telefoon van verdachte
Het onderzoek aan de op 23 april 2020 in beslag genomen telefoon van verdachte is volgens de verdediging onrechtmatig omdat de reden daarvoor is dat verdachte in contact staat met de verdachten in het onderzoek Apliet, terwijl verdachte op 23 april 2020 nog geen verdachte was in dat onderzoek. Het onderzoek aan de telefoon is eveneens onrechtmatig omdat dit onderzoek is verricht zonder toestemming van de rechter-commissaris, dan wel zonder schriftelijke toestemming van de officier van justitie, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt dat het proces-verbaal van bevindingen waarin is gerelateerd over het onderzoek aan de telefoon van verdachte die op 23 april 2020 in beslag is genomen is opgemaakt op 19 mei 2020 (pagina 1049 – 1052). De rechtbank gaat er daarom vanuit dat op die dag het onderzoek aan de telefoon heeft plaatsgevonden, mede gelet op het feit dat twee dagen na het opmaken van dit proces-verbaal een proces-verbaal van verdenking aangaande verdachte is opgemaakt, waarin de resultaten van het onderzoek aan de telefoon zijn betrokken.
Verdachte was op 10 november 2019 al geïdentificeerd als een contact van [naam 1] (pagina 385). Het onderzoek aan de telefoon vond plaats op een moment dat uit het onderzoek naar [naam 1] al inzicht bestond in de contacten die hij had in het kader van de verdenking van overtreding van de Opiumwet die tegen hem bestond. De rechtbank ziet niet in waarom de opgegeven grond voor het onderzoek aan de op 23 april 2020 in beslag genomen telefoon van verdachte onvoldoende zou zijn voor dit onderzoek. Over [naam 1] was toen inmiddels al bekend dat hij grote hoeveelheden van diverse hard- en softdrugs verhandelde, en de in de auto van verdachte aangetroffen soorten en hoeveelheden drugs konden daarbij passen. Dat het onderzoek aan de telefoon ook samenhangt met het aantreffen van de softdrugs die in de auto van verdachte in beslag waren genomen, volgt naar het oordeel van de rechtbank al uit de omstandigheid dat het de telefoon was die die dag in beslag is genomen die is onderzocht. Dat dat niet expliciet is genoemd in het proces-verbaal van bevindingen naar het onderzoek van die telefoon maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat dat onderzoek onrechtmatig was.
Uit dat proces-verbaal van bevindingen blijkt ook dat voorafgaand aan het doen van onderzoek aan de telefoon overleg is gevoerd met de zaaksofficier van justitie daarover en dat zij toestemming heeft gegeven voor het onderzoek. Hoewel hierbij sprake was van een onderzoek dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt, is niet gebleken dat vooraf voorzienbaar was dat het onderzoek een min of meer compleet beeld zou opleveren van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van verdachte, en was toestemming van de rechter-commissaris daarom niet noodzakelijk. De rechtbank verwerpt daarom ook dat verweer.
Gevolgen vormverzuimen
De rechtbank overweegt dat enkele onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv zijn gepleegd. De rechtbank heeft hierboven al overwogen dat twee daarvan, het twee keer ten onrechte niet geven van de cautie, direct leiden tot uitsluiting van het bewijs van de door verdachte gegeven antwoorden
De volgende vraag is welk gevolg aan het andere hierna genoemde verzuim verbonden moeten worden. Bij de beantwoording van die vraag moet rekening worden gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Ook moet in deze afweging de ernst van het feit worden betrokken.
-
Onrechtmatig vorderen identiteitsbewijs
De wetgever heeft in de Wet identificatieplicht en in artikel 8a van de Politiewet gekozen voor een ruime bevoegdheid om inzage in het identificatiebewijs te vorderen. De (hierboven uiteengezette) grenzen daarvan dienen het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Daarop is in dit geval inbreuk gemaakt door het onbevoegd vorderen van inzage. Dat is een ernstig verzuim. Verdachte heeft daarvan ook nadeel ondervonden, want het heeft uiteindelijk geleid tot het ontdekken van soft- en harddrugs in de auto van verdachte. Het belang van de verdachte dat een gepleegd strafbaar feit niet wordt ontdekt kan echter niet worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang. Een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim levert niet een nadeel op als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv. Ander nadeel van verdachte is niet gesteld of gebleken. De rechtbank zal daarom slechts constateren dat sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, zonder daaraan een rechtsgevolg te verbinden.
Parketnummer 02-232195-20
Bewijsuitsluiting leidt tot onvoldoende grond voor onderzoek in de woning van verdachte
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat hiertoe strekt. Hierboven heeft de rechtbank overwogen dat behalve de genoemde verklaringen van verdachte en het aantreffen van de twee zakjes softdrugs geen bewijsuitsluiting plaatsvindt.
Het aantreffen van de vacuümzak achter de voorstoelen en van de drugs in de verborgen ruimte, alsmede de resultaten van het onderzoek aan de telefoon van verdachte vormden naar het oordeel van de rechtbank voldoende grond voor doorzoeking van de woning van verdachte op 26 mei 2020. De bij die doorzoeking aangetroffen huurovereenkomst betreffende de [adres 2] te Terneuzen en telefoon, alsmede de onderzoeksresultaten van het onderzoek aan die telefoon, kunnen daarom voor het bewijs worden gebruikt.
Materiële verweren
Parketnummer 02-325775-20
Feit 1
Uit het dossier blijkt dat verdachte met de stashauto op pad wordt gestuurd om drugs op te halen in Breda of Terheijden en ook dat verdachte de drugs zelf in de verborgen ruimte heeft gedaan. [naam 1] stuurt zijn vriendin namelijk op 24 april 2020 een WhatsApp-bericht waarin hij schrijft “had die wiet gewoon niet in dat vak gestoken, terwijl het erin kon”. Dit gesprek is gevoerd de dag nadat verdachte is aangehouden. De rechtbank leidt uit het WhatsApp-bericht af dat dit ziet op de hennep in de vacuümzak die achter één van de voorstoelen was gevonden, én dat verdachte dit kennelijk zelf niet in de verborgen ruimte heeft gestopt, terwijl dat wel had gekund. De rechtbank concludeert op grond van dat bericht ook dat verdachte de drugs die is aangetroffen in de verborgen ruimte daar zelf in heeft geplaatst, en daar dus wetenschap en beschikkingsmacht over had. Daarmee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist dat hij amfetamine vervoerde.
Feit 2
In het proces-verbaal van bevindingen aangaande het tweede onderzoek aan de auto is gerelateerd dat in de bak die in de verborgen ruimte zat onder meer drie zwarte strijkzakken met daarin henneptoppen met een netto totaal gewicht van 2997 gram zijn aangetroffen.
Voorafgaand aan en vlak na het ophalen van de drugs door verdachte in Breda of Terheijden werden hierover berichten verstuurd door [naam 1] aan verdachte en aan [bijnaam 2] .
[naam 1] (Dragonshield) schrijft op 21 april 2020 aan [bijnaam 2] dat hij, [naam 1] , aan zijn chauffeur vraagt of hij vijf stukjes van die haze kan halen en over een paar dagen weer vijf.
Op 22 april 2020 schrijft [naam 1] om 19:34 uur ‘kan morgenochtend die 5 stuks’.
Op 23 april 2020 schrijft [naam 1]
-‘moet voor die wiet 2x rijden bro. Maar had 5 stuks nodig’
-‘chauffeur is er 10:45 breda’. Om 10:37 uur stuurt [naam 1] dat chauffeur er is.
Nadat het [naam 1] duidelijk is geworden dat verdachte is aangehouden schrijft [bijnaam 2] dat je die kk wiet goed ruikt ook, en dat [naam 1] een voordeel heeft. Het is wiet.
De rechtbank gaat er van uit dat deze gesprekken gaan over het ophalen van wiet door verdachte op 23 april 2020. Daaruit volgt dat verdachte hennep heeft meegenomen.
Daarbij komt dat de verbalisanten in de auto van verdachte een sterke henneplucht roken. Die kan afkomstig zijn geweest van de hennep die is aangetroffen in de vacuümzak. Gelet echter op de manier van verpakken van die hennep, die er juist voor is bedoeld om de geur zoveel mogelijk weg te nemen, en op de niet luchtdichte manier van verpakken van de als henneptoppen omschreven inhoud van die zakken in de verborgen ruimte, acht de rechtbank het aannemelijk dat de sterke hennepgeur afkomstig is geweest van de inhoud van de zwarte strijkzakken in de verborgen ruimte, hetgeen de omschrijving van de verbalisant dat het om henneptoppen ging ondersteunt.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op basis van vorenstaande bevindingen vast dat de drie zwarte strijkzakken in de verborgen ruimte hennep bevatten. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verbalisant en zijn deskundigheid op het gebied van de herkenning van hennep. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat voor de politie geen bijzondere deskundigheid is vereist voor de herkenning van hennep, nu zij beroepsmatig geregeld met hennep worden geconfronteerd.
De rechtbank acht het feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 02-232195-20
Feit 1
De rechtbank overweegt dat het dossier bewijs bevat dat verdachte een boekhouding bijhield van de voorraad en de verkopen van de diverse soorten hard- en softdrugs die door [naam 1] werden verhandeld. Ook was er in zijn woning een stashplek, waarschijnlijk voor geld en drugs. Dit blijkt niet alleen uit de notitie in de telefoon van [naam 1] , maar ook uit een encrochatgesprek van [naam 1] met [bijnaam 2] op 23 april 2020, vlak nadat verdachte was aangehouden, waarin [naam 1] zegt dat er ‘100k’ bij hem (verdachte) thuis ligt, waarop [bijnaam 2] zegt dat [naam 1] die snel weg moet halen. En ook uit een [appnaam]-gesprek tussen verdachte en [naam 1] van 22 april 2020, waarin verdachte zegt dat hij het anders heeft verdeeld in zijn kluis, en dat als ‘dat’ gebeurt, [naam 1] direct naar het huis van verdachte moet rijden om beide kluizen mee te nemen.
Verder trad verdachte op als chauffeur om voorraden hard- en softdrugs te halen.
Gelet op deze gevarieerde bijdrage door verdachte aan de handel door [naam 1] is de rechtbank van oordeel dat verdachte een rol van zodanige betekenis daarin heeft gehad dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [naam 1] bij de grootschalige handel in diverse soorten harddrugs.
Voor wat betreft de periode gaat de rechtbank uit van de gegevens uit de telefoon van verdachte die op 23 april 2020 in beslag is genomen. De eerste notitie waarop verdachte de boekhouding van [naam 1] bijhoudt dateert van 1 maart 2020. Na de aanhouding van verdachte op 23 april 2020 is het vertrouwen van [naam 1] in verdachte weg en gaat [naam 1] – zo blijkt uit diverse berichten van [naam 1] aan zijn contacten – op zoek naar een nieuwe chauffeur. Ook heeft hij de stashplek van verdachte leeggehaald en worden tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte op 26 mei 2020 ook geen verdovende middelen of geldbedragen aangetroffen. Van betrokkenheid van verdachte bij de grootschalige handel in harddrugs door [naam 1] voor 1 maart 2020 en na 23 april 2020 is derhalve niet gebleken.
Feit 3
Uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte betrokken was bij of wetenschap had van de diefstal van stroom in de woning op het adres [adres 2] te Terneuzen. [naam 1] liet het aanleggen van de elektriciteit in een hennepkwekerij over aan iemand die hij daarvoor inschakelde, en de meterkast was afgesloten zodat niet direct zichtbaar was dat de stroom buitenom de meter werd afgenomen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van dit feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02-325775-20
1
op 23 april 2020 te Rilland, gemeente Reimerswaal,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 105 gram amfetamine, zijnde amfetamine,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2
op 23 april 2020 te Rilland, gemeente Reimerswaal,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2997 gram hennep, zijnde hennep,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Parketnummer 02-232195-20
1. primair
in de periode van
1 maart 2020tot en met
23 april 2020te Sluiskil, gemeente Terneuzen tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht,
- grote (dealers) hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en
- grote (dealers) hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en
- grote (dealers) hoeveelheden van een materiaal bevattende methamfetamine en
- grote (dealers) hoeveelhedenvan een materiaal bevattende LSD en
- grote (dealers) hoeveelheden van een materiaal bevattende 2-CB en
- grote (dealers) hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA
zijnde cocaïne en amfetamine en methamfetamine en LSD en 2-CB
en MDMA telkens een middelals bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I.
2
op 26 mei 2020 te Terneuzen gemeente Terneuzen tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [adres 2] te Terneuzen) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 298 hennepplanten,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gewezen op straffen die in enkele soortgelijke zaken zijn opgelegd, te weten een taakstraf, eventueel aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel. Deze strafzaak heeft een remmend effect op de ontwikkeling van verdachte. Verder is vanwege de zorg voor zijn partner een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onwenselijk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is gedurende drie maanden samen met anderen betrokken geweest bij grootschalige handel in diverse soorten harddrugs. Medeverdachte [naam 1] had de handel professioneel georganiseerd. Zo bood hij zijn handel aan via een prijslijst die hij naar afnemers stuurde, werden wapens, grote voorraden drugs en geld bewaard op diverse stashplaatsen, werd de in- en verkoop van drugs en de voorraad bijgehouden, werd gebruik gemaakt van PGP-telefoons en de app [appnaam] om te communiceren, en kon gebruik worden gemaakt van een ‘stash-auto’ (een auto met een verborgen ruimte onder de voorstoelen). Deze auto stond op naam van de moeder van verdachte. Op één van de stashplaatsen zijn grote hoeveelheden harddrugs aangetroffen die ook worden genoemd op de prijslijst. Verdachte had hierin een faciliterende en uitvoerende rol. Hij ging met de stashauto op pad om nieuwe voorraden hard- en softdrugs op te halen, hij hield een boekhouding bij van de voorraad en de verkopen en in zijn woning was een stashplek.
Verdachte heeft zich in dat kader daarnaast samen met anderen beziggehouden met het kweken van hennep.
Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan het grootschalig dealen in en gebruik van harddrugs in de regio Zeeuws-Vlaanderen, en is daarmee ook verantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Harddrugs zijn stoffen die sterk verslavend werken en die schadelijk zijn voor de gezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden in de regel vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Blijkens het strafblad op naam van verdachte is hij in diverse keren met justitie in contact gekomen in verband met relatief lichte vergrijpen. Gedurende het begaan van de bewezenverklaarde feiten liep verdachte in een proeftijd, te weten van het vonnis van de politierechter van 5 juni 2019.
Alles afwegende, met name de omvang van de drugshandel waarbij verdachte betrokken was en de aard van zijn rol daarin, en gelet op de LOVS-straforiëntatiepunten is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf zoals gevorderd door de officier van justitie passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet in de aangevoerde persoonlijke omstandigheden geen grond voor een andere of lichtere sanctie. Met het voorwaardelijke strafdeel wordt beoogd verdachte er alsnog van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

7.Het beslag

Parketnummer 02-325775-20
7.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten diverse soorten drugs, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. De voorwerpen behoren aan verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
7.2
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten een telefoon en een auto, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat de telefoon aan verdachte toebehoort en dat verdachte de auto ten eigen bate kan aanwenden en de feiten zijn begaan of voorbereid met behulp van die voorwerpen.
Parketnummer 02-232195-20
7.3
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten een zakje hennep, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Het voorwerp behoort aan verdachte toe en is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van feit 3 onder parketnummer 02-232195-20;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 02-325775-20
feit 1: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet
gegeven verbod;
feit 2: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet
gegeven verbod;
Parketnummer 02-232195-20
feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van
de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van
de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden, waarvan
3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
Parketnummer 02-325775-20
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK gsm, blauw, merk Apple, G2186288;
* 1 STK personenauto, zwart, merk Renault, G2186215;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 97,3 GR Amfetamine, G2186289;
* 1 STK verdovende middelen, zak plastic, G2186292;
* 1 STK hennep, G2186304;
* 2,2 kg hennep, G2186216;
* 7 GR hennep, G2186229;
* 37 GR hashish, blauwe verpakking, G2186247;
* 7,7 GR amfetamine, G2186674;
* 4989 GR verdovende middelen, wit, G2186285;
Parketnummer 02-232195-20
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 4 GR verdovende middelen, 1 zakje hennep, safetybagnr 38977393.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. E.J. Zuijdweg en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 oktober 2021.
Mr. E.J. Zuijdweg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 02-325775-20
1
hij op of omstreeks 23 april 2020 te Rilland, gemeente Reimerswaal,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 105 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine, zijnde amfetamine,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )
2
hij op of omstreeks 23 april 2020 te Rilland, gemeente Reimerswaal,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 2997 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram
hennep, zijnde hennep,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet )
Parketnummer 02-232195-20
1
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 februari 2019 tot
en met 25 mei 2020 te Sluiskil, gemeente Terneuzen en/of Terneuzen en/of Sas
van Gent, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,(telkens) opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer
- één of meer grote (dealers) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende cocaïne en/of
- één of meer grote (dealers) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende amfetamine en/of
- één of meer grote (dealers) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende methamfetamine en/of
- één of meer grote (dealers) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende LSD en/of
- één of meer grote (dealers) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende 2-CB en/of
- één of meer grote (dealers) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende MDMA
zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of methamfetamine en/of LSD en/of 2-CB
en/of MDMA (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van
die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[naam 1] en/of een of meerdere (tot op heden) onbekend gebleven
perso(o)n(en), op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 12
februari 2019 tot en met 25 mei 2020 te Sluiskil, gemeente Terneuzen en/of
Terneuzen en/of Sas van Gent, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
heeft/hebben verkocht of afgeleverd of verstrekt of vervoerd
- één of meer grote (dealers) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende
cocaïne en/of
- één of meer grote (dealers) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende
amfetamine en/of
- één of meer grote (dealers) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende
methamfetamine en/of
- één of meer grote (dealers) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende LSD
en/of
- één of meer grote (dealers) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende 2-CB
en/of
- één of meer grote (dealers) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende
MDMA,
in elk geval (telkens) een of meerdere hoeveelheden van een materiaal bevattende
cocaïne en/of amfetamine en/of methamfetamine en/of LSD en/of 2-CB en/of
MDMA, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I,
tot en/of bij het plegen van voornoemd misdrijf verdachte op verschillende
tijdstippen, althans een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 12 februari
2019 tot en met 25 mei 2020 te Sluiskil, gemeente Terneuzen en/of Terneuzen
en/of Sas van Gent, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk gelegenheid,
middelen of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest
door (telkens)
- het bijhouden van de balans van de verkoop en/of voorraad
en/of inkomsten van diverse verdovende middelen, en/of
- het afleveren/wegbrengen/ophalen van verdovende middelen;
( art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 26 mei 2020 te Terneuzen en/of Sluiskil, gemeente Terneuzen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ( in een pand aan de [adres 2] te Terneuzen) een hoeveelheid
van (in totaal) ongeveer 298, althans een groot aantal hennepplanten
en/of delen daarvan,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid
van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art
47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 maart 2020 tot
en met 26 mei 2020 te Terneuzen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten
aan [naam 2], heeft weggenomen
(telkens) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen hoeveelheid
elektriciteit onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht,
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )