ECLI:NL:RBZWB:2021:1532

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
02-136895-19 en 02-213799-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedrijfsinbraken, bedreiging en belediging van BOA’s en schennispleging op NS-station met oplegging van ISD-maatregel

Op 30 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij twee bedrijfsinbraken, bedreiging en belediging van buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s), en schennispleging op een NS-station. De verdachte, geboren in 1977 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.M.E. Verpaalen. De rechtbank heeft de zaken op 19 maart 2021 inhoudelijk behandeld, waarbij de verdachte niet aanwezig was maar zijn raadsvrouw wel. De officier van justitie, mr. I. Peters, heeft de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld en de rechtbank heeft de tenlasteleggingen beoordeeld.

De verdachte werd beschuldigd van het inbreken in een sportcomplex en het bedreigen en beledigen van twee BOA’s. De rechtbank oordeelde dat de inbraak in het sportcomplex op 29 april 2019 bewezen kon worden op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen. De bedreigingen aan de BOA’s vonden plaats op 10 december 2020, waarbij de verdachte hen dreigde met geweld en hen beledigde. De rechtbank achtte ook de schennispleging bewezen, waarbij de verdachte zijn geslachtsdeel ontblootte op het perron van het NS-station.

De rechtbank legde de verdachte een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, gezien zijn recidive en de ernst van de feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar voor de maatschappij vormde en dat eerdere hulpverleningstrajecten niet hadden geleid tot gedragsverandering. De benadeelde partijen werden in hun vorderingen grotendeels toegewezen, met uitzondering van één partij waarvan de vordering niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank benadrukte de noodzaak van een gedwongen kader om de kans op recidive te verlagen en om de verdachte te motiveren tot medewerking aan hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/136895-19 en 02/312799-20
vonnis van de meervoudige kamer van 30 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht,
raadsvrouw: mr. N.M.E. Verpaalen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak met parketnummer 02/136895-19 naar deze kamer verwezen.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 maart 2021. Verdachte is niet verschenen. Hij heeft afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie, mr. I. Peters, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02/136895-19
samen met een ander heeft ingebroken in de kantine van een sportcomplex en daar een geldlade heeft weggenomen;
02/312799-20
Feit 1:twee buitengewoon opsporingsambtenaren heeft bedreigd;
Feit 2:twee buitengewoon opsporingsambtenaren heeft beledigd;
Feit 3:op het [naam 8] te Breda zijn ontblote geslachtsdeel heeft getoond;
Feit 4:heeft ingebroken in een bedrijfspand en daar een kluis met geld heeft weggenomen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder parketnummer 02/136895-19 ten laste gelegde inbraak bewezen. Op grond van de camerabeelden en de herkenningen kan worden vastgesteld dat verdachte samen met een ander de inbraak heeft gepleegd. Daar komt nog bij dat kort daarna in dezelfde nacht in de buurt van het sportcomplex een inbraak in een school heeft plaatsgevonden, waarbij dezelfde mededader betrokken was en DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen.
De officier van justitie acht ook alle onder parketnummer 02/312799-20 ten laste gelegde feiten bewezen op basis van het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de onder parketnummer 02/136895-19 tenlastegelegde inbraak wegens onvoldoende overtuigend bewijs. De foto van de betreffende camerabeelden is niet van dusdanige kwaliteit dat daarop een deugdelijke herkenning van verdachte kan worden gebaseerd.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder parketnummer 02/312799-20 ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/136895-19
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 29 april 2019 een inbraak heeft plaatsgevonden in de kantine van [naam 1] in Breda. Daarbij is een geldlade weggenomen. Deze inbraak is gepleegd door twee personen. Eén van de daders heeft met een steen het raam stukgeslagen en via het gat in het raam de deur van de sportkantine geopend. Beide daders zijn vervolgens naar binnengegaan. Zij zijn over de bar geklommen en op zoek gegaan naar goederen om te stelen.
Op grond van de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank worden bewezen dat verdachte één van de twee personen is geweest die bij [naam 1] heeft ingebroken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte is door verbalisant [verbalisant 1] op een printscreen van de camerabeelden van de inbraak herkend als één van de daders. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de foto die aan verbalisant [verbalisant 1] is getoond voldoende helder en duidelijk is om daarop een persoon te herkennen aan bepaalde gelaatskenmerken. Verbalisant [verbalisant 1] beschrijft op basis van welke voor verdachte specifieke gelaatskenmerken hij verdachte heeft herkend. Hij kent verdachte ambtshalve en heeft hem recent, op 14 maart 2019, nog gezien. De rechtbank heeft gezien deze omstandigheden geen aanleiding om de betrouwbaarheid van de herkenning van verbalisant [verbalisant 1] in twijfel te trekken. De rechtbank is daarom van oordeel dat doorslaggevende bewijswaarde aan de herkenning kan worden toegekend.
De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde inbraak, zoals hierna onder 4.4. wordt weergegeven.
02/312799-20
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de twee buitengewoon opsporingsambtenaren heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Feit 2De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de twee buitengewoon opsporingsambtenaren gedurende de uitoefening van hun functie heeft beledigd. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte tegen hen heeft gezegd dat hij geen respect voor hen heeft en dat zij ‘hoeren kinderen’ en ‘grote kankerlijers’ zijn, welke uitlatingen beledigend zijn.
Feit 3
De rechtbank acht de tenlastegelegde schennispleging wettig en overtuigend bewezen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op perron 6 van het [naam 8] in Breda ten overstaan van de buitengewoon opsporingsambtenaren en in bijzijn van derden zijn broek naar beneden heeft getrokken, waardoor zijn geslachtsdeel goed zichtbaar was. Verdachte is vervolgens met zijn broek op zijn knieën op een bankje gaan zitten.
Feit 4
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte in de periode van 27 november 2020 tot en met 30 november 2020 heeft ingebroken bij een bedrijfspand (tandartspraktijk) aan de [adres 2] in Breda. Daarbij is een kluis weggenomen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op het kozijn van het vernielde raam, de kist die eronder stond en op de vloer voor de deur van de opengebroken medicijnruimte is bloed van verdachte aangetroffen. Voor de rechtbank staat vast dat de aangetroffen bloedsporen dadersporen betreffen, gelet op de plaats van aantreffen. Gelet hierop en het feit dat verdachte geen verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van zijn bloed op de plaats delict, staat vast dat verdachte degene is geweest die in het bedrijfspand heeft ingebroken en daar de kluis heeft weggenomen.
De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde inbraak, zoals hierna onder 4.4. wordt weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/136895-19
op 29 april 2019 te Breda tezamen en in vereniging met een ander uit een sportcomplex, [naam 1] gelegen aan de [adres 3] , een geldlade, die toebehoorde aan [naam 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
02/312799-20
1.
op 10 december 2020 te Breda [naam 3] (buitengewoon Opsporingsambtenaar aangesteld in domein IV Openbaar Vervoer) en [naam 4] (buitengewoon opsporingsambtenaar aangesteld in domein IV Openbaar Vervoer) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam 3] en die [naam 4] dreigend de woorden toe te voegen: "Jullie hebben geluk dat ik geen mes bij me heb nu. Want anders had ik je gelijk dood gemaakt. Ik had het mes gelijk in je nek gestoken." en "Ik heb nog 5 broers en die komen jullie dood maken. Ik heb hun een pistool gegeven. Daarmee worden jullie dood gemaakt. Ik ga jullie onthouden en de volgende keer snij ik je nek door. Jullie gaan mij echt nog wel tegen komen hier zo. Als ik jullie zie maak ik jullie dood hoer kinderen";
2.
op 10 december 2020 te Breda opzettelijk buitengewoon opsporingsambtenaren (in domein IV openbaar vervoer), te weten [naam 4] en [naam 3] , gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid en in het openbaar mondeling meermalen heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "Ik heb geen respect voor jullie, hoeren kinderen" en "grote kankerlijers";
3.
op 10 december 2020 te Breda, de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten op perron 6 van het N. [naam 8] , door zijn ontbloot geslachtsdeel te tonen;
4.
op een tijdstip in de periode van 27 november 2020 t/m 30 november 2020 te Breda uit een bedrijfspand (aan de [adres 2] ) een kluis, die toebehoorde aan [naam 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
Voor de twee inbraken en de bedreiging vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor twee jaar. Voor de belediging en de schennispleging verzoekt zij om toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzet zich niet tegen het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee bedrijfsinbraken. Bij de betreffende bedrijven is veel schade aangericht. Er zijn ruiten ingegooid, kasten doorzocht en meerdere deuren opengebroken. Verdachte heeft met zijn handelen aangetoond geen respect te hebben voor andermans eigendom. Daarnaast heeft hij twee BOA’s op het [naam 8] in Breda beledigd en met de dood bedreigd, die slechts hun werk als handhavers en toezichthouders uitoefenden. Het waren zeer ernstige bedreigingen, waarin hij ook hun kinderen betrok. Verdachte heeft door zijn uitlatingen gevoelens van angst bij hen veroorzaakt en hen in hun goede eer en naam aangetast. Bovendien heeft hij door zijn uitlatingen de BOA’s in hun gezag aangetast in de aanwezigheid van reizend publiek. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan schennispleging door op het [naam 8] zijn ontblote geslachtsdeel te laten zien aan anderen. Voor die anderen kan het aanstootgevend zijn om daarmee te worden geconfronteerd.
Uit het omvangrijke strafblad van verdachte blijkt dat hij al vaak is veroordeeld voor vermogensdelicten en bedreiging. Deze veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Uit het rapport van de reclassering van 18 februari 2021 blijkt dat verdachte op vrijwel alle leefgebieden met problemen kampt. Zo heeft hij geen huisvesting, geen inkomen en geen zinvolle dagbesteding. Ook is er sprake van alcohol- en drugsproblematiek en psychosociale problemen. Gelet op de hoeveelheid en intensiteit van de problemen is verdachte in de visie van de reclassering ver verwijderd van de maatschappij en gaat hij teloor. Eerder opgelegde reclasseringstoezichten en forensische hulp, zoals drie klinische opnamen in de afgelopen jaren, zijn mislukt. De reclassering krijgt hierdoor geen grip op verdachte, waardoor het recidiverisico onverminderd hoog blijft. Nu eerdere gevangenisstraffen, reclasseringstoezichten en andere hulpverleningstrajecten niet hebben geleid tot gedragsverandering, en verdachte niet in staat wordt geacht zelf die verandering te bewerkstelligen, acht de reclassering een drang en dwangkader geboden om de kans op recidive te verlagen. Zij adviseert daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Binnen de ISD-maatregel kan nadere diagnostiek plaatsvinden, zodat van daaruit passende behandeling kan plaatsvinden en aan de problemen op de verschillende leefgebieden kan worden gewerkt.
Ter zitting is dit advies door deskundige [naam 6] , reclasseringswerker, toegelicht. Verdachte vindt dat hij zijn probleem zelf moet oplossen en is van mening dat zodra alle praktische problemen opgelost zijn, hij ook geen middelen meer nodig heeft. Verdachte zegt uitstekend te functioneren in een klinische setting en wil graag een veilige omgeving met toezicht, maar weigert mee te werken aan enige vorm van behandeling. De reclassering heeft hem hiertoe meermalen geprobeerd te motiveren, maar is daarin niet geslaagd. Binnen het gedwongen kader van de ISD-maatregel kan intensiever en veelvuldiger worden gewerkt aan het motiveren van verdachte tot het meewerken aan hulpverlening rondom zijn problematiek. Verdachte heeft aangegeven zijn kinderen pas te willen zien als het weer goed met hem gaat. Mogelijk kan dat als een drijfveer werken.
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden is voldaan die de wet aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Immers, de door verdachte begane bedreiging en inbraken betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Verdachte is daarnaast in de vijf jaren voorafgaand aan die misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of taakstraf veroordeeld. De bedreiging en de inbraken zijn begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen. Voorts moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de ISD-maatregel.
De rechtbank overweegt dat verdachte telkens te kennen geeft graag te willen veranderen, maar dat hij vindt dat hij dat zelf moet doen en daarbij geen hulp wil aanvaarden. In de afgelopen jaren is gebleken dat dit niet werkt. De rechtbank is van oordeel dat de maatschappij beveiligd dient te worden tegen het criminele gedrag van verdachte en de steeds weer door hem veroorzaakte overlast en schade. Zij ziet, mede gelet op de zorgmijdende houding van verdachte, geen andere mogelijkheid om dit te bewerkstellingen dan door oplegging van de ISD-maatregel voor twee jaar.

7.De benadeelde partijen

7.1
De benadeelde partij [naam 2] (02/136895-19)
Materiële schade
[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering van € 519,15 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit de volgende posten:
- kassalade ad € 180,00
- noodraam ad € 193,70
- cilinderslot ad € 145,45
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank geheel toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, 29 april 2019.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.2
De benadeelde partij [naam 4] (02/312799-20; feiten 1 en 2)
Immateriële schade
[naam 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering van € 250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank redelijk en dus geheel toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, 10 december 2020.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.3
De benadeelde partij [naam 3] (02/312799-20; feiten 1 en 2)
Immateriële schade
[naam 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering van € 250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank redelijk en dus geheel toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, 10 december 2020.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.4
De benadeelde partij [naam 7] (02/312799-20; feit 4)
Materiële schade
[naam 7] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering van € 2.200,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit betreft het geld dat in de kluis lag.
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu de omvang van de schade is betwist en onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank heeft begrip voor de lastige positie van deze benadeelde partij, die pas op het allerlaatste moment door het Openbaar Ministerie is geïnformeerd over de mogelijkheid een vordering in te dienen. Maar verdere behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57, 63, 239, 266, 267, 285 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/136895-19
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
2/312799-20
feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2:eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
feit 3:schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd;
feit 4:diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
Benadeelde partijen
02/136895-19[naam 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van
€ 519,15aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] , € 519,15 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
10 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
02/312799-20
[naam 4] (feiten 1 en 2)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 4] van
€ 250,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 4] , € 250,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
5 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[naam 3] (feiten 1 en 2)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 3] van
€ 250,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 3] , € 250,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
5 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[naam 7] (feit 4)- verklaart de benadeelde partij [naam 7]
niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 maart 2021.
Mr. Mullers is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
02/136895-19
hij op of omstreeks 29 april 2019 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een sportcomplex, [naam 1] gelegen aan de [adres 3] een geldlade, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen geldlade onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door
middel van braak, verbreking, inklimming;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
02/312799-20
1.
hij op of omstreeks 10 december 2020 te Breda [naam 3] (buitengewoon Opsporingsambtenaar aangesteld in domein IV Openbaar Vervoer) en/of [naam 4] (buitengewoon opsporingsambtenaar aangesteld in domein IV Openbaar Vervoer) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 3] en/of die [naam 4] meermalen, althans eenmaal dreigend de woorden toe te voegen "Julie hebben geluk dat ik geen mes bij me heb nu. Want anders had ik je gelijk dood gemaakt. Ik had het mes gelijk in je nek gestoken." en/of "Ik heb nog 5 broers en die komen jullie dood maken. Ik heb hun een pistool gegeven. Daarmee worden jullie dood gemaakt. Ik ga jullie onthouden en de volgende keer snij ik je nek door. Jullie gaan mij echt nog wel tegen komen hier zo. Als ik jullie zie maak ik jullie dood hoer kinderen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 10 december 2020 te Breda opzettelijk (een) buitengewoon opsporingsambtena(a)r(en)(in domein IV openbaar vervoer),te weten [naam 4] en/of [naam 3] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid en in het openbaar mondeling (meermalen) heeft beledigd, door hem/haar/hen de woorden toe te voegen: "ik heb geen respect voor jullie "stelletje vuile hoeren kinderen" en/of "grote kankerlijers", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
(art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 10 december 2020 te Breda, de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten (op perron 6 van) het [naam 8] , door zijn ontbloot geslachtsdeel te tonen;
(art 239 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 27 november 2020 t/m 30 november 2020 te Breda uit een bedrijfspand (aan de [adres 2] ) een kluis (met daarin een geldbedrag van -ongeveer- 2216 euro), in elk geval enig goed en/of geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen en/of geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak/verbreking;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
Bijlage II
De bewijsmiddelen
02/136895-19
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2019100729 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 164. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] d.d. 29 april 2019, pagina’s 13 en 14, inhoudende:
Op 28 april 2019 omstreeks 19.00 uur was het pand zonder schade afgesloten. Op 29 april 2019 omstreeks 06.00 uur kwam ik ter plaatse aan de [adres 3] te Breda. Ik zag dat het raam naast de nooddeur kapot was. Ik zag dat achter de bar de kastdeuren openstonden waar eigenlijk de kassalade in stond. Deze was weg. Ik zag dat het slot dat in de keukendeur zat verbroken was.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , pagina’s 55 en 56, inhoudende:
Op maandag 29 april 2019 om 03.12 uur werd er een inbraak gepleegd in [naam 1] aan de [adres 3] te Breda. De opnamen van maandag 29 april 2019 werden door mij bekeken.
Ik zag dat het raam vernield werd door middel van een vierkant voorwerp. Ik zag namelijk dat de ruit klapte en dat er een barst ontstond. Ik zag dat persoon 1 meerdere malen tegen het raam aanstootte. Ik zag dat persoon 1 vervolgens zijn arm door een zelf gecreëerde gat in de barst stak. Ik zag dat persoon 1 vervolgens de deur opende van de sportkantine.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , pagina 52 tot en met 54, inhoudende:
Op maandag 29 april 2019 om 03.12 uur werd er een inbraak gepleegd in [naam 1] aan de [adres 3] te Breda. De inbraak werd op camera vastgelegd. De opnamen van maandag 29 april 2019 werden door mij bekeken.
Bestandsnaam "ch01_20190429023424"
Ik zag dat de deur naast het raam van de barst werd geopend. Ik zie dat twee personen de sportkantine betreden. Ik zie beide personen vervolgens over de bar klimmen en kasten openen achter de bar.
4.
Het proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , pagina 59, inhoudende:
Op woensdag 1 mei 2019 werd mij een foto getoond van een persoon en hierbij werd de volgende informatie werd gegeven:
Op maandag 29 april 2019 heeft er een inbraak plaatsgevonden in de kantine van
[naam 1] aan de [adres 3] te Breda. Van deze inbraak zijn
camerabeelden beschikbaar gesteld. Vanuit deze beelden is er een printscreen gemaakt met daarop de dader van de inbraak.
De persoon op de afbeelding herken ik als:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedag] 1977
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Op de printscreen zie ik een persoon met donkere jas, kaal hoofd en een opvallende
neus. Ik herkende de persoon direct als de mij ambtshalve bekende veelpleger [verdachte] . Ik herken [verdachte] aan zijn gelaat, haardracht en opvallende neus. Ik heb [verdachte] op 14 maart 2019 voor de laatste keer gezien tijdens een observatie en uiteindelijke aanhouding voor een winkeldiefstal te Rijen. Ik herkende de persoon onmiddellijk toen ik de afbeelding zag. Over zijn identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt.
02/312799-20
Wanneer hierna in de bewijsmiddelen wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld – bedoeld: een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2020324699 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 30 (hierna te noemen: eindproces-verbaal 1) of een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2020315662 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 26 (hierna te noemen: eindproces-verbaal 2). Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Feit 1
Verdachte heeft dit feit bekend. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie op 10 december 2020, pagina 28 tot en met 30 van eindproces-verbaal 1;
- de aangifte van [naam 3] d.d. 10 december 2020, pagina 15 van eindproces-verbaal 1.
Feiten 2 en 3
1.
Het proces-verbaal van bevindingen van buitengewoon opsporingsambtenaar [naam 3] , pagina 4 tot en met 7 van eindproces-verbaal 1, inhoudende:
Op 10 december 2020 was ik verbalisant, [naam 3] , Buitengewoon Opsporingsambtenaar aangesteld in domein IV Openbaar vervoer, belast met toezicht en handhaving van het naleven van de huisregels op het [naam 8] Breda. Ik had dienst samen met mijn collega, tevens Buitengewoon Opsporingsambtenaar, [naam 4] .
Ik hoorde de verdachte zeggen: “ Ik heb geen respect meer voor jullie, hoeren kinderen.” Ik zag dat de verdachte met beide handen zijn broek vast pakte en deze vanuit zijn middel ter hoogte van zijn knieën trok. Op dat moment waren er andere reizigers op de perrons. Ik zag dat de verdachte met zijn geslachtsdeel ontbloot op het perron 6 stond. Ik zag dat de verdachte met zijn broek op zijn knieën ging zitten op het bankje voor de kiosk. Verdachte zei ook: Jouw kinderen gaan jou verlaten en uitschelden voor mietje en kankerlijer. Ik voelde mij door de beledigingen in mij goede naam en eer aangetast.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van buitengewoon opsporingsambtenaar [naam 4] , pagina 8 tot en met 10 van eindproces-verbaal 1, inhoudende:
Op 10 december 2020 was ik, [naam 4] , Buitengewoon Opsporingsambtenaar aangesteld in domein IV Openbaar vervoer, belast met toezicht en handhaving van het naleven van de huisregels van [naam 8] Breda.
Ik liep samen met collega [naam 3] naar spoor 6 toe. Ik hoorde de verdachte zeggen dat we hoerenkinderen, mietjes en grote kankerlijders waren. Ter hoogte van de bankjes voor de kiosk zag ik dat de verdachte zijn broek ter hoogte van zijn middel op zijn knieën trok. Ik zag dat de verdachte in zijn ontblote geslachtsdeel op het bankje ging zitten. Ik zag dat er reizigers verbaasd naar de man keken. Tijdens het wachten op de politie bleef de verdachte ons beledigen. Ik voelde mij door de beledigingen in mijn goede naam en eer aangetast.
Feit 4
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 7] d.d. 30 november 2020, pagina 3 tot en met 5 van eindproces-verbaal 2, inhoudende:
Ik doe aangifte namens het slachtoffer [naam 5] .
Op vrijdag 27 november 2020 te 18:00 uur heb ik de praktijk aan de [adres 2] te Breda verlaten. De praktijk was deugdelijk afgesloten.
Op maandag 30 november 2020 te 07:50 uur kwam ik bij de praktijk. Ik zag dat er in de praktijk was ingebroken. Ik zag dat een ruit aan de zijkant van de praktijk was verbroken. In de praktijk zag ik dat van meerdere kantoren en ruimtes de deuren waren verbroken. Ik zag dat de kluis in de kantine was weggenomen.
2.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek bedrijf ( [adres 2] Breda), pagina 12 tot en met 14 van eindproces-verbaal 2, inhoudende:
Op 30 november 2020 om 09:17 uur kwam ik, naar aanleiding van een gekwalificeerde diefstal in/uit bedrijf/kantoor, voor een forensisch onderzoek aan op de locatie [adres 2] .
Met een weggenomen straatklinker werd de ruit ingegooid. Via de ontstane opening werd het pand binnengedrongen. Ik zag dat er bloed aanwezig was op het kozijn onder de vernielde ruit. Dit bloed werd veiliggesteld (AANS9558NL). Ik zag dat er op een kist die zich in het pand onder de vaste ruit stond bloed aanwezig was. Dit bloed werd veiliggesteld (AANS9557NL). Ik zag dat er in het pand meerdere deuren waren opengebroken. Ik zag dat de deur van de medicijnruimte was opengebroken. Door met een breekvoorwerp te wrikken tussen het kozijn en de sluitzijde van de deur werd deze opengebroken. Ik zag dat er op de vloer voor de opengebroken deur bloed aanwezig was. Dit bloed werd veiliggesteld (AANS9556NL). Ik zag dat de deur van het kantoor was opengebroken.
3.
Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 8 januari 2021, pagina 17 tot en met 22 van eindproces-verbaal 2, inhoudende:
SIN en omschrijving
Beschrijving DNA-profiel
Celmateriaal kan afkomstig zijn van
Matchkans
AANS9556NL#01
Bloed
DNA-profiel van een man
[verdachte]
kleiner dan één op één miljard
AANS9557NL#01
Bloed
DNA-profiel van een man
[verdachte]
kleiner dan één op één miljard
AANS9558NL#01
Bloed
DNA-profiel van een man
[verdachte]
kleiner dan één op één miljard