ECLI:NL:RBZWB:2021:1514

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
9070280 VV 21-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot tijdelijke tewerkstelling in het kader van reorganisatie bij de Rabobank

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam als Directievoorzitter bij een lokale bank, een kort geding aangespannen tegen haar werkgever, de Rabobank, in verband met een reorganisatie. Eiseres vordert dat zij wordt toegelaten tot de functie van Directeur Coöperatieve Rabobank met Voorzittersrol, totdat duidelijk is of zij in die functie kan worden geplaatst. De Rabobank heeft echter aangegeven dat de functie van Directievoorzitter komt te vervallen en dat er nieuwe functies zijn ontstaan. Eiseres stelt dat de functies uitwisselbaar zijn, maar de rechtbank oordeelt dat dit allerminst zeker is. De kantonrechter concludeert dat de vordering van eiseres moet worden afgewezen, omdat de vraag naar de uitwisselbaarheid van functies niet zonder meer kan worden beantwoord in kort geding. De rechtbank wijst erop dat de ORR van de Rabobank heeft vastgesteld dat de functie van Directievoorzitter komt te vervallen en dat er nieuwe functies zijn ontstaan. Eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten van de Rabobank, vastgesteld op € 996,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaaknummer: 9070280 VV 21-17
vonnis in kort geding van 25 maart 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. R.A. van den Berkmortel, advocaat te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. C. Nekeman, advocaat te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 5 maart 2021 met producties 1 tot en met 18;
- de brief van [eiseres] van 8 maart 2021 met als bijlage productie 19;
- de fax van [eiseres] van 10 maart 2021 met als bijlage producties 20 en 21;
- de fax van de [gedaagde] van 10 maart 2021 met als bijlage producties 1 tot en met 3;
- de fax van de [gedaagde] van 10 maart 2021 met als bijlage producties 4 tot en met 8;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 11 maart 2021, waarbij beide partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] vordert bij dagvaarding bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de [gedaagde] te veroordelen om haar toe te laten tot het verrichten van werkzaamheden in de functie van Directeur Coöperatieve [gedaagde] met Voorzittersrol op de voor haar gebruikelijke arbeidsvoorwaarden, totdat of plaatsing van [eiseres] in die functie heeft plaatsgevonden, of komt vast te staan dat [eiseres] niet in die functie wordt geplaatst omdat zij daarvoor door toepassing van het afspiegelingsbeginsel definitief niet in aanmerking komt, op straffe van een dwangsom. Daarnaast vordert [eiseres] veroordeling van de [gedaagde] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.2.
Op de zitting heeft [eiseres] aangegeven dat zij haar vordering wenst te vermeerderen en wel zo dat na “
niet in aanmerking komt” wordt ingevoegd “
althans de [gedaagde] te verplichten tot opschorting van de sollicitatieprocedure totdat in een bodemprocedure over deze kwestie uitspraak is gedaan”.
2.3.
De [gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen het verzoek tot eiswijziging. Verder heeft de [gedaagde] uitvoerig verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] is op [datum] in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) de [gedaagde] . Sinds 1 maart 2019 is zij werkzaam in de functie van Directievoorzitter bij de lokale bank [naam] en geeft zij leiding aan circa 45 medewerkers (35 FTE).
3.2.
Haar laatst verdiende salaris bedraagt € 17.778,35 bruto per maand, inclusief 13e maand, vakantiegeld, leaseauto en managementtoeslag.
3.3.
Bij de [gedaagde] hebben meerdere reorganisaties plaatsgevonden. Inmiddels is de [gedaagde] bezig met het doorvoeren van de reorganisatie ‘Bankieren 3.5’. Met die reorganisatie komt onder meer de functie van Directievoorzitter lokale bank te vervallen en komen er nieuwe directieposities op kringniveau. Er komen veertien kringen. Een kring is een groep van vijf tot acht lokale banken.
3.4.
Op 24 december 2020 is een adviesaanvraag Bankieren 3.5 uitgegaan naar de (centrale) ondernemingsraad van de [gedaagde] (door de [gedaagde] aangeduid als de ‘ORR’) in verband met het voorgenomen besluit om ‘de inrichting van het binnenlands bankbedrijf te wijzigen per 1 april 2021’.
3.5.
De ORR heeft op 11 februari 2021 schriftelijk advies uitgebracht, waarin onder meer is vermeld:

De ORR stelt vast dat het bedrijf, ondanks de ‘groene evolutie’ op dit punt toch tot het inzicht is gekomen dat er nu echt iets gedaan moet worden aan de volwaardigheid van de functie van Directievoorzitter van de lokale bank. Deze functies komen te vervallen en er zijn nieuwe functies ontstaan en gewogen. De ORR vindt dit een goede zaak (...).
Op 8 en 15 januari 2021 zijn de functies voor directie, business support en staf die worden geraakt door deze adviesaanvraag besproken in de eerste toetsingscommissie. Overall is geconcludeerd dat de ORR zich kan vinden in de functiescenario’s.”
3.6.
[eiseres] heeft zich in eerste instantie beschikbaar gesteld voor twee van de nieuwe directiefuncties, namelijk die van Directeur Coöperatieve [gedaagde] met Voorzittersrol alsmede die van Directeur Coöperatieve [gedaagde] met aandachtsgebied Bedrijven. De zogenaamde ‘MD-tafel’ van de [gedaagde] heeft voor geen van deze functies een geschiktheidsverklaring aan [eiseres] verstrekt. [eiseres] heeft daarom niet op deze functies kunnen solliciteren.
3.7.
Na toetsing van de MD-tafel is aan [eiseres] wel een geschiktheidsverklaring verstrekt voor de functie van Directeur Coöperatieve [gedaagde] met aandachtsgebied Coöperatieve Thema’s. Zij heeft op die functie gesolliciteerd maar is afgewezen.
3.8.
[eiseres] heeft de [gedaagde] verzocht om haar geschiktheid voor de functie van Directeur Coöperatieve [gedaagde] met Voorzittersrol te laten herbeoordelen. Dit heeft niet geleid tot een andersluidende beslissing.
3.9.
Bij brief van 22 februari 2021 is [eiseres] door de [gedaagde] geïnformeerd dat haar functie met ingang van 1 april 2021 zal komen te vervallen en dat zij per die datum boventallig wordt omdat de [gedaagde] haar geen andere passende functie kan aanbieden.
3.10.
Door reorganisatie 3.5 zijn er veertien plaatsen voor de functie van Directeur Coöperatieve [gedaagde] met Voorzittersrol beschikbaar gekomen. Dertien daarvan waren ten tijde van de mondelinge behandeling op 11 maart 2021 ingevuld en voor de laatste plek heeft de [gedaagde] , ondanks het verzoek van [eiseres] om dat niet te doen, op 1 maart 2021 een vacature opengesteld met als sluitingstermijn 8 maart 2021 2:00 uur.

4.De beoordeling

4.1.
Dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de ingestelde vordering is duidelijk. Dit is als zodanig ook niet door de [gedaagde] betwist. [eiseres] is daarom ontvankelijk in haar vordering.
4.2.
In deze procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing van de gevorderde voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.
4.3.
Kernvraag in deze procedure is of de functies Directievoorzitter van een lokale bank en Directeur Coöperatieve [gedaagde] met Voorzittersrol uitwisselbaar zijn.
4.4.
Het is vaste rechtspraak dat de vraag naar de uitwisselbaarheid van functies in een kort geding procedure niet zonder meer beantwoord kan en mag worden (zie onder meer de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 januari 2017, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI-nummer NL:RBGEL:2017:559) Alleen wanneer met een grote mate van waarschijnlijkheid in deze procedure zou kunnen worden vastgesteld dat van uitwisselbaarheid sprake is en de [gedaagde] desondanks, tegen beter weten in, de reorganisatie zou doorvoeren, is er ruimte in kort geding de [gedaagde] een voorlopige halt toe te roepen.
4.5.
[eiseres] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat de functies uitwisselbaar zijn de functieprofielen van de beide functies in het geding gebracht (producties 5 en 9) en heeft aan de hand van die profielen een tabel opgesteld. Deze tabel is opgenomen onder punt 18 van de dagvaarding. Volgens [eiseres] blijkt daaruit dat de inhoud van de functies, de voor de functies vereiste kennis, competenties en vaardigheden, het niveau van de functies en de daarbij behorende beloning nagenoeg met elkaar overeenstemmen.
4.6.
Op basis van de door [eiseres] opgestelde tabel vertonen de functies op het eerste gezicht inderdaad veel gelijkenissen. Ter zitting is echter duidelijk geworden dat er ook een aantal belangrijke verschillen tussen de beide functies zijn. Zo verschilt allereerst de scope van de beide functies wezenlijk. Bij de kring Zuid-West-Nederland, waar de door [eiseres] gewenste functie van Directeur Coöperatieve [gedaagde] met Voorzittersrol kennelijk op ziet, gaat het om ongeveer 450 medewerkers, terwijl het bij de lokale bank Amerstreek om ‘slechts’ 35 (FTE) medewerkers gaat. Hoewel de nog te benoemen Directeur Coöperatieve [gedaagde] met Voorzittersrol niet alleen aan al die 450 medewerkers sturing hoeft te geven en dit een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle directeuren binnen de kring betreft, is het naar het oordeel van de kantonrechter evident dat dit een andere manier van leiderschap en samenwerking vereist dan de manier waarop [eiseres] op dit moment opereert, namelijk vanuit een (meer) hiërarchische positie. Een ander verschil betreft de belangrijkste verantwoordelijkheden en resultaatgebieden van de beide functies. Voor de functie van Directeur Coöperatieve [gedaagde] met Voorzittersrol staan die genoemd op pagina 4 van het functieprofiel (productie 9 van [eiseres] ). Achter ieder onderdeel staat de te besteden tijd, uitgedrukt in een percentage. . Volgens dat functieprofiel heeft 75% van het werk van een Directeur Coöperatieve [gedaagde] met Voorzittersrol betrekking op kringniveau en 25% op lokale leefgebieden. [eiseres] heeft gesteld dat de lokale aangelegenheden in de praktijk meer tijd in beslag zullen nemen dan die 25%. Zelfs indien [eiseres] in die, door de [gedaagde] betwiste, stelling zou worden gevolgd, is het nog steeds zo dat de werkzaamheden van een Directeur Coöperatieve [gedaagde] met Voorzittersrol voor een substantieel deel betrekking hebben op kringniveau terwijl het zwaartepunt van de functie van Directievoorzitter van een lokale bank juist ligt op lokale leefgebieden.
4.7.
Bij de beoordeling neemt de kantonrechter verder in overweging wat de ORR van de [gedaagde] in haar schriftelijk advies van 11 februari 2021 heeft vermeld met betrekking tot de functie van Directievoorzitter van een lokale bank (hiervoor geciteerd onder 3.5.). In dat advies schrijft de ORR expliciet dat die functie komt te vervallen en er nieuwe functies zijn ontstaan en gewogen. Ook volgt uit het advies dat de ORR de keuze tot verval van de functie van Directievoorzitter van een lokale bank onderschrijft. Volgens de ORR zelf is van uitwisselbare functies dus geen sprake.
4.8.
Verder staat vast dat geen van de andere 72 Directievoorzitters van de door de reorganisatie bedreigde lokale banken het standpunt heeft ingenomen dat zijn/haar functie in de praktijk niet is vervallen en wordt voortgezet in de nieuwe functie binnen de kring. Hoewel ieder van die Directievoorzitters zijn/haar reden voor het niet ‘opsteken van zijn/haar vinger’ kan hebben, is dit naar het oordeel van de kantonrechter ook een indicatie dat het hier niet gaat om uitwisselbare functies.
4.9.
Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het allerminst zeker is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de functies van Directievoorzitter van een lokale bank en Directeur Coöperatieve [gedaagde] met Voorzittersrol uitwisselbaar zijn. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft daarom als uitgangspunt te gelden dat het aan de [gedaagde] is om te beoordelen wie voor het vervullen van de vacature van Directeur Coöperatieve [gedaagde] met Voorzittersrol (het meest) geschikt is.
4.10.
[eiseres] heeft verder aangevoerd dat het proces rondom het bepalen van de geschiktheid voor de functie van Directeur Coöperatieve [gedaagde] met Voorzittersrol niet transparant en niet objectief is verlopen.
4.11.
Vooropgesteld wordt dat het binnen de [gedaagde] de zogenaamde MD-tafel is die bepaalt of aan een medewerker, die zijn/haar ambitie heeft uitgesproken voor de functie, een geschiktheidsverklaring wordt verstrekt. Als onweersproken staat vast dat de MD-tafel in dit geval uit zo’n tien personen bestond, waaronder vier leden van de groepsdirectie, het hoofd HR en een kringdirecteur, en dat de MT-tafel bij haar beoordeling de input heeft betrokken van [eiseres] zelf, de lokale raad van commissarissen, de kringdirecteur, de HR Business Partner, de functionele lijnen binnen de [gedaagde] Groep Organisatie en de talentmanager, aangevuld met de feitelijke prestaties in de afgelopen jaren. Ook staat vast dat aan [eiseres] heel summier is teruggekoppeld waarom aan haar geen geschiktheidsverklaring voor de functie van Directeur Coöperatieve [gedaagde] met Voorzittersrol is verstrekt. De kantonrechter begrijpt dat dit tot een onbevredigend gevoel bij [eiseres] heeft geleid en het daardoor voor haar ook niet inzichtelijk is geworden in hoeverre de MD-tafel bijvoorbeeld de input van de lokale raad van commissarissen heeft meegewogen. Ter zitting is door de [gedaagde] echter naar voren gebracht dat al jaren een summiere (mondelinge) terugkoppeling van de reden(en) van het niet verstrekken van de geschiktheidsverklaring volgt. Kennelijk is tegen die werkwijze in het verleden nooit geprotesteerd. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden geconcludeerd dat het proces niet voldoende transparant en objectief is verlopen.
4.12.
Het voorgaande betekent dat de vordering tot (tijdelijke) tewerkstelling van [eiseres] in de functie van Directeur Coöperatieve [gedaagde] met Voorzittersrol zal worden afgewezen.
4.13.
Volledigheidshalve wordt hier nog opgemerkt dat het oordeel over de uitwisselbaarheid van functies in eerste instantie is voorbehouden aan het UWV dat over dit punt zal oordelen indien voor een werknemer toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst zal worden verzocht.
4.14.
Met betrekking tot de door [eiseres] gewenste eiswijziging overweegt de kantonrechter het volgende. Hoewel het de voorkeur verdient dat een verandering of vermeerdering van eis vóór de mondelinge behandeling in kort geding aan de wederpartij en de kantonrechter schriftelijk wordt meegedeeld, is het in beginsel ook mogelijk om de eis op de zitting te wijzigen of te vermeerderen. Op grond van artikel 11 lid 1 van het geldende ‘Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken, kanton’ moet de eisverandering of -vermeerdering op schrift worden gesteld en ter mondelinge behandeling worden ingediend. Dat is hier niet gebeurd. [eiseres] heeft op de zitting slechts aangegeven aan haar eis een subsidiaire vordering te willen toevoegen. De vermeerdering van eis zal daarom niet worden toegestaan. Ten overvloede merkt de kantonrechter nog op dat wanneer de eiswijziging wel op de juiste manier zou zijn gedaan, dit niet tot een andere uitkomst van de zaak zou hebben geleid. Voor toewijzing van een vordering tot opschorting van de sollicitatieprocedure in dit geval is namelijk ook nodig dat met een grote mate van waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat sprake is van uitwisselbaarheid van functies. Dat is in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, niet het geval.
4.15.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de [gedaagde] . Die kosten worden vastgesteld op € 996,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter, recht doende in kort geding:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van de [gedaagde] , vastgesteld op € 996,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2021.