ECLI:NL:RBZWB:2021:147

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7455
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen afwijzing naturalisatieverzoek door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 12 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een eiseres die bezwaar had gemaakt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar verzoek om naturalisatie. Eiseres had op 5 juli 2018 een verzoek om naturalisatie ingediend, dat op 9 april 2020 door de staatssecretaris was afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het buiten de wettelijke termijn was ingediend. Eiseres voerde aan dat haar voormalig echtgenoot, die haar gemachtigde was, door ziekte niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat het de verantwoordelijkheid van eiseres was om tijdig maatregelen te treffen, ook al was haar gemachtigde ziek. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en merkte op dat de gemeente niet verplicht was om eiseres de juiste weg te wijzen voor het indienen van bezwaar. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 12 januari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7455 RWNL

uitspraak van 12 januari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], te [plaatsnaam] , eiseres,
gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft bij brief van 7 juli 2020 bij de rechtbank Rotterdam beroep ingesteld tegen het besluit van 17 juni 2020 (bestreden besluit) van de staatssecretaris over de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van het verzoek om naturalisatie.
Bij brief van 13 juli 2020 heeft de rechtbank Rotterdam het beroepschrift doorgezonden naar deze rechtbank. Deze rechtbank heeft het beroep ontvangen op 14 juli 2020.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 december 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [vertegenwoordiger namens eiseres] . De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Jansen
.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 5 juli 2018 heeft eiseres een verzoek ingediend om naturalisatie tot Nederlander op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
Bij besluit van 9 april 2020 (primair besluit) heeft de staatssecretaris het verzoek van eiseres om naturalisatie afgewezen.
Eiseres heeft bij brief van 8 juni 2020 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van
9 april 2020. De staatssecretaris heeft het bezwaarschrift op 8 juni 2020 ontvangen.
Bij bestreden besluit van 17 juni 2020 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard vanwege een - onverschoonbare - overschrijding van de bezwaartermijn.
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat eiseres aan psychische en psychiatrische klachten lijdt. Eiseres heeft het primaire besluit doorgezet naar haar voormalig echtgenoot [vertegenwoordiger namens eiseres] , tevens mantelzorger en gemachtigde. [vertegenwoordiger namens eiseres] is kort daarna ziek (COPD) geworden. In coronatijd is hij, als bekend met een longziekte, nog veel sterker beperkt dan de gemiddelde inwoner van Nederland. De beschikking is blijven liggen door de ziekte. Daarbij komt nog dat eiseres geen contact met [vertegenwoordiger namens eiseres] kon opnemen, aangezien de hoeveelheid lucht te beperkt was om normaal te functioneren. En omdat reizen werd afgeraden en bezoek bij [vertegenwoordiger namens eiseres] absoluut ongewenst was in verband met risico op besmetting, kon eiseres niet langsgaan en/of toezien op het tijdig indienen van bezwaar.
[vertegenwoordiger namens eiseres] is in de loop van mei/begin juni 2020 weer opgeknapt en toen heeft hij gebeld met de staatssecretaris om te vragen wat hij kon doen. Namens de staatssecretaris is aangegeven dat alsnog bezwaar moest worden gemaakt en dat hij “soepel” daarmee om zou gaan. [vertegenwoordiger namens eiseres] heeft op 8 juni 2020 met de huidige gemachtigde contact gezocht en hij heeft die dag nog bezwaar gemaakt. Het disfunctioneren van een derde is haar niet te verwijten. De rol van de gemeente is daarbij ook van belang. De gemeente is meerdere malen door [vertegenwoordiger namens eiseres] benaderd (omdat die volgens [vertegenwoordiger namens eiseres] ‘het dichtst bij de burger staat’) met duidelijke bezwaren, maar heeft –vanwege corona en thuiswerken- niet gereageerd. De gemeente heeft daarin een doorzendplicht. Daar waar een en ander niet schriftelijk is gedaan, had van de overheid verwacht mogen worden dat hij de juiste weg zou wijzen aan de burger. Dat er thuisgewerkt wordt vanwege corona, maakt niet dat de termijnen voor eiseres onverkort dienen te worden gehandhaafd.
Aanvullend heeft eiseres een afschrift van het medisch dossier van [vertegenwoordiger namens eiseres] ingediend alsmede de beslissing van de gemeente [plaatsnaam] ter zake van de toepasselijkheid van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Eiseres heeft hierbij aangevoerd dat omdat [vertegenwoordiger namens eiseres] hulp en bijstand nodig heeft - erkend door de overheid -, de overheid coulant had moeten omgaan met de termijnoverschrijding.
3. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft, ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.1
De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit gedateerd is op 9 april 2020. Eiseres heeft niet betwist dat zij het primaire besluit heeft ontvangen. Daarmee is gegeven dat de bezwaartermijn is aangevangen op 10 april 2020 en, met inachtneming van artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet, geëindigd op 22 mei 2020. Niet in geschil is dat het bezwaarschrift op 8 juni 2020 is ontvangen bij de staatssecretaris en daarmee buiten de bezwaartermijn ingediend.
4.2
De bewaartermijn is een fatale wettelijke termijn waarvan niet kan worden afgeweken. Alleen als de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding gerechtvaardigd wordt, kan niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijven.
4.3
Hoewel voor de rechtbank invoelbaar is dat de situatie van eiseres en [vertegenwoordiger namens eiseres] als gemachtigde niet zonder meer te benijden is en er in dat kader bij de rechtbank ter zitting een beroep is gedaan op ‘de menselijke maat’, ziet de rechtbank in de door eiseres aangevoerde redenen geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Daartoe overweegt de rechtbank dat het op de weg van eiseres ligt om bij ziekte toereikende maatregelen te treffen ter behartiging van haar belangen. De eigen verantwoordelijkheid staat daarbij voorop. Eiseres had haar voormalig echtgenoot, [vertegenwoordiger namens eiseres] , als gemachtigde aangesteld. Ten aanzien van de verklaring van eiseres dat [vertegenwoordiger namens eiseres] door ziekte niet in staat was de zaken van eiseres waar te nemen, overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak het handelen of nalaten van een door eiseres ingeschakelde gemachtigde voor rekening en risico van eiseres dient te blijven. Dat geldt ook voor de keuze van eiseres om bij diens ziekte niet iemand anders om hulp of bijstand te vragen. Temeer nu [vertegenwoordiger namens eiseres] al geruime tijd bekend was met het feit dat hij, als gevolg van een lichamelijke/psychische aandoening, minder goed in staat was om allerlei zaken in het dagelijks leven zelf te regelen.
Verder overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat de gemeente eiseres niet de juiste weg heeft gewezen voor het maken van bezwaar tegen het primaire besluit, evenmin een verschoonbare termijnoverschrijding oplevert nu de gemeente daartoe niet verplicht is. Een doorzendplicht op grond van artikel 6:15 van de Awb is alleen van toepassing op een schriftelijk bezwaarschrift. De rechtbank merkt daarbij op dat in de rechtsmiddelenclausule onder het primaire besluit duidelijk staat vermeld dat, indien eiseres het niet eens is met het besluit, een bezwaarschrift moet worden gezonden aan het op het besluit vermelde retouradres, zijnde “ [postadres gemeente] ”.
Ten aanzien van eisers beroep op het vertrouwensbeginsel merkt de rechtbank het volgende op. Volgens vaste rechtspraak kan een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts slagen, indien bevoegd ten aanzien van een belanghebbende een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging is gedaan die bij die belanghebbende gerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt. Eiseres heeft met de verwijzing naar het telefoongesprek op
8 juni 2019 niet aannemelijk gemaakt dat daarvan in haar geval sprake is. Uit de van het gesprek gemaakte telefoonnotitie blijkt niet van een toezegging dat een te laat ingediend bezwaarschrift ontvankelijk zou worden geacht. Evenmin blijkt uit de telefoonnotitie van een toezegging dat de staatssecretaris soepel om zou gaan met de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding van het bezwaarschrift. Een beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dan ook niet.
Er is dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring.
5. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
6. Nu het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier op 12 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is niet in de gelegenheid om
deze uitspraak mee te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.