ECLI:NL:RBZWB:2021:1469

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_4730
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2021, betreft het een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, werkzaam als constructieplaatwerker, heeft zijn uitkering aangevraagd na arbeidsongeschiktheid door been- en voetklachten. Het UWV heeft in een primair besluit van 4 november 2019 de aanvraag afgewezen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond in een bestreden besluit van 12 februari 2020. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 15 januari 2021 is het beroep besproken. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV in overweging genomen, die was gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een arts bezwaar en beroep. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser per 15 oktober 2019 een arbeidsongeschiktheid van 22,59% had, wat onder de vereiste 35% ligt voor een WIA-uitkering. De rechtbank oordeelt dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de klachten van eiser, waaronder nekklachten, niet objectiveerbaar zijn.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder het niet betrekken van zijn behandelend artsen bij de beoordeling, verworpen. De rechtbank concludeert dat de FML van 14 oktober 2019 correct de beperkingen van eiser weergeeft en dat de geselecteerde functies voor de arbeidsongeschiktheidsevaluatie passend zijn. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering door het UWV terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4730 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 4 november 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd eiser met ingang van 15 oktober 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 12 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 15 januari 2021. Hierbij waren aanwezig eiser en drs. S. Barto namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is sinds 19 oktober 2001 werkzaam geweest als fulltime constructieplaatwerker bij [naam bedrijf] te [plaatsnaam 2] . Voor dat werk is hij uitgevallen op 17 oktober 2017 vanwege been- en voetklachten.
Bij het primaire besluit heeft het UWV geweigerd eiser per 15 oktober 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 15 oktober 2019 heeft vastgesteld op 22,59% en terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per die datum.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een arts bezwaar en beroep (arts b&b), die laatste onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op zijn spreekuur van 14 oktober 2019. Hij heeft gerapporteerd dat er bij eiser sprake is van een beenlengteverschil ten nadele van rechts. Aan de bovenste extremiteiten ziet de verzekeringsarts geen bijzonderheden en hij constateert een normale functie van de nek zonder radiculaire verschijnselen aan de armen. Uit informatie van derden blijkt dat sprake is van status na ongeval met als gevolg een beenbreuk met restklachten.
[naam verzekeringsarts] constateert dat de klachten en ervaren belemmeringen plausibel zijn en dat daaraan beperkingen in arbeid kunnen worden toegekend, zeker voor lang staan en lopen. Deze beperkingen zijn ook duurzaam van aard. Niet wordt voldaan aan de criteria uit het Schattingsbesluit die maken dat kan worden voorbijgegaan aan het beschrijven van de belastbaarheid. Daarbij dient volgens de verzekeringsarts wel rekening te worden gehouden met beperkingen voor dynamische handelingen en statische houdingen, meer specifiek langdurig staan en lopen (belasting van de benen). Ook voor trilbelasting acht hij eiser beperkt. Klachten van de nek bleken de verzekeringsarts niet objectiveerbaar. Nu die ook verder nooit zijn geanalyseerd, acht [naam verzekeringsarts] deze klachten in dit opzicht minder relevant.
Het voorgaande in aanmerking genomen is de verzekeringsarts gekomen tot het vaststellen van de beperkingen en de belastbaarheid in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 oktober 2019.
Arts b&b [naam arts] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, inclusief de daarin opgenomen brieven van eisers huisarts [naam huisarts] van 26 november 2018, en zijn orthopeed [naam orthopeed] van 18 januari 2018. [naam arts] is van mening dat de beperkingen op de datum in geding correct zijn weergegeven in de FML van 14 oktober 2019. Verder constateert hij dat de ervaren fysieke klachten en belemmeringen van nek en rechterbeen/voet voldoende aan de orde zijn gesteld, met voldoende uitgebreid en op de klachten gericht medisch onderzoek. Vanuit de problematiek van rechterbeen/voet zijn beperkingen in de FML opgenomen passend bij de aard en ernst van het onderliggend lijden. Eiser meent dat de nekklachten onvoldoende zijn meegewogen. [naam arts] is het daar niet mee eens en wijst er op dat die nekklachten tot dan toe niet zijn geobjectiveerd in de curatieve sector. Hij ziet ook geen onderliggende ziekte of gebrek waarop eventuele beperkingen zouden kunnen berusten. De nekklachten worden niet benoemd door de orthopeed en komen ook in de probleemlijst van de huisarts niet voor. Ook de primaire verzekeringsarts heeft geen functionele belemmeringen bij het lichamelijk onderzoek gevonden, zodat onvoldoende grond bestaat voor beperkingen in arbeid op dit punt.
Eiser heeft volgens [naam arts] in bezwaar geen andere gezichtspunten naar voren gebracht die aanleiding geven tot het aannemen van meer beperkingen en ook overigens ziet hij geen nieuwe medische feiten waaruit zou kunnen blijken dat de medische situatie is onderschat of waaruit blijkt dat de belastbaarheid anders is dan eerder aangegeven.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zoals die door [naam verzekeringsarts] zijn neergelegd in de FML van 14 oktober 2019 worden door [naam arts] dan ook overgenomen.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat ten onrechte zijn behandelend artsen orthopeed [naam orthopeed] en revalidatiearts [naam revalidatiearts] door de verzekeringsartsen niet zijn bevraagd alvorens zij tot hun conclusies zijn gekomen. Daarbij heeft eiser nog een huisartsenjournaal vanaf 1993 tot en met 9 december 2019 ingestuurd ter onderstreping van zijn evengenoemde grief. Verder heeft eiser – ook nog ter zitting – aangevoerd dat ten onrechte zijn nekklachten door de verzekeringsartsen niet zijn meegenomen en daardoor niet hebben geleid tot beperkingen in de FML. Daarbij heeft eiser er op gewezen ook niet lang te kunnen zitten, omdat hij dan te veel pijn in de nek krijgt.
4.3
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder zowel de been- en voetklachten, als de klachten die eiser ervaart ten aanzien van de nek. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de artsen van het UWV hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat in het huisartsenjournaal over de periode vanaf de datum in geding - 15 oktober 2019 - niets over nekklachten is terug te vinden, waar aan de problemen van eiser met de rechtervoet als gevolg van het kortere rechterbeen en het orthopedisch schoeisel wel een groot deel van journaalposten is gewijd.
Hoewel de rechtbank er niet aan twijfelt dat eiser pijn in zijn nek ervaart, zijn de gestelde nekklachten niet objectiveerbaar. Er zijn immers geen medische stukken in het dossier voorhanden, die aantonen dat een arts voor de nekklachten een objectiveerbare oorzaak heeft gevonden. De primaire verzekeringsarts heeft bij zijn lichamelijk onderzoek evenmin de nekklachten objectiveerbaar kunnen vaststellen.
Ook overigens is niet gebleken dat in de FML van 14 oktober 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank daarom uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: samensteller kunststof en rubberproducten (Sbc-code 271130), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en monteur printplaten (Sbc-code 267050).
5.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 1 november 2019. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 22,59%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 15 oktober 2019 heeft vastgesteld op 22,59%
.Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 15 oktober 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 25 maart 2021, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.