In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die sinds 2008 als productiemedewerker werkzaam was, had zich in 2017 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het UWV kende hem een loongerelateerde uitkering toe, maar achtte hem niet duurzaam arbeidsongeschikt. Eiser ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar gegrond, zonder de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid te erkennen. Eiser stelde dat hij recht had op een IVA-uitkering, omdat hij meende dat zijn situatie niet zou verbeteren.
De rechtbank heeft de zaak op 15 januari 2021 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil zich richtte op de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser met ingang van 8 augustus 2019 duurzaam was. De rechtbank heeft de relevante wetgeving en eerdere rechtspraak in overweging genomen, en geconcludeerd dat het UWV terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van duurzaamheid van eisers arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de conclusie van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige gevolgd, die aangaven dat er mogelijkheden voor verbetering waren en dat eiser in een beschermde werkomgeving zou kunnen werken.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat het UWV's besluit om geen IVA-uitkering toe te kennen in stand blijft. De rechtbank heeft ook het verzoek van eiser om een onafhankelijk deskundige aan te stellen afgewezen, omdat er geen twijfel was gerezen aan het oordeel van de UWV-artsen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.