ECLI:NL:RBZWB:2021:1464

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5293
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over WIA-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die sinds 2008 als productiemedewerker werkzaam was, had zich in 2017 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het UWV kende hem een loongerelateerde uitkering toe, maar achtte hem niet duurzaam arbeidsongeschikt. Eiser ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar gegrond, zonder de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid te erkennen. Eiser stelde dat hij recht had op een IVA-uitkering, omdat hij meende dat zijn situatie niet zou verbeteren.

De rechtbank heeft de zaak op 15 januari 2021 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil zich richtte op de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser met ingang van 8 augustus 2019 duurzaam was. De rechtbank heeft de relevante wetgeving en eerdere rechtspraak in overweging genomen, en geconcludeerd dat het UWV terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van duurzaamheid van eisers arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de conclusie van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige gevolgd, die aangaven dat er mogelijkheden voor verbetering waren en dat eiser in een beschermde werkomgeving zou kunnen werken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat het UWV's besluit om geen IVA-uitkering toe te kennen in stand blijft. De rechtbank heeft ook het verzoek van eiser om een onafhankelijk deskundige aan te stellen afgewezen, omdat er geen twijfel was gerezen aan het oordeel van de UWV-artsen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5293 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. E. Kafa,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV, kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 4 juli 2019 (primair besluit) heeft het UWV eiser een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend. Eiser werd daarbij volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht.
In het besluit van 3 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 15 januari 2021. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, [naam tolk] als tolk en [naam vertegenwoordiger] namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest bij de [naam bedrijf] sinds 2008. Sinds 2012 werkte hij als productiemedewerker. Voor dat werk is hij op 27 juli 2017 uitgevallen met psychische klachten.
Bij het primaire besluit heeft het UWV eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 9 augustus 2019 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Die uitkering is een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering).
In bezwaar heeft eiser gesteld recht te hebben op een WIA-uitkering op grond van de inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA), omdat verbetering van zijn situatie niet is te verwachten.
In het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar gegrond verklaard. De reden hiervoor is dat de einddatum van de toegekende uitkering onjuist was vastgesteld op 8 oktober 2021. Bij het bestreden besluit heeft het UWV die datum daarom gewijzigd in 8 augustus 2021 en het primaire besluit voor het overige in stand gelaten.
2.
In geschil
De rechtbank stelt vast dat het geschil tussen partijen alleen de vraag betreft of de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser met ingang van 8 augustus 2019 moet worden geacht tevens duurzaam te zijn.
3.
Wettelijk kader
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek en zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.
Vaste rechtspraak
In de uitspraak van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) heeft de Centrale Raad van Beroep overwogen dat blijkens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Daarnaast is in deze uitspraak overwogen dat, in het geval betrokkene bezwaar heeft gemaakt, de bezwaarverzekeringsarts de inschatting van de duurzaamheid dient te heroverwegen, rekening houdend met alle medische gegevens die in bezwaar voorhanden zijn en bekend geworden zijn, maar slechts voor zover die gegevens betrekking hebben op de datum met ingang waarvan de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid door het bestuursorgaan niet is aangenomen.
5.
Standpunt UWV
5.1
Het UWV heeft het bestreden besluit gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) alsmede van een arbeidsdeskundige en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b).
5.2
Medisch
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts] heeft het dossier van eiser bestudeerd, de hoorzitting van 13 januari 2020 bijgewoond en overleg gepleegd met de arbeidsdeskundige b&b. Daarnaast heeft zij de informatie in haar afwegingen betrokken die afkomstig is van de huisarts van eiser, [naam huisarts] , van 7 augustus 2019, van radiologisch onderzoek van 8 januari en 23 maart 2019, van KNO-arts [naam KNO-arts] van 7 december 2018, van psycholoog [naam psycholoog] van 16 oktober 2018, van internist [naam internist] van 30 juli 2018, van fysiotherapeut [naam fysiotherapeut] van 3 juli 2018, van oogarts [naam oogarts] van 12 januari 2018, van neuroloog [naam neuroloog] van 5 januari 2018 en van maatschappelijk werker [naam maatschappelijk werker] van 30 oktober 2017.
Vervolgens heeft zij gerapporteerd dat de psychische klachten van eiser al jaren bestaan en dat eiser ook met deze klachten heeft gewerkt in WSW-verband. Met de primaire verzekeringsarts is zij van mening dat structuur en activiteit juist wenselijk is, omdat dat zou kunnen bijdragen aan het beter functioneren van eiser. Zij stelt dat eiser is gebaat bij adequate aansturing, begeleiding en een prikkelarme omgeving en zeker een omgeving waarbij geen conflicten kunnen optreden. Verder acht zij beperkingen aan de orde in verband met fysieke klachten van met name de linkerschouder. Voorts acht de verzekeringsarts b&b het wenselijk dat de re-integratie geleidelijk opstart, te beginnen met 20 uur per week. Eiser is volgens haar in staat binnen WSW-verband arbeid te verrichten, rekening houdend met de beperkingen in de door de primaire verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 13 juni 2019.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser als door de primaire verzekeringsarts neergelegd in die FML laat de verzekeringsarts b&b dan ook ongewijzigd van kracht zijn.
5.3
Arbeidskundig
Arbeidsdeskundige b&b [naam arbeidsdeskundige] geeft in haar rapportage van 22 januari 2020 aan dat de primaire arbeidsdeskundige terecht heeft vastgesteld dat eiser is aangewezen op werken in een beschermde werkomgeving, waarbij intensieve begeleiding noodzakelijk is. Zij wijst er op dat met de beperkingen van eiser rekening dient te worden gehouden, zoals door de verzekeringsarts b&b is aangegeven.
Uit overleg met de verzekeringsarts b&b is de arbeidskundige gebleken dat eiser naar de toekomst toe kan verbeteren. Eiser is onder behandeling en verbetering in de zin van weer in staat zijn loonvormende arbeid te verrichten, valt vooralsnog niet uit te sluiten. De mate van arbeidsongeschiktheid stelt zij vast op 100%. Deze arbeidsongeschiktheid is niet duurzaam, omdat de verwachting is dat eiser - zoals de verzekeringsarts b&b heeft aangegeven - binnen WSV-verband weer loonvormende arbeid kan verrichten.
6.
Standpunt eiser
Eiser heeft in beroep verwezen naar zijn bezwaargronden, omdat volgens hem in het bestreden besluit niet is gemotiveerd waarom de bezwaren ongegrond zijn. In bezwaar heeft eiser kort gezegd gesteld al 12 jaar ernstige psychische klachten te hebben die ondanks intensieve behandeling niet minder zijn geworden, zodat moet worden aangenomen dat die klachten chronisch zijn en inmiddels een duurzaam karakter hebben. Hij verzoekt verder om onderzoek door een door de rechtbank aan te wijzen onafhankelijk medisch deskundige.
7.
Beoordeling rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten en dat zij ook wist van het verloop over de afgelopen jaren. Zij heeft uitgebreid gemotiveerd waarom eisers beperkingen (vooralsnog) niet duurzaam zijn te achten. Zij heeft gemotiveerd op basis waarvan zij nog mogelijkheden ziet voor verbetering en op basis waarvan zij van mening is dat eiser zijn werkzaamheden in WSV-verband (op termijn) zou kunnen hervatten.
Eiser heeft hier tegenin gebracht dat uit de lange periode waarin zijn psychische klachten al spelen en het niet verbeteren daarvan, ondanks behandelingen en medicatie daarvoor, moet worden afgeleid dat zijn beperkingen op dat gebied inmiddels chronisch en onbehandelbaar zijn. Dit moet volgens hem leiden tot het oordeel dat de arbeidsongeschiktheid duurzaam is.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser – die in beroep overigens geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht – onvoldoende onderbouwd waarom de conclusie van het UVW over de duurzaamheid van zijn arbeidsongeschiktheid geen stand kan houden. De enkele stelling dat eiser al jarenlang deze klachten heeft en dat de klachten daarmee chronisch zijn geworden en nooit meer verbetering zal optreden, is daarvoor onvoldoende. Er is geen medische informatie overgelegd die deze stelling onderbouwt. Dit is tevens de reden waarom de rechtbank geen aanleiding ziet om het verzoek van eiser om een onafhankelijk deskundige aan te stellen, in te willigen. Dat kan immers alleen maar als er bij de rechtbank op basis van medische informatie twijfel is gerezen aan het oordeel van de artsen van het UWV. Daarvan is geen sprake. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.
8. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van duurzaamheid van eisers arbeidsongeschiktheid en dat het UWV terecht heeft geweigerd eiser een IVA-uitkering te verstrekken. Het bestreden besluit waarbij eiser volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt werd geacht kan derhalve in stand blijven. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
9.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 25 maart 2021, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.