ECLI:NL:RBZWB:2021:1439

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
02-239259-20 en 02-263874-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wapenbezit en drugsdelicten met recidive

Op 25 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 september 2020 in Middelburg een revolver, munitie, cocaïne, MDMA en een boksbeugel in en rondom zijn woning aanwezig had. De verdachte, geboren in 2000 en gedetineerd in P.I. Middelburg, werd bijgestaan door zijn raadsman mr. H.M. Dunsbergen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 maart 2021, waarbij de officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging, die onder andere het bezit van een vuurwapen en verdovende middelen omvatte, wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte had eerder al een strafblad en was in een proeftijd, wat de rechtbank als recidive beschouwde.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de recidive en de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn problemen op verschillende leefgebieden en zijn licht verstandelijke beperking. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd toegewezen, omdat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan nieuwe strafbare feiten voor het einde van de proeftijd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de oudste rechter niet in de gelegenheid was om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummers: 02/239259-20 + 02/263874-19 tul
vonnis van de meervoudige kamer van 25 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
gedetineerd uit andere hoofde te P.I. Middelburg, Torentijdweg 1, 4337 PE Middelburg,
raadsman: mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 maart 2021, waarbij de officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging met bovenvermeld parketnummer behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in en rondom zijn woning aanwezig heeft gehad:
1. een revolver en zes kogelpatronen;
2. 0,5 gram cocaïne, 11 XTC-pillen en MDMA;
3. een boksbeugel.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie voert aan dat een bewezenverklaring kan volgen voor alle tenlastegelegde feiten. Hij verwijst hierbij onder meer naar de bekennende verklaring van verdachte. Hoewel verdachte ten aanzien de 10 pillen die in de schuur zijn aangetroffen en ten laste zijn gelegd onder feit 2 heeft aangevoerd dat hij deze niet herkent, heeft hij wel verklaard dat hij van een feestje houdt en zijn deze pillen bij hem thuis aangetroffen. Ook voor dit onderdeel van de tenlastelegging is daarom voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de feiten 1 en 3 aan het oordeel van de rechtbank. Dit geldt ook voor de onder feit 2 tenlastegelegde 0,5 gram cocaïne en de pil MDMA. Voor de overige pillen dient partiële vrijspraak te volgen, nu verdachte heeft verklaard dat hij deze pillen niet herkent en uit onderzoek niet is gebleken welke stof deze pillen betreffen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 28 september 2020 een revolver, 6 kogelpatronen en een boksbeugel voorhanden heeft gehad en opzettelijk 0,5 gram cocaïne en een hoeveelheid MDMA aanwezig heeft gehad. De rechtbank acht de tenlastegelegde feiten 1, 2 en 3 daarom wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat ten aanzien van de overige tien onder verdachte inbeslaggenomen pillen niet blijkt welke stof het betreft. De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van dit onderdeel.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 28 september 2020 te Middelburg een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de vorm van een revolver (merk BBM, kaliber .22), en een hoeveelheid munitie, te weten zes kogelpatronen van categorie III, voorhanden heeft gehad;
2.
op 28 september 2020 te Middelburg opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,5 gram cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en MDMA, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
op 28 september 2020 te Middelburg een wapen van categorie I, onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van het voorarrest. Hij heeft bij de formulering van zijn eis rekening gehouden met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor wapenbezit en dat hij de feiten heeft begaan terwijl hij in een proeftijd liep. Deze omstandigheden heeft hij in strafverhogende zin meegewogen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de oriëntatiepunten van het LOVS, het feit dat de omstandigheid uit artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht aan de orde is, de leeftijd van verdachte en het feit dat hij zijn leven wil beteren. Verzocht wordt de eis van de officier van justitie te matigen en te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. Op die manier wordt aan alle strafdoelen voldaan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft diverse drugs, een revolver met munitie en een boksbeugel in en rondom zijn woning aanwezig gehad. De revolver betreft een alarmpistool, dat is omgebouwd naar een scherp schietende revolver. Het feit dat verdachte hiervoor de bijbehorende munitie in huis had en het wapen dus daadwerkelijk kon worden gebruikt, vindt de rechtbank extra gevaarlijk, temeer nu verdachte deel lijkt uit te maken van de “ [naam 1] ”. Ook het feit dat verdachte een boksbeugel heeft, past bij deze levensstijl en is in dat kader zorgelijk te noemen.
Bij de strafoplegging neemt de rechtbank de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) als uitgangspunt.
Daarnaast houdt zij rekening met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij in de afgelopen vijf jaren eerder is veroordeeld voor de aanwezigheid van verdovende middelen en wapenbezit. Er is daarom sprake van relevante recidive. Ook liep verdachte ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten in een proeftijd. De rechtbank acht deze omstandigheden strafverzwarend. Verder stelt zij vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht aan de orde is, omdat verdachte bij vonnis van de politierechter van 16 oktober 2020 is veroordeeld. Zij houdt hier bij de bepaling van de strafmaat in het voordeel van verdachte rekening mee.
Uit het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 11 december 2020 leidt de rechtbank af dat er zorgen zijn over verdachte. Hij kampt met problemen op nagenoeg alle leefgebieden. Hij beschikt niet over huisvesting, werk, dagbesteding, inkomen, een startkwalificatie en zijn sociaal netwerk is (deels) negatief. Daarnaast nemen de frequentie en ernst van de justitiële contacten toe. Verdachte is in het verleden gediagnosticeerd met mogelijk een licht verstandelijke beperking en gevreesd werd voor een deviante persoonlijkheidsontwikkeling in antisociale richting. Eerdere trajecten bij de jeugdreclassering met bijbehorende bijzondere voorwaarden stagneerden omdat verdachte zich niet aan afspraken en voorwaarden hield en dus geen meewerkende houding toonde. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog.
Uit de e-mail van [naam 2] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, van 5 maart 2021 blijkt dat verdachte recent heeft aangeven dat hij tijdens zijn huidige detentieperiode tot het inzicht is gekomen dat hij zijn leven anders wil vormgeven. Zijn casemanager in de P.I. ziet daadwerkelijk een voorzichtig positieve gedagsverandering, waarbij verdachte actie onderneemt ten aanzien van verschillende leefgebieden. Een nieuw hulpverleningstraject met reclasseringstoezicht wordt echter niet geadviseerd, omdat hiervoor het vertrouwen ontbreekt bij verdachte.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van het voorarrest, en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, voldoende recht doet aan de ernst van de feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld en de persoon van verdachte.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 13 maart 2020 in de zaak met parketnummer 02/263874-19, ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d,57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie en het
feit begaan met betrekking tot een wapen en munitie van categorie III;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3:handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 13 maart 2020 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/263874-19
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.I.F. van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 maart 2021.
De oudste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 28 september 2020 te Middelburg, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de vorm van een revolver (merk BBM, kaliber .22), en/of een hoeveelheid munitie, te weten zes, in elk geval een aantal kogelpatronen, van categorie III voorhanden heeft gehad;
(artikel art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
2.
hij op of omstreeks 28 september 2020 te Middelburg opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of 11 XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaine en/of MDMA, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 10 lid 3 Opiumwet)
3.
hij op of omstreeks 28 september 2020 te Middelburg, een wapen van categorie I, onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
(artikel art 13 lid 1 Wet wapens en munitie)

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld een paginanummer van het eindproces-verbaal met OPS-dossiernummer ZB1R020073/CLEVELAND van de politie, eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 t/m 1176.
Aangezien verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht de feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal aangetroffen goederen doorzoeking [adres] d.d. 30 september 2020, pagina’s 859 t/m 861;
- het proces-verbaal van beschrijving en categorisering d.d. 8 oktober 2020, pagina’s 881 t/m 884;
- het proces-verbaal pillen-poeders d.d. 1 oktober 2020, pagina 891;
- het proces-verbaal pillen-poeders d.d. 1 oktober 2020, pagina 892;
- het proces-verbaal van bevindingen betreffende onderzoek boksbeugel d.d. 29 september 2020, pagina 885;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 maart 2021.