ECLI:NL:RBZWB:2021:1422

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6973
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WAZO-uitkering door UWV wegens gebrek aan verzekeringsplichtige arbeid

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO), welke door het UWV was afgewezen. Het primaire besluit van 11 december 2019, waarin de aanvraag werd afgewezen, werd door het UWV onderbouwd met de stelling dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor een WAZO-uitkering, omdat zij niet verzekerd was voor de Ziektewet (ZW). Eiseres had in 2019 gewerkt, maar het UWV stelde vast dat zij sinds 2 september 2019 geen verzekeringsplichtige arbeid meer had verricht en ook geen WW-uitkering ontving.

Tijdens de zitting op 10 februari 2021 is eiseres niet verschenen, terwijl het UWV zich liet vertegenwoordigen. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat zij wel in aanmerking kwam voor een WAZO-uitkering, niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres niet verzekerd was voor de ZW en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag voor de WAZO-uitkering terecht was afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan de vereisten van de wet.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6973 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. C.J. van der Have,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 11 december 2019 (primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van eiseres voor een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) afgewezen.
In het besluit van 30 april 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 10 februari 2021. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. Bij besluit van 20 september 2019 heeft het UWV met ingang van 3 juni 2019 aan eiseres een Werkloosheids(WW)-uitkering toegekend.
Op 25 september 2019 heeft eiseres vanwege haar zwangerschap een uitkering op grond van de WAZO aangevraagd met een gewenste ingangsdatum van 23 december 2019.
Bij besluit van 10 oktober 2019 heeft het UWV eiseres meegedeeld dat zij per 3 juni 2019 geen WW of een toeslag kan krijgen. Om een WW-uitkering te kunnen krijgen, moet een verzekerde in de 36 weken voordat hij of zij werkloos werd, ten minste 26 weken hebben gewerkt. Het UWV heeft geconstateerd dat eiseres in deze periode minder dan 26 weken heeft gewerkt. Het eerdere besluit van 20 september 2019 komt daarom te vervallen.
Bij besluit van 18 oktober 2019 heeft het UWV meegedeeld dat eiseres per 3 september 2019 geen WW-uitkering kan krijgen omdat zij niet voldoet aan de wekeneis.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft onder toezending van een jaaropgave en maandoverzichten aangevoerd dat zij wel voldoende heeft gewerkt om in aanmerking te komen voor een WW-uitkering.
Bij beslissing op bezwaar van 4 december 2019 heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard. Gebleken is dat eiseres over de periode van 36 weken (van 24 december 2018 tot 2 september 2020) bij verschillende werkgevers heeft gewerkt. Bij de meeste werkgevers werkte zij via de zogenaamde ‘opting-in’ regeling. De werkgever is dan wel inhoudingsplichtig voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen, maar niet voor de premieheffing werknemersverzekeringen. Deze worden niet ingehouden op het loon. Bij een opting-in regeling ben je niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen (WAO/WIA, WW en ZW). Uitgaande van weken waarin SV-uren gemaakt zijn, heeft eiseres 23 van de 36 weken gewerkt en dat is te weinig om in aanmerking te komen voor WW.
Bij het primaire besluit van 11 december 2019 is de WAZO-aanvraag afgewezen. Eiseres komt hiervoor niet in aanmerking omdat zij niet verzekerd is voor de Ziektewet (ZW).
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard. De vermoedelijke bevallingsdatum is (was) 19 januari 2020. Indien iemand werknemer is in de zin van de werknemersverzekeringen, kan zij in aanmerking komen voor een WAZO-uitkering. Deze kan dan ingaan 4 of 6 weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum. Eiseres is echter niet verzekerd geweest voor de werknemersverzekeringen. Zij heeft niet gewerkt in verzekerde arbeid en heeft daarom geen WW-uitkering gekregen. Eiseres heeft vanaf 3 september 2019 niet meer gewerkt.
Met de beslissing op bezwaar van 3 december 2019 is de beslissing dat eiseres per 3 september 2019 geen WW-uitkering kan krijgen ongewijzigd in stand gebleven. Tegen dit besluit heeft eiseres geen beroep ingesteld. Daarmee staat in rechte vast dat eiseres voorafgaand aan de mogelijke ingangsdatum van de WAZO-uitkering niet heeft gewerkt in verzekerde arbeid en ook geen WW-uitkering heeft ontvangen. Ter verduidelijking heeft het UWV toegelicht dat de in bezwaar overgelegde loonstroken van Direct Payroll bevestigen dat eiseres niet verzekerd is geweest voor de werknemersverzekeringen. Op de maandoverzichten is duidelijk te zien dat daarvoor geen premies worden ingehouden en afgedragen. Er wordt alleen loonheffing en premie volksverzekering ingehouden en afgedragen. Het UWV volgt eiseres niet in haar betoog dat het UWV gehouden is nader onderzoek naar de opting-in regeling te doen. Een opting-in regeling wordt door eiseres met de opdrachtgever geregeld bij de Belastingdienst en kan niet zonder haar medeweten worden toegepast.
2. In geschil is de vraag of het UWV op juiste gronden heeft geweigerd aan eiseres een WAZO-uitkering toe te kennen.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat zij wel in aanmerking dient te komen voor een WAZO uitkering. Zij heeft in 2019 gewerkt, zo blijkt uit de in bezwaar overgelegde loonstroken van Direct Payroll. Op grond van artikel 20 van de ZW is iedere werknemer verzekerd voor de ZW, en wie verzekerd is voor de ZW komt ook in aanmerking voor de WAZO.
4. In verweer heeft het UWV gesteld dat nu in beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden worden aangevoerd, er geen aanleiding is het standpunt te wijzigen. Verder heeft het UWV toegelicht dat de WAZO geen verzekeringsplicht regelt. Het recht op verlof en het recht op uitkering worden ontleend aan nadere duiding in de diverse artikelen van deze wet. Deze verwijzen naar verzekerden op grond van onder meer de Ziektewet. In de artikelen 1:1, onderdeel b en 3:6 van de WAZO staat vermeld wie ‘werknemer’ is voor de WAZO met aanspraak op verlof en eiseres voldoet hier niet aan. Het UWV stelt vast dat eiseres sinds 2 september 2019 geen verzekeringsplichtige arbeid meer heeft verricht. Ook heeft zij sindsdien geen uitkering van het UWV ontvangen. Dit betekent dat zij met ingang van 23 december 2019 (de mogelijke ingangsdatum van de WAZO) niet verzekerd is. Ook de ZEZ-uitkering (WAZO voor zelfstandige) is niet aan de orde omdat daarbij onder meer als voorwaarde geldt dat de betrokkene op de dag voordat de ZEZ-uitkering ingaat, werkzaam moet zijn als ZEZ-verzekerde.
5.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
6.
Beoordeling door de rechtbank
Eiseres heeft in verband met haar zwangerschap bij het UWV een WAZO-uitkering aangevraagd met een gewenste ingangsdatum van 23 december 2019.
In art. 1:1 van de WAZO wordt geregeld dat de WAZO van toepassing is op (overheids)werknemers die, hetzij op grond van een arbeidsovereenkomst, hetzij op grond van een publiekrechtelijke aanstelling bij een (overheids)werkgever in dienst zijn. Art. 1:1 van de WAZO laat de mogelijkheid open dat anders wordt bepaald. Daarvan is bijvoorbeeld sprake in artikel 3:6 van de WAZO, waaronder niet alleen werknemers vallen, maar ook aan hen gelijkgestelden. Kort gezegd gaat het daarbij om aanvragers die werknemer zijn in de zin van de werknemersverzekeringen (WAO/WIA, WW en ZW).
Met andere woorden, om in aanmerking te komen voor een uitkering in verband met zwangerschap, moet er sprake zijn van ofwel een dienstverband (waarbij de werkgever een uitkering voor de zwangere werknemer aanvraagt bij het UWV), ofwel er moet sprake zijn van een situatie waarin de aanvrager reeds een (WAO/WIA, WW of ZW-)uitkering ontvangt van het UWV. Tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof bestaat dan recht op een WAZO-uitkering in plaats van de oorspronkelijke uitkering.
Niet in geschil is dat eiseres sinds 2 september 2019 geen verzekeringsplichtige arbeid meer heeft verricht. Eiseres heeft daarover niets aangevoerd en de rechtbank leidt dat ook niet af uit de beschikbare stukken. Evenmin is in geschil dat eiseres sindsdien geen uitkering van het UWV heeft ontvangen. Eiseres heeft wel geprobeerd met ingang van 3 september 2019 een WW-uitkering te verkrijgen, maar haar aanvraag is bij beslissing op bezwaar van 4 december 2019 definitief afgewezen omdat zij volgens het UWV niet voldeed aan de daarvoor geldende wekeneis. Eiseres heeft tegen die beslissing geen beroep ingesteld, zodat dat besluit in rechte vaststaat. Indien eiseres het met die beslissing niet eens was, en van mening was dat zij op grond van haar werkzaamheden over de periode van december 2018 tot en met 2 september 2019 wél verzekerd is (geweest), dan had zij tijdig tegen dat besluit moeten opkomen. In deze procedure kunnen de door haar overgelegde stukken van Direct Payroll over die periode niet tot een andere uitkomst leiden.
Het voorgaande betekent dat het UWV de aanvraag voor een WAZO-uitkering terecht heeft afgewezen.

7. Conclusie

Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier op 24 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage: wettelijk kader
Artikel 1:1 van de WAZO luidt:
Tenzij anders is bepaald, wordt voor de toepassing van deze wet verstaan onder:
a. werkgever: degene die een ander krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid laat verrichten;
b. werknemer: de ander, bedoeld in onderdeel a.
Artikel 3:1 van de WAZO luidt:
1. De vrouwelijke werknemer heeft in verband met haar bevalling recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof.
[…]
Artikel 3:6 van de WAZO luidt:
1. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. werknemer: de werknemer, bedoeld in artikel 1:1, onderdeel b, met uitzondering van degene die op grond van de Eerste Afdeling, Paragraaf 2, van de Ziektewet geen werknemer in de zin van die wet is;
b. gelijkgestelde: degene die geen werknemer is als bedoeld in artikel 1:1, onderdeel b, doch
1° op grond van de Eerste Afdeling, Paragraaf 2, van de Ziektewet, met uitzondering van artikel 8a, wel werknemer in de zin van die wet is, of
2° op grond van hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen recht heeft op de loongerelateerde uitkering van de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten;
c. werkgever: de werkgever, bedoeld in artikel 1:1, onderdeel a, of de artikelen 10, 11 of 12 van de Ziektewet.
2. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt mede verstaan onder:
a. werknemer: de werknemer, bedoeld in artikel 1:1, onderdeel b, die vrijwillig verzekerd is als bedoeld in de Tweede Afdeling, Hoofdstuk IV, van de Ziektewet;
b. gelijkgestelde: degene die geen werknemer is als bedoeld in onderdeel a doch wel vrijwillig verzekerd is als bedoeld in de Tweede Afdeling, Hoofdstuk IV, van de Ziektewet.
Artikel 3:7 van de WAZO luidt:
1. De vrouwelijke werknemer heeft gedurende de periode dat het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten overeenkomstig artikel 3:1, tweede, derde en vijfde lid, recht op uitkering.
[…]
Artikel 3:8 van de WAZO luidt:
1. De vrouwelijke gelijkgestelde heeft in verband met haar zwangerschap en bevalling recht op uitkering gedurende ten minste zestien weken, overeenkomstig het tweede en derde lid.
[…]
Artikel 3, eerste lid, van de ZW bepaalt dat de werknemer is: de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.