ECLI:NL:RBZWB:2021:1418

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 19_6145
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J. Yoshikawa, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering, die door het UWV was vastgesteld op 21,9% arbeidsongeschiktheid. In een eerder besluit van 23 oktober 2019 verklaarde het UWV het bezwaar gegrond, maar in een latere beslissing op 16 juli 2020 werd verzoekster alsnog een uitkering op grond van de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) toegekend.

Verzoekster trok haar beroep in, maar verzocht het UWV om veroordeling in de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat het UWV aan verzoekster was tegemoetgekomen en dat er aanleiding was om het UWV te veroordelen in de gemaakte proceskosten. De rechtbank stelde deze kosten vast op € 1.068,- voor rechtsbijstand en € 2.510,75 voor deskundige expertise, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 3.578,75. Daarnaast werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 47,- aan verzoekster.

De uitspraak werd gedaan door rechter mr. R.A. Karsten-Badal, in aanwezigheid van griffier mr. J.M. van Sambeek, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6145 WIA
uitspraak van 19 maart 2021 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoekster], te [plaatsnaam], verzoekster,

gemachtigde: mr. J. Yoshikawa,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 6 februari 2019 (primaire besluit) heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van verzoekster vastgesteld op 21,9% en de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) beëindigd met ingang van 7 april 2019.
In het besluit van 23 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard en bepaald dat verzoekster per 7 april 2019 onveranderd recht heeft op een loonaanvullingsuitkering.
Bij besluit van 16 juli 2020 heeft het UWV een gewijzigde beslissing op het bezwaar genomen waarbij aan verzoekster per 7 april 2019 een uitkering op grond van de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) is toegekend.
Vervolgens heeft verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 16 juli 2020 dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 1).
Verzoekster heeft daarnaast verzocht om vergoeding van de kosten van de door haar te laten verrichten verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundige expertise door het Expertise Instituut. Zij heeft in dat verband een factuur overgelegd van 4 november 2019. De totale opgegeven kosten betreffen € 2.510,75 incl. BTW. Desgevraagd heeft verzoekster een urenspecificatie met de door beide deskundigen gehanteerde uurtarieven overgelegd. Daaruit blijkt dat de verzekeringsarts 8,5 uur heeft gedeclareerd tegen een uurtarief van € 126,- excl. BTW. De arbeidsdeskundige heeft 4 uur gedeclareerd tegen een eenzelfde uurtarief.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb komen de kosten van de uitgevoerde expertise voor vergoeding in aanmerking. De maatstaf voor vergoeding van kosten van een deskundige vloeit voort uit artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken (Wtsz). Het maximaal te vergoeden uurtarief was in 2020 € 129,63. De rechtbank acht de door de deskundige gemaakte uren redelijk en de gehanteerde bedragen blijven onder het maximaal te vergoeden bedrag per uur. Het UWV zal worden veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van in totaal (€ 1.068,- + € 2.510,75,= € 3.578,75.
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 3.578,75;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van €47,- aan verzoekster vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 19 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is niet in de gelegenheid deze uitspraak mee te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.