ECLI:NL:RBZWB:2021:1418
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J. Yoshikawa, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering, die door het UWV was vastgesteld op 21,9% arbeidsongeschiktheid. In een eerder besluit van 23 oktober 2019 verklaarde het UWV het bezwaar gegrond, maar in een latere beslissing op 16 juli 2020 werd verzoekster alsnog een uitkering op grond van de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) toegekend.
Verzoekster trok haar beroep in, maar verzocht het UWV om veroordeling in de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat het UWV aan verzoekster was tegemoetgekomen en dat er aanleiding was om het UWV te veroordelen in de gemaakte proceskosten. De rechtbank stelde deze kosten vast op € 1.068,- voor rechtsbijstand en € 2.510,75 voor deskundige expertise, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 3.578,75. Daarnaast werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 47,- aan verzoekster.
De uitspraak werd gedaan door rechter mr. R.A. Karsten-Badal, in aanwezigheid van griffier mr. J.M. van Sambeek, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.