ECLI:NL:RBZWB:2021:1416

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5563
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en toekenning van WGA-vervolguitkering na beëindiging van uitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van een WIA-uitkering. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 17 februari 2020, waarin zijn uitkering per 16 juli 2019 werd beëindigd. Tijdens de procedure heeft het UWV dit besluit ingetrokken en vervangen door een nieuw besluit, waarin aan eiser een WGA-vervolguitkering werd toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 37,10%. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail uiteengezet, waarbij de medische beoordeling van de verzekeringsartsen van het UWV centraal stond. Eiser had eerder geen rechtsmiddelen ingesteld tegen eerdere afwijzingen van zijn WIA-aanvraag en had in beroep aangevoerd dat de aangenomen beperkingen onvoldoende gemotiveerd waren. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van eiser correct waren vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 37,10% had vastgesteld en dat eiser recht had op de WGA-vervolguitkering. Het beroep tegen het bestreden besluit I werd niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond werd verklaard. Eiser kreeg proceskosten vergoed en het UWV werd opgedragen het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5563 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde eiser],
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 februari 2020 (bestreden besluit I) van het UWV inzake de beëindiging van zijn uitkering per 16 juli 2019 ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Hangende beroep heeft het UWV bestreden besluit I ingetrokken en vervangen door bestreden besluit II. Het UWV heeft in bestreden besluit II aan eiser met ingang van 16 juli 2019 een WGA-vervolguitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 37,10%.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 februari 2021. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser was werkzaam als vrachtwagenchauffeur voor gemiddeld 14,77 uur per week. Voor dat werk is hij op 19 januari 2015 uitgevallen vanwege klachten in de linker ringvinger en linker pink.
Per einde wachttijd heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vastgesteld op minder dan 35%. Eisers aanvraag van de WIA-uitkering is met ingang van 16 januari 2017 afgewezen. Eiser heeft tegen deze afwijzing geen rechtsmiddel ingesteld.
Eiser heeft zich op 5 juli 2017 bij het UWV ziekgemeld met toegenomen klachten. De verzekeringsarts heeft op basis van deze melding vastgesteld dat eiser toegenomen beperkingen heeft uit dezelfde, als eerder per einde wachttijd, beoordeelde ziekteoorzaak. Het UWV heeft vervolgens op 6 juni 2018 twee beslissingen aan eiser gestuurd. In de eerste beschikking van 6 juni 2018 heeft het UWV aan eiser per 5 juli 2017 tot 16 juli 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. In de tweede beschikking van 6 juni 2018 heeft het UWV bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 6 augustus 2017 is afgenomen tot 26,88%. De loongerelateerde WGA-uitkering wordt tot 16 juli 2019 aan eiser toegekend. Eiser heeft tegen beide beslissingen geen rechtsmiddel ingesteld.
Bij besluit van 20 maart 2019 (primair besluit) heeft het UWV de WIA-uitkering beëindigd met ingang van 16 juli 2019. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij bestreden besluit I van 17 februari 2020 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Hangende beroep heeft het UWV bestreden besluit I ingetrokken en vervangen door de herziene beslissing op bezwaar van 15 juli 2020 (bestreden besluit II). Op grond van bestreden besluit II is aan eiser met ingang van 16 juli 2019 een WGA-vervolguitkering toegekend op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 37,10%.
2.
Omvang geschil
De rechtbank stelt vast dat het UWV met bestreden besluit II een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:19 van de Awb. Met dit besluit is niet volledig tegemoet gekomen aan het beroep van eiser. Het beroep van eiser wordt op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit II, omdat hij daarbij voldoende belang heeft.
Gesteld noch gebleken is dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van bestreden besluit I inzake de beëindiging van de WIA-uitkering. Het beroep voor zover dat is gericht tegen bestreden besluit I is daarom niet-ontvankelijk.
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 juli 2019 heeft vastgesteld op 37,10% en daarom aan eiser een WGA-vervolguitkering heeft toegekend.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam een medisch stabiele of verslechterende situatie wordt verstaan. In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede een medische situatie wordt verstaan, waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Uit artikel 55, eerste lid, sub b, ten 1e, van de WIA volgt (voor zover hier relevant) dat, als per einde wachttijd geen recht op een WGA-uitkering ontstaat, het recht alsnog ontstaat op de dag dat eiser gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, mits op de dag daaraan voorafgaand eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid binnen vijf jaar na het voltooien van de wachttijd intreedt en deze voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan eiser gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn werk.
Op grond van artikel 60, eerste lid, sub b, van de WIA geldt (voor zover in deze zaak relevant) dat, na het verstrijken van de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering, de WGA-uitkering bestaat uit een vervolguitkering. De hoogte van de vervolguitkering bedraagt volgens artikel 62, eerste lid, van de WIA een percentage van het wettelijk minimumloon, afhankelijk van de arbeidsongeschiktheidsklasse. De percentages van de betreffende arbeidsongeschiktheidsklassen zijn opgenomen in artikel 61, zesde lid, van de WIA.
4.
Medische beoordeling
Bestreden besluit II, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft in de rapportage van 28 augustus 2019 op basis van dossieronderzoek en lichamelijk onderzoek tijdens het spreekuur vastgesteld dat eiser aangewezen is op fysiek minder belastende werkzaamheden. Er gelden voor de linkerhand beperkingen ten aanzien van tillen, dragen, duwen, trekken, het hanteren van zware lasten, het maken van schroefbewegingen met de hand en arm en het bedienen van toetsenbord en muis. Tevens geldt voor de linker elleboog dat eiser beperkt is voor afsteunen op een harde ondergrond. De rechterhand is niet beperkt.
De verzekeringsarts b&b heeft in haar rapportage van 16 december 2019 tijdens de bezwaarprocedure aangegeven dat zij het dossier heeft bestudeerd en concludeert tot handhaving van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Volgens de verzekeringsarts b&b zijn de klachten en beperkingen van eiser de afgelopen jaren niet veranderd. De opgenomen beperkingen zijn juist en passen bij de anamnese en het door de primaire verzekeringsarts verrichte onderzoek. De oorzaak van de problematiek van de linkerhand wordt met name veroorzaakt door een zenuwbeknelling, een zogenaamde ulnaris, in de linker elleboog. Deze zenuw is operatief vrij gelegd maar de gevolgen van de beknelling voelt eiser nog, namelijk tintelingen in de pink. De klachten in de linkerhand aan de ringvinger zijn, zoals de neurochirurg aangeeft, verdwenen. Daarnaast heeft eiser in beide handen last van intrekking en verharding van de pezen, waardoor hij de middelvinger van de linkerhand niet volledig kan buigen. De functie van duim en wijsvinger zijn goed waardoor de pincetgreep, de cilindergreep en de bolgreep goed uitgevoerd kunnen worden. Tillen is wel beperkt, omdat de handfunctie niet volledig is. Deze aandoening (ziekte van Dupuytren) veroorzaakt, zoals blijkt uit onderzoek van de primaire verzekeringsarts en de neurochirurg, in de rechterhand geen bewegingsbeperkingen. De knijpkracht van de linkerhand is beperkt, waardoor het maken van schroefbewegingen met de linkerhand (de niet-dominante hand), duwen, trekken en tillen beperkt is. Tevens kan door het steunen op de linker elleboog de ulnaris prikkelen. Hierdoor is het steunen van de linker elleboog op een harde ondergrond niet goed mogelijk.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 28 augustus 2019.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de aangenomen beperkingen onvoldoende gemotiveerd zijn. Bij een eerdere beoordeling zijn meer beperkingen opgenomen, die in de huidige beoordeling niet meer terugkomen. Dit ondanks dat de klachten niet verbeterd zijn. Eiser acht zich ernstig beperkt, waarvoor hij verwijst naar de brieven van de neurochirurg van 12 oktober 2017 en 28 mei 2020. Eiser meent feitelijk eenarmig te zijn, waardoor er rekening gehouden had moeten worden met beperkingen ter zaken schrijven, hand- en vingergebruik, knijp- en grijpkracht, fijne motorische hand-/vingerbewegingen, het beroepsmatig besturen van een voertuig, het werken met toetsenbord/muis, het maken van schroefbewegingen met arm/hand, duwen/trekken, tillen/dragen en het frequent hanteren van zware lasten en reiken (tijdens het werk).
4.3
In beroep heeft de verzekeringsarts b&b in haar rapportage van 3 juni 2020 beoordeeld of er aanleiding is het eerder ingenomen standpunt te herzien. Zij meent van niet. De verzekeringsarts b&b stelt vast dat de belastbaarheid van eiser na 6 augustus 2017 bij vijf verschillende beoordelingen gelijk is gebleven. Dit met een uitzondering in de functionele mogelijkhedenlijsten (verder: FML) van 24 mei 2018 en 16 juli 2019. Toen is een beperking ten aanzien van het maken van schroefbewegingen met hand en arm toegevoegd. In de FML van 5 juli 2017 zijn meer beperkingen ten aanzien van de handklachten opgenomen, maar dit is terug te voeren op een ingreep die eiser op 5 juli 2017 heeft ondergaan. Uit de door eiser ingebrachte informatie van de huisarts volgt niet dat de belastbaarheid in de periode voor datum in geding is afgenomen. De informatie van de neurochirurg is al meegenomen en meegewogen in bezwaar en leidt niet tot aanvullende beperkingen. De brief van 28 mei 2020 herhaalt de informatie uit de brief van 12 oktober 2017. De zenuw is vrij gelegd bij een eerdere operatie, om welke reden afsteunen op de linker elleboog beperkt is (de zenuw ligt door het vrij leggen niet meer beschermd in een botkuiltje, maar functioneert samen met de spieren in de onderarm normaal). Daarvoor is ook een beperking opgenomen. De restklacht betreft het tintelende gevoel in de linkerpink, maar dit leidt niet tot meer beperkingen. Eiser kan alle grepen uitvoeren. De kracht van de cilindergreep is verminderd, omdat de linker middelvinger niet gebruikt kan worden om kracht te zetten.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de klachten en daaruit voorvloeiende beperkingen aan de linkerhand en linker elleboog. Er is door de verzekeringsarts b&b in de rapportages voldoende ingegaan op de door eiser aangevoerde gronden. Zo heeft de verzekeringsarts b&b voldoende toegelicht waarom in de FML van 5 juli 2017 meer beperkingen zijn opgenomen. In deze FML is ook expliciet aangegeven dat deze beperkingen geldig zijn van 5 juli 2017 tot en met 5 augustus 2017. Op dezelfde datum is ook een FML vastgesteld die geldt vanaf 6 augustus 2017. In die laatste FML zijn dezelfde beperkingen opgenomen als in de huidige FML (met uitzondering van schroefbewegingen). De rechtbank kan zich ook vinden in de motivering van de aangenomen beperkingen door de verzekeringsarts b&b. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de ingebrachte informatie van de neurochirurg uit 2017 reeds in de bezwaarprocedure beoordeeld is. Overigens kan uit die brief ook niet worden afgeleid dat er sprake is van functionele eenarmigheid. De brief van 28 mei 2020 herhaalt de informatie uit de brief van 12 oktober 2017 en het Handcentrum in Maastricht bevestigt de prognose uit 2017 van de neurochirurg. De op 10 april 2020 door eiser overlegde informatie van de huisarts ziet op de ingrepen ten aanzien van de zenuwbeknelling en deze informatie was reeds in bezwaar beoordeeld. Voor het overige heeft de informatie van de huisarts betrekking op andere gezondheidsaspecten van na de datum in geding.
Niet gebleken is dat in de FML van 28 augustus 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML uit de bezwaarprocedure, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid zoals vastgesteld in bestreden besluit II: Graafmachinebestuurder, laadschopbestuurder (Sbc-code 263060), Chauffeur personenbusje (Sbc-code 282160) en Productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat de geduide functies voor hem niet geschikt zijn. Hij ervaart vooral belemmeringen bij de bol- en cilindergreep. In de functie Chauffeur personenbusje komt de cilindergreep voor bij het dragen van de koffers en het sturen. Ook in de functie Graafmachinebestuurder komen de bol- en cilindergreep voor. Bij de functie Productiemedewerker industrie gaat het om de cilindergreep. De functies van Graafmachinebestuurder en Chauffeur personenbusje zijn niet geschikt omdat hij in de uitvoering van de werkzaamheden de linker elleboog op de harde deursteun moet laten rusten. Uit de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts b&b van 3 juni 2020 volgt dat eiser de linker elleboog niet mag afsteunen. De gepolsterde armsteun biedt, volgens eiser, geen soelaas.
5.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 10 juli 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit hoofdzakelijk voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
Enkel in de functie Graafmachinebestuurder komen zowel de bol- en cilindergreep als kenmerkende belasting voor. In de functies Chauffeur personenbusje en Productie-medewerker industrie gaat het alleen om de cilindergreep als kenmerkende belasting. Uit de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b volgt dat eiser met zijn beperkingen alle in rechtsoverweging 5.1 genoemde functies kan uitvoeren. Zo wijst de arbeidsdeskundige b&b erop dat bij de functies Graafmachinebestuurder en Productiemedewerker industrie zo nodig de rechter, niet-beperkte, hand gebruikt kan worden ter compensatie van de linkerhand. In de functie Chauffeur personenbusje is de beperking van de linkerhand volgens de arbeidsdeskundige b&b geen belemmering voor het autorijden. Het dragen van een koffer is een incidentele belasting van korte duur, welke bovendien met de rechterhand uitgevoerd kan worden. Deze toelichting is begrijpelijk en voldoende onderbouwd.
Verder heeft eiser aangevoerd dat zijn belastbaarheid in de functies Graafmachinebestuurder en Chauffeur personenbusje wordt overschreden, omdat hij de linker elleboog op de harde deursteun moet laten rusten en daarmee zijn belastbaarheid overschrijdt. De rechtbank volgt eiser hierin niet en verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 10 juli 2020. Daarin is aangegeven dat in de functies Graafmachinebestuurder en Chauffeur personenbusje het steunen op de elleboog niet voorkomt en dat eiser de linker elleboog tijdens het werk kan laten rusten op de schoot. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om gebruik te maken van een zogenaamde gepolsterde armsteun, die verkrijgbaar is voor in de deur en de middenconsole van een auto. De stelling van eiser, dat een dergelijke armsteun hem geen soelaas biedt, passeert de rechtbank. Niet alleen is deze stelling niet onderbouwd, bovendien valt het steunen op de ellebogen in de geduide functies niet onder de (kenmerkende) belasting. Overigens kan uit de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b worden afgeleid dat de gepolsterde armsteunen als optioneel zijn bedoeld. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de arbeidsdeskundige b&b tevens gemotiveerd heeft dat het steunen op de elleboog niet voorkomt in de functie Productiemedewerker industrie, omdat de werkzaamheden aan een werktafel worden verricht, waarbij er met de onderarmen op de werktafel wordt gesteund.
Het voorgaande betekent dat de hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 37,10%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 juli 2019 heeft vastgesteld op 37,10%.
Aangezien met ingang van 16 juli 2019 de duur van de met ingang van 5 juli 2017 toegekende loongerelateerde WGA-uitkering is verstreken en eiser niet tenminste de helft van zijn resterende restverdiencapaciteit feitelijk te gelde maakt, komt eiser met ingang van 16 juli 2019 in aanmerking voor de toegekende WGA-vervolguitkering. Op basis van de mate van arbeidsongeschiktheid van 37,10% is eiser terecht ingedeeld in arbeidsongeschiktheidsklasse 35% - 45%. Eiser heeft recht op een uitkering ter hoogte van 28% van het wettelijk minimumloon.
7.
Conclusie
Ter zitting heeft eiser zijn beroep op het vertrouwensbeginsel ingetrokken, zodat deze beroepsgrond geen bespreking meer behoeft.
Gelet op het voorgaande, zal het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond worden verklaard.
8.
Proceskosten en griffierecht
Nu het UWV in beroep de oorspronkelijk bestreden beslissing heeft ingetrokken en vervangen door een herziene beslissing op bezwaar met deels nieuwe functies zal de rechtbank het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 1). Daarnaast komt het griffierecht van € 48,- voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier op 19 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.