ECLI:NL:RBZWB:2021:1404

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
02/033799-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling, medeplegen van vernieling en huisvredebreuk met braak gedurende de nachtrust

Op 22 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 februari 2020 in Breda betrokken was bij een gewelddadig voorval. De verdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, medeplegen van vernieling en huisvredebreuk met braak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte een ruit had vernield en zonder toestemming een woning was binnengedrongen, waarbij de verdachte het slachtoffer, [naam 1], had mishandeld. De rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling niet bewezen, maar de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling werd wel bewezen verklaard. De verdachte had een bekennende verklaring afgelegd en de rechtbank concludeerde dat de feiten een ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer vormden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar meewerkende houding en de verantwoordelijkheid die zij had genomen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met bijzondere voorwaarden. De benadeelde partijen, [naam 1] en [naam 2], werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs had om de gevorderde schade te onderbouwen. De uitspraak benadrukte de ernst van de feiten en de impact die deze op de slachtoffers hadden gehad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-033799-20
vonnis van de meervoudige kamer van 22 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. M.C. Schraven, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 maart 2021 waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. heeft geprobeerd om iemand zwaar te mishandelen dan wel te mishandelen;
2. samen met een ander een ruit heeft vernield;
3. samen met een ander zonder toestemming gedurende de nacht een woning is binnen gedrongen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak van het primair onder 1 tenlastegelegde. Hij acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met het handvat van een lifehammer op het voorhoofd van [naam 1] (verder: [naam 1] ) heeft geslagen en in haar pols heeft gebeten. De officier van justitie is van mening dat daardoor geen zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan. Het subsidiair tenlastegelegde acht hij wel wettig en overtuigend bewezen. Feit 2 en 3 acht de officier van justitie gelet op de bekennende verklaring van verdachte ook wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair onder 1 tenlastegelegde. Niet kan worden bewezen dat verdachte met het handvat van een lifehammer op het hoofd van [naam 1] heeft geslagen. Zij heeft wel gestompt en geslagen maar dat levert geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Met betrekking tot het subsidiair onder 1 tenlastegelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Vanwege de bekennende verklaring van verdachte wordt ook voor feiten 2 en 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat verdachte [naam 1] in haar pols heeft gebeten, op het hoofd heeft geslagen en met een handvat van een lifehammer op het hoofd heeft geslagen.
Verdachte heeft verklaard dat zij de lifehammer na het inslaan van de ruit in haar mouw heeft gedaan en vervolgens in gevecht is geraakt met [naam 1] . Van dit gevecht weet zij zich niet alles meer te herinneren, omdat zij naar aanleiding van een trap in haar middenrif was doorgedraaid. Desondanks verklaart verdachte zeker te weten dat zij niet met het handvat van de lifehammer heeft geslagen, omdat zij weet waar haar grenzen liggen en zij nooit een voorwerp zou gebruiken om iemand te slaan. De rechtbank volgt verdachte hierin niet. [naam 1] verklaart dat het voelde alsof zij met een voorwerp werd geslagen. Daarnaast is het handvat van de lifehammer tijdens de fouillering in de mouw van verdachte aangetroffen terwijl de afgebroken kop daarvan in de slaapkamer van [naam 1] lag. Ten slotte zijn op dit handvat haren en bloed aangetroffen en had [naam 1] wondjes op haar voorhoofd waarvan wordt vermoed dat deze met de lifehammer kunnen zijn veroorzaakt. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande in voldoende mate vaststaat dat verdachte met het handvat en aldus met een voorwerp op het hoofd van [naam 1] heeft geslagen.
Primair; poging zware mishandeling
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte willens en wetens heeft geprobeerd [naam 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarnaast biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten dat de door verdachte verrichte handelingen de aanmerkelijke kans in het leven hebben geroepen dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. Onbekend is gebleven met welke kracht [naam 1] met de lifehammer is geslagen en hoe vaak dit is gedaan. De rechtbank spreekt verdachte daarom van het primair tenlastegelegde vrij.
Subsidiair
Op grond van het voorgaande is de subsidiair tenlastegelegde mishandeling van [naam 1] wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van de vernieling van de ruit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, acht de rechtbank dit feit bewezen en zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen zoals na te melden.
Feit 3
Aangezien verdachte ten aanzien van de huisvredebreuk een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, acht de rechtbank dit feit eveneens bewezen en zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen zoals na te melden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
subsidiair:
op 6 februari 2020 te Breda, [naam 1] heeft mishandeld door haar meermalen met een handvat van een lifehammer op het hoofd te slaan en haar meermalen op het hoofd te slaan en haar in de pols te bijten.
2
op 6 februari 2020 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die aan een ander dan aan verdachte en haar mededader toebehoorde, te weten aan [naam 1] en/of [naam 2] , heeft vernield.
3
op 6 februari 2020 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander, in de voor de nachtrust bestemde tijd, in de woning gelegen aan de [adres 2] te Breda en in gebruik bij [naam 1] en/of [naam 2] , wederrechtelijk is binnengedrongen waarbij zij, verdachte en haar mededader, zich de toegang tot voornoemde woning hebben verschaft door middel van braak.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een taakstraf van 200 uur, te vervangen door 100 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Hij houdt er daarbij rekening mee dat de feiten in onderlinge samenhang alle kenmerken van een gewelddadige woningoverval hebben met uitzondering van het wegnemen van een goed en voorts dat verdachte eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld. Vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte eist hij echter geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en de door de officier van justitie geëiste taakstraf te matigen. Dit vanwege de beïnvloeding door medeverdachte [medeverdachte] , haar ex-partner, die in deze zaak heeft meegespeeld en haar twee jonge kinderen waarvoor zij de volledige zorg draagt. Verdachte doet hard haar best om haar leven weer terug op de rit te krijgen en hoopt binnenkort haar studie weer op te pakken. Zij staat open voor hulpverlening.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich omstreeks 22.00 uur ’s avonds schuldig gemaakt aan eerst een vernieling van een ruit van de achterdeur van de woning van [naam 1] en [naam 2] , het vervolgens samen met medeverdachte [medeverdachte] binnendringen van die woning door die vernielde ruit en het ten slotte in die woning mishandelen van [naam 1] . Hoewel dit niet ten laste is gelegd, heeft het handelen van verdachte en haar medeverdachte qua uitvoering, maar zeker ook qua impact, alles weg van een woninginbraak met geweld. Zij en haar medeverdachte hebben daarbij bovendien berekenend gehandeld door een pruik en donkere kleding te dragen en een lifehammer mee te nemen.
Het spreekt voor zich dat het handelen van verdachte en haar medeverdachte voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Een woning is bij uitstek een plaats waarin iemand zich veilig moet kunnen voelen. Verdachte en haar medeverdachte hebben met hun gedragingen niet alleen materiële schade veroorzaakt maar vooral ook een forse inbreuk gemaakt op de privacy en de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. De gevolgen voor de slachtoffers zijn groot, zo blijkt uit de onderbouwing van hun vordering tot schadevergoeding. Hierbij hebben verdachten kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft verdachte er in ieder geval niet van weerhouden om ten koste van anderen haar zin door te zetten om [naam 1] , met wie zij nog een appeltje had te schillen, onder ogen te komen.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Justitiële documentatie
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat zij vijf jaar voorafgaand aan de feiten eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen voor vernieling. De rechtbank acht dat strafverzwarend.
Reclasseringsadvies
Uit het reclasseringsadvies van 21 april 2020 dat over verdachte is uitgebracht, blijkt onder meer dat verdachte spijt heeft en geschrokken is van de foto’s van het slachtoffer. Zij heeft voor eerdere veroordelingen (voorwaardelijke) taakstraffen opgelegd gekregen die zij positief heeft afgerond. Problemen worden gesignaleerd op het gebied van relaties en psychosociaal functioneren. De reclassering zou hiervoor handvatten kunnen bieden die in de toekomst recidive kunnen verminderen c.q. voorkomen. Als steunende factoren worden gezien de houding van verdachte, huisvesting, financiën, dagbesteding en het ontbreken van middelenproblematiek. Ook heeft zij een zorgend karakter waarbij zij goed is voor haar zoon en (destijds nog) ongeboren kind. Tot slot is positief dat zij openstaat voor hulpverlening en reclasseringstoezicht, ondanks het feit dat zij al zeven jaar vrijwillige hulpverlening heeft gehad. het recidiverisico wordt door de reclassering als laag ingeschat. Geadviseerd wordt om aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke straf voor de duur van één jaar met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, de gedragsinterventie agressie-beheersing en een contactverbod met de slachtoffers.
6.3.3
De straf
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de oriëntatiepunten van het LOVS voor straftoemeting voor mishandeling, vernieling en huisvredebreuk in dit geval geen recht doen aan wat er is gebeurd. De feiten hebben in deze context en in onderlinge samenhang bezien een veel grotere impact gehad en zitten qua strafwaardigheid niet ver af van een woning-inbraak met enig geweld. Hoewel het niet zo is tenlastegelegd, wil dat niet zeggen dat de rechtbank hier bij de straftoemeting geen rekening mee kan houden. Gelet hierop is voor de bewezenverklaarde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zeker gerechtvaardigd. De rechtbank zal daar enkel niet toe overgaan vanwege de zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daar komt bij dat zij vanaf het begin heeft meegewerkt aan het politieonderzoek, zij zichtbaar spijt heeft en inzicht in het strafwaardige van haar gedrag heeft getoond. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat aan verdachte een taakstraf van 160 uur, te vervangen door 80 dagen hechtenis moet worden opgelegd. Daarnaast zal zij aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. Dit niet alleen om de ernst van de feiten te benadrukken en verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen, maar ook om verplichte begeleiding door de reclassering mogelijk te maken. Zij legt daarbij op de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.

7.De benadeelde partijen

[naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] vordert voor feit 2 en 3 een schadevergoeding van €1.260,87 bestaande uit € 900,- wegens immateriële schade en € 360,87 wegens materiële schade.
Immateriële schade
Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat de gevorderde immateriële schadevergoe-ding ziet op het door [naam 2] opgelopen letsel en de psychische gevolgen van de bewezenverklaarde feiten, die hebben geleid tot een opname bij de GGZ. Voor wat betreft het letsel dat [naam 2] zou hebben opgelopen, constateert de rechtbank dat de bijgevoegde geneeskundige verklaring niet overeenkomt met de geneeskundige verklaring in het dossier. Dat leidt ertoe dat de rechtbank niet kan vaststellen in hoeverre de gevorderde immateriële schade op dit punt in rechtstreeks verband staat met de bewezenverklaarde feiten. Daarvoor is nader onderzoek noodzakelijk, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarnaast is verdachte niet verantwoordelijk voor dit toegebrachte letsel, maar haar medeverdachte. Gelet op deze twee punten zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Materiele schade
De gevorderde materiele schade bestaat uit een bedrag van € 290,87 wegens kosten van het eigen risico van de zorgverzekering in verband met ambulancevervoer en een bedrag van € 70,- wegens reiskosten die volgens de onderbouwing zien op de resocialisatie gedurende de opname in het GGZ die na het incident heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat verdachte niet verantwoordelijk is voor het toegebrachte letsel. Zij kan dan ook niet aansprakelijk worden gehouden voor de materiële schade die als gevolg hiervan zou zijn geleden. Voor wat betreft de kosten die verband houden met de opname, herhaalt de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld dat de opname en dus dit onderdeel van de schade in een rechtstreeks verband staat met de bewezen verklaarde feiten. De benadeelde partij zal aldus ook niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert voor feit 1 en 3 een schadevergoeding van
€ 7.750,- bestaande uit € 250,- wegens materiële schade en € 7.500,- wegens immateriële schade.
Materiële schade
De gevorderde materiële schade bestaat uit een bedrag van € 250,- voor kosten van hairextensions en kleding. De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de gevorderde materiële schade zouden kunnen leiden, niet voldoende vast staan nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De gevorderde immateriële schade ziet op het letsel en de psychische gevolgen voor [naam 1] . Uit de onderbouwing van de psychische gevolgen blijkt dat hierin niet alleen de gevolgen van de bewezenverklaarde feiten worden aangehaald maar ook de aanleiding daartoe die voortkomt uit de relatie van [naam 1] met medeverdachte [medeverdachte] en de beëindiging daarvan. Onduidelijk is hierdoor in hoeverre de psychische gevolgen van [naam 1] mede voortkomen uit de voorgeschiedenis van [naam 1] en die medeverdachte. Daar komt bij dat onvoldoende is onderbouwd waarvoor [naam 1] wordt behandeld en of die behandeling het gevolg is van (één van) de bewezen verklaarde feiten. Om vast te kunnen stellen in hoeverre de gevorderde immateriële schade in een rechtstreeks verband staat met de bewezenverklaarde feiten is nader onderzoek nodig, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 138, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:Mishandeling;
feit 2:Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 3:In de woning, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, terwijl hij zich de toegang heeft verschaft door middel van braak gedurende voor de nachtrust bestemde tijd en terwijl twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
80 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Alleenhouderstraat 25 te Tilburg en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd actief zal deelnemen aan de gedragsinterventie
i-Respect of een andere gedragsinterventie die is gericht op agressiebeheersing. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte dient zich daarbij te houden aan de afspraken en aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de trainer/begeleider aan verdachte zullen worden gegeven;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam 1] , geboren op [geboortedag] 1976, en [naam 2] , geboren op [geboortedag] 1952, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen
[naam 2]
- verklaart de benadeelde partij [naam 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- compenseert de kosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
[naam 1]
- verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- compenseert de kosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Goedegebuur, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 maart 2021.
Mr. Goedegebuur, mr. Mullers en mr. De Jonge zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1
zij op of omstreeks 6 februari 2020 te Breda, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam 1] , meermalen, althans eenmaal met een handvat van een lifehammer, althans een hard en/of puntig voorwerp op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd heeft geslagen en/of meermalen, althans eenmaal op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of in de pols heeft gebeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 6 februari 2020 te Breda, althans in Nederland, [naam 1] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal met een handvat van een lifehammer,
althans een hard en/of puntig voorwerp op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd te slaan en/of meermalen, althans eenmaal op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd te slaan en/of te stompen en/of in de pols te bijten;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
zij op of omstreeks 6 februari 2020 te Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader, te weten aan [naam 1] en/of [naam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte(n), heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3
zij op of omstreeks 6 februari 2020 te Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de voor de nachtrust bestemde tijd, in de woning, gelegen aan de [adres 2] te Breda en in gebruik bij [naam 1] en/of [naam 2] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of haar mededader, wederrechtelijk is binnengedrongen waarbij zij, verdachte en/of haar mededader zich de toegang tot voornoemd(e) woning heeft/hebben verschaft doordoor middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
( art 138 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 138 lid 4 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met registratie-nummer PL2000-2020110440 Z van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 296.
Feit 1:
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , pagina 64 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik voelde dat ze met iets stomps tegen mijn hoofd sloeg. Ik werd geslagen. We lagen op bed en daar sloeg ze op mij in.
Tijdens het gevecht zag ik twee schimmen op mij afkomen. Zij had iets in haar handen. Zij kwam als eerste. Hij kwam erachter aan. Ik werd geslagen. Ik denk door haar. Ik denk met een voorwerp omdat het anders aanvoelde dan een hand. Ze hebben me op mijn hele hoofd geraakt. Zij heeft mij gebeten in mijn rechter pols. Ik heb ook aan mijn linkerhand verwondingen.
Ik ben zeker tussen de 12 en 20 keer geslagen. Deze slagen gingen snel achter elkaar en waren verschillend van kracht, het voelde stelselmatig aan. In het begin met een stomp voorwerp daarna leek het alsof ze de grip verloor.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 124 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 6 februari 2020, omstreeks 22.20 uur, trof ik in de woning de [adres 2] te Breda een vrouw aan welke later het slachtoffer [naam 1] bleek te zijn. Ik zag het gelaat en bovenkleding van deze vrouw onder het bloed zat. Ik zag dat dat vanaf het voorhoofd van de vrouw het bloed naar beneden liep.
Toen haar voorhoofd was schoongemaakt door de medewerkers van de ambulancedienst, zag ik dat het twee kleine wondjes betrof in haar huid. Ik vermoed dat dit met een voorwerp is gemaakt met een klein oppervlak.
In de slaapkamer trof ik een life hamer aan en ik heb aan de vrouw gevraagd of zij
daar mee geslagen was.
De life hamer had een zijde een scherpe punt. Ik vermoed dat het letsel met zo'n
voorwerp kan zijn veroorzaakt omdat het kleine wondjes in het voorhoofd betrof.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, p. 130 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag dat [naam 3] , van arrestantentaken, na het fouilleren van
de verdachte [verdachte] , naar mij en [verbalisant 2] toe kwam lopen met een zwart voorwerp in haar hand. Ik hoorde dat [naam 3] zei dat dit in de linkermouw van de verdachte zat. Ik zag dat het een zwart handvat betrof, met bloed en haren eraan.
4.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte], p. 148 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Hoe heb je dat raam ingeslagen?
A: Ik heb dat met een hamertje gedaan welke in de auto lag. Dit is een hamertje om de ramen van een auto in te slaan. Ik had dat hamertje meegenomen omdat ik echt met [naam 1] wilde praten. Ik wilde echt naar binnen en daar had ik dat hamertje voor uit de auto meegenomen. Ik wilde daarmee het raam in slaan want ik wilde perse naar binnen om met [naam 1] te praten. Ik had deze in de mouw van mijn jas gedaan. Ik had die avond een zwarte trui en een zwarte broek aan. Ik had een pruik op. Om niet op te vallen.
5.
De verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 8 maart 2021, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb [naam 1] geslagen, meerdere keren en ik denk dat ik haar gebeten heb. Dat doe ik als ik boos ben.
Feit 2
Verdachte heeft dit feit bekend. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 8 maart 2021;
- het proces-verbaal forensisch onderzoek woning [adres 2] te Breda, p. 221.
Feit 3
Verdachte heeft dit feit bekend. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 8 maart 2021;
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , p. 64;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 92.