Op 22 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 februari 2020 in Breda betrokken was bij een gewelddadig voorval. De verdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, medeplegen van vernieling en huisvredebreuk met braak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte een ruit had vernield en zonder toestemming een woning was binnengedrongen, waarbij de verdachte het slachtoffer, [naam 1], had mishandeld. De rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling niet bewezen, maar de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling werd wel bewezen verklaard. De verdachte had een bekennende verklaring afgelegd en de rechtbank concludeerde dat de feiten een ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer vormden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar meewerkende houding en de verantwoordelijkheid die zij had genomen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met bijzondere voorwaarden. De benadeelde partijen, [naam 1] en [naam 2], werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs had om de gevorderde schade te onderbouwen. De uitspraak benadrukte de ernst van de feiten en de impact die deze op de slachtoffers hadden gehad.