ECLI:NL:RBZWB:2021:1400

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
02-222107-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in harddrugs en opzettelijk bezit van harddrugs met vrijspraak voor softdrugs

Op 25 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een periode van ruim anderhalf jaar schuldig heeft gemaakt aan de handel in harddrugs, waaronder amfetamine, MDMA en 2C-B. De verdachte had opzettelijk ongeveer 4 kilogram van deze harddrugs in zijn woning, garage en chalet aanwezig. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de handel in hasjiesj en/of hennep, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met bijzondere voorwaarden. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 maart 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op basis van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend schuldig was aan de handel in en het bezit van harddrugs, maar niet aan de softdrugs. De rechtbank benadrukte de gevaren van harddrugs voor de gezondheid van gebruikers en de maatschappelijke schade die voortvloeit uit de handel in deze middelen. De verdachte had eerder al veroordelingen voor Opiumwet-delicten, maar toonde tijdens de zitting openheid van zaken en de wens om met een schone lei te beginnen. De rechtbank besloot tot een gevangenisstraf die in lijn is met landelijke richtlijnen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/222107-20
vonnis van de meervoudige kamer van 25 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 maart 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Gaillard, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander harddrugs en softdrugs voorhanden heeft gehad en in deze drugs heeft gehandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle aan verdachte ten laste gelegde feiten in de medeplegen-variant wettig en overtuigend bewezen
Zij baseert zich daarbij op:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij heeft gehandeld in drugs,
  • het Belgische geschrift met daarin verklaringen over leveranties van grote hoeveelheden speed vanuit het chalet in Poortvliet, waarbij [verdachte] als leverancier optrad,
  • de inhoud van de berichten die op de telefoon van verdachte en op de telefoon van zijn partner [naam 1] stonden,
  • de afvangacties van het flexteam in juli 2020 (p. 47 en 48) met vermelding van soorten drugs (p. 176),
  • de verklaring van de campingeigenaar dat er in de nachtelijke uren veel activiteit was bij [adres 2] , waar het chalet van verdachte en zijn partner [naam 1] staat (p. 147),
  • het aantreffen van de verdovende middelen tijdens de zoekingen,
  • de onderzoeksresultaten van het NFI met betrekking tot die verdovende middelen.
Daarbij vermeldt de officier van justitie ook dat in het dossier meermalen terugkomt dat verdachte met zijn partner (als koppel) in verdovende middelen zou handelen.
Voor zover de ten laste gelegde feiten 1 en 2 gaan over flakka, crystal meth en NPS heeft de officier van justitie verzocht verdachte daarvan vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Hij is voorts van mening dat in het dossier geen aanwijzingen aanwezig zijn dat verdachte in hasjiesj en/of hennep handelde, zoals onder feit 3 ten laste is gelegd, en dat onduidelijk is hoeveel hennep en/of hasjiesj op 1 september 2020 in totaal aanwezig zou zijn geweest (feit 4), op grond waarvan hij om vrijspraak voor de feiten 3 en 4 vraagt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 1 september 2020 in het chalet in Poortvliet en in de woning en de garage in Roosendaal in totaal 3794 gram amfetamine, 361 tabletten bevattende MDMA en 30 tabletten bevattende 2C-B opzettelijk aanwezig had (feit 2) en dat hij de periode van 28 januari 2019 tot en met 1 september 2020 in Poortvliet en Roosendaal genoemde verdovende middelen heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd (feit 1).
Dit baseert de rechtbank, naast de bekennende verklaring van verdachte, met name op de processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot de aangetroffen drugs in de woning, de garage en het chalet en de daarover opgemaakte NFI-rapporten, zoals in de bewijsmiddelen genoemd, waaruit (weliswaar met enige moeite) te distilleren valt dat
  • goednummer 2237919 (woning), SIN-nr. AANK3771NL, 9 gram
  • goednummer 2237916 (woning), SIN-nr. AANK3769NL, 39 gram
  • goednummer 2237905 (woning), SIN-nr. AANK3777NL, 4 gram
  • goednummer 2237937 (woning), SIN-nr. AANK3763NL, 4 gram
  • goednummer 2237920 (woning), SIN-nr. AANK3776NL, 3 gram
  • goednummer 2237813 (chalet), SIN-nr AANK3757NL 9 gram
  • goednummer 2237802 (chalet), SIN-nr. AANK3752NL 1000 gram
  • goednummer 2237800 (chalet), SIN-nr. AANK3753NL 978 gram
  • goednummer 2237795 (chalet), SIN-nr. AANK3751NL 520 gram
  • goednummer 2237791 (chalet), SIN-nr. AANK3422NL 114 gram
  • goednummer 2237887 (garage), SIN-nr. AANK3762NL 133 gram
  • goednummer 2237889 (garage), SIN-nr. AANK3759NL 513 gram
  • goednummer 2237888 (garage), SIN-nr. AANK3761NL 468 gram
alle amfetamine bevatten, totaal 3.794 gram
en dat
  • goednummer 2237836 (garage), SIN-nr. AANK3760NL 187 tabletten
  • goednummer 2237765 (chalet), SIN-nr. AANK3755NL 38 tabletten
  • goednummer 2237814 (chalet), SIN-nr AANK3754NL 136 tabletten
alle MDMA bevatten, totaal 361 tabletten,
en dat
- goednummer 2237923 (woning), SIN-nr. AANK3778NL, 30 tabletten
2C-B bevat.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het opzettelijk aanwezig hebben van flakka (a-PVP), chrystal meth (methamfetamine) en NPS (nieuwe psychoactieve stoffen) en het handelen in die stoffen. Uit het onderzoek van het NFI is gebleken dat het vermoedelijk om alfa-PHP gaat, een stof die niet op lijst I van de Opiumwet staat. Methamfetamine is niet aangetoond. NPS zijn volgens het rapport van het NFI substanties die als drugs worden gebruikt, maar niet zijn vermeld op de lijsten van de Opiumwet. Ook is niet gebleken dat genoemde stoffen zijn aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van de Opiumwet.
De rechtbank acht voorts niet bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 genoemde feiten samen en in vereniging met een ander, te weten zijn partner [naam 1] , heeft gepleegd.
Uit het dossier is onvoldoende gebleken dat [naam 1] wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen die in het chalet in Poortvliet en in de garage in Roosendaal lagen. De hoeveelheid verdovende middelen die in de woning lag (56 gram amfetamine en 30 pillen bevattende 2C-B) waarvan [naam 1] wel wist, steken bij de grote hoeveelheid verdovende middelen die in het chalet en in de garage lagen zo schril af dat een nauwe en bewuste samenwerking van [naam 1] bij het plegen van feit 2 naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen kan worden verklaard.
Voorts is niet gebleken dat [naam 1] als medepleger van de onder feit 1 genoemde handel kan worden aangemerkt.
Wellicht is er een enkele aanwijzing in het dossier te vinden dat [naam 1] wist van de handel van [verdachte] in drugs, maar dat is onvoldoende om wettig en overtuigend te kunnen bewijzen dat zij als medepleger betrokken was bij die handel.
De door de officier van justitie genoemde observaties in juli 2020 bij de woning van verdachte en zijn partner [naam 1] , waarbij blijkbaar door een drietal personen drugs is gekocht aan de deur van de woning, leiden niet tot het bewijs dat [naam 1] daarbij een rol speelde. De rechtbank heeft geen verklaringen aangetroffen van de betreffende kopers die duidelijkheid hadden kunnen verschaffen over de aankoop van die drugs, van wie de drugs werden gekocht en met name of en zo ja, welke rol [naam 1] daarbij speelde.
Met betrekking tot de berichten die op de telefoon van [naam 1] zijn aangetroffen, waarvan de officier van justitie stelt dat die tot bewijs dienen van medeplegen van de drugshandel van beiden, oordeelt de rechtbank met de raadsman dat [naam 1] hierover een verklaring heeft afgelegd die niet geheel onaannemelijk is en die tot de conclusie zou kunnen leiden dat [naam 1] heeft gehandeld in bepaalde stoffen, die echter niet strafbaar waren voor de Opiumwet. Bovendien is het aantal berichten dat zou kunnen duiden op handel in stoffen, blijkbaar summier in vergelijking met de grote hoeveelheid berichten die op de telefoon van [naam 1] is aangetroffen. Er zijn namelijk 1455 berichten op haar telefoon aangetroffen, terwijl slechts enkele tientallen daarvan als relevante berichten in het dossier zijn opgenomen. Er heeft verder ook geen nader onderzoek naar de berichten plaatsgevonden, bijvoorbeeld in de vorm van het verhoren van de verzenders/ontvangers van de berichten.
Ook de aanwezigheid van [naam 1] in het chalet tijdens enkele afspraken tussen [verdachte] en [naam 2] voor de verkoop van amfetamine levert naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs voor medeplegen van het verkopen van amfetamine op. Uit de verklaringen van [naam 3] en [naam 2] , voor zover weergegeven in het schriftelijk stuk van het Belgisch Openbaar Ministerie, volgt onvoldoende dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [naam 1] .
Feit 3
Voor betrokkenheid van verdachte bij de handel in hasjiesj en/of hennep heeft de rechtbank onvoldoende bewijsmiddelen aangetroffen.
Een enkel bericht over de mogelijke betrokkenheid van verdachte bij die handel, is daarvoor onvoldoende.
Verdachte heeft bovendien ontkend dat hij daarin handelde. Voor zover in de woning of de garage hasj of hennep is aangetroffen, was dat voor hemzelf, aldus verdachte.
De rechtbank acht die verklaring geloofwaardig. Verdachte heeft immers de handel in harddrugs wel bekend en het zou vreemd zijn als hij dan de minder ernstige handel in softdrugs zou ontkennen als hij die wel zou hebben gepleegd.
Verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 4
De rechtbank acht evenmin voldoende bewijs aanwezig om de aanwezigheid van meer dan 30 gram, laat staan 78 gram, hasjiesj en/of hennep, wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Uit het dossier maakt de rechtbank op dat volgens de politie in de woning in Roosendaal 4 gram van een stof en in de garage in Roosendaal 21 gram van een stof en 53 joints zijn aangetroffen. Deze stoffen zijn niet nader (indicatief) getest op hun samenstelling en de joints zijn bovendien ook niet gewogen, zodat naar het oordeel van de rechtbank niet vast staat dat het hier om hasjiesj en/of hennep gaat en ook niet dat het totale gewicht van deze stoffen 30 gram overstijgt.
De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 28 januari 2019 en met 1 september 2020 te Poortvliet, gemeente Tholen en te Roosendaal, meermalen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd - een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en
- een hoeveelheid pillen bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) of 4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine (2C-B)
zijnde amfetamine en 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en 4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine (2C-B) telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
op 1 september 2020 te Poortvliet, gemeente Tholen en te Roosendaal, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- 3794 gram van een materiaal bevattende amfetamine en
- 361 pillen, bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en 30 pillen bevattende 4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine (2C-B)
zijnde amfetamine en 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en 4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine (2C-B)
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman pleit voor een substantieel lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf met daarnaast een voorwaardelijk deel om de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden mogelijk te maken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim anderhalf jaar schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs als amfetamine, MDMA en 2C-B. Daarnaast heeft hij opzettelijk ongeveer 4 kilogram van genoemde harddrugs aanwezig gehad in zijn woning, garage en chalet.
Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers kunnen opleveren, mede omdat zij sterk verslavend zijn. Die gebruikers trachten hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Daarom dient hiertegen opgetreden te worden.
Door de handel in genoemde harddrugs is verdachte mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van die harddrugs veroorzaakt. Verdachte heeft kennelijk gehandeld uit een oogpunt van winstbejag om zodoende zijn verslaving te bekostigen. Dat hij zich daarbij niet heeft bekommerd om de gevolgen van zijn handelen, neemt de rechtbank hem kwalijk.
De rechtbank neemt voorts ten nadele van verdachte in ogenschouw dat hij al eerder is veroordeeld voor Opiumwet-delicten.
Anderzijds stelt de rechtbank dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven over de hem ten laste gelegde feiten en heeft verklaard met een schone lei aan de toekomst te willen beginnen. Dat zal de rechtbank ten gunste van verdachte meewegen bij de straftoemeting.
Over verdachte is door de reclassering een voorlichtingsrapport uitgebracht. De reclassering schat de kans op recidive hoog in, gelet op de combinatie van het ontbreken van werk, het lage inkomen en de relatie met zijn partner [naam 1] . Zowel verdachte als [naam 1] lijken door hun amfetaminegebruik geen positieve invloed op elkaar te hebben. Op het moment dat verdachte werkt, weet hij het gebruik van amfetamine tot de weekenden te minimaliseren. Het hebben van een woning is een beschermende factor.
De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: meldplicht, meewerken aan middelencontrole en ambulante behandeling.
Verdacht heeft op zitting verklaard dat hij weer bij zijn oude werkgever terug kan keren als hij vrijkomt en dat hij sinds hij vast zit geen drugs meer gebruikt heeft.
De rechtbank houdt ook rekening met straffen die landelijk voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 6 maanden, voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt het opleggen van bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd mogelijk.
Bovendien hoopt de rechtbank dat door het opleggen van een voorwaardelijke straf verdachte ervan wordt weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank in de bekennende houding van verdachte een argument om ten gunste van verdachte af te wijken van de eis, waarbij de rechtbank ook rekening houdt met de omstandigheid dat zij niet bewezen acht dat sprake is van de strafverzwarende medeplegen-variant.
Hierbij betrekt de rechtbank verder nog dat het verschil tussen de eis van de officier van justitie en de door de rechtbank passend geachte straf door de regeling omtrent voorwaardelijke invrijheidstelling en het voorwaardelijk deel dat de rechtbank oplegt effectief minder groot is dan op het eerste gezicht lijkt. Bij inwilliging van de eis van de officier van justitie zou verdachte immers na 24 maanden voorwaardelijk in vrijheid zou worden gesteld, terwijl hij bij de straf die de rechtbank nu oplegt in totaal 18 maanden in gevangenschap zal moeten doorbrengen.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het bewezen verklaarde feit is begaan met betrekking tot deze voorwerpen dan wel dat deze voorwerpen bij het onderzoek naar de tenlastegelegde feiten, zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten of tot de belemmering van de opsporing daarvan.
Verder zijn deze voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36c, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich op afspraken met de reclassering meldt, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met betrokkene opnemen voor de eerste afspraak.
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van drugs en alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
* dat verdachte zich laat behandelen door Antes of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1 tot en met 14.
Dit vonnis is gewezen door mr. Goossens, voorzitter, mr. Van der Linden en mr. De Boer, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 maart 2021.
Mr. Van der Linden is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 januari 2019 en met 1 september 2020 te Poortvliet, gemeente Tholen en/of te Roosendaal, althans in Nederland, meermalen althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- een hoeveelheid amfetamine, althans van een materiaal bevattende amfetamine en/of
- een hoeveelheid XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en/of 4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine (2C-B) en/of
- een hoeveelheid Flakka, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende alfa-pyrrolidinevalerofenon (A-PVP) en/of
- een hoeveelheid Crystal Meth, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Crystal Methamfetamine en/of
- een hoeveelheid NPS, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2,5-dimethoxy-4-iodofenethylamine (2C-I) en/of 4-fluoramfetamine (4-FA)
zijnde amfetamine en/of 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en/of 4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine (2C-B) en/of alfa-pyrrolidinevalerofenon (A-PVP) en/of Crystal Methamfetamine
en/of 2,5-dimethoxy-4-iodofenethylamine (2C-I) en/of 4-fluoramfetamine (4-FA) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 1 september 2020 te Poortvliet, gemeente Tholen en/of te Roosendaal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 3797,5 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
- ongeveer 394 XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en/of 4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine (2C-B) en/of
- ongeveer 22 gram Flakka, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende alfa-pyrrolidinevalerofenon (A-PVP) en/of
- ongeveer 10 gram Crystal Meth, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Crystal Methamfetamine en/of
- ongeveer 1 gram NPS, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2,5-dimethoxy-4-iodofenethylamine (2C-I) en/of 4-fluoramfetamine (4-FA)
zijnde amfetamine en/of 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en/of 4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine (2C-B) en/of alfa-pyrrolidinevalerofenon (A-PVP) en/of Crystal Methamfetamine
en/of 2,5-dimethoxy-4-iodofenethylamine (2C-I) en/of 4-fluoramfetamine (4-FA)
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 januari 2019 en met 1 september 2020 te Poortvliet, gemeente Tholen en/of te Roosendaal, althans in Nederland, meermalen althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- een grote hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj en/of
- een grote hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep,
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet)
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 1 september 2020 te Poortvliet, gemeente Tholen en/of te Roosendaal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer (in totaal) 78 gram (netto), in elk geval een hoeveelheid meer dan 30 gram van een van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj en/of hennep, zijnde hennep,
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet)
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
Bijlage II
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer
PL2000-2020167200 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, in DIVOS vermeld met datum 29/11/2020, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 249.
Verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten bekend. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 11 maart 2021;
- de brief van het Openbaar Ministerie te West-Vlaanderen d.d. 27 mei 2020, zijnde een geschrift in de zin van artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering;
- het proces-verbaal bevindingen m.b.t. de zoeking in het chalet in Poortvliet op 1 september 2020, pagina’s 58 en 59;
- een kennisgeving van inbeslagneming m.b.t. de locatie in Poortvliet, nummer PL2000-2020167200-21;
- het proces-verbaal bevindingen m.b.t. de zoeking in de woning aan de [adres 1] te Roosendaal op 1 september 2020, pagina’s 86 en 87;
- 16 van de 17 rapporten van het NFI d.d. 17-11-2020 en 18-11-2020, losse stukken, gevoegd bij het pv bevindingen PL2000-2020167200-68 (eveneens een los stuk), te weten alle bijgevoegde rapporten met uitzondering van het rapport van 18 november 2020 met zaaknummer 2020.11.17.113 (aanvraagnummer 006) met betrekking tot SIN-nummer AANK3756NL;
- het proces-verbaal bevindingen met nummer PL2000-2020167200-68;
- het proces-verbaal bevindingen met nummer PL2000-2020167200-72;
- het proces-verbaal bevindingen met nummer PL2000-2020167200-73;
- het rapport van het NFI d.d. 15-1-2021;
- het proces-verbaal bevindingen m.b.t. onderzoek aan de telefoon van verdachte, pagina 152.