ECLI:NL:RBZWB:2021:1399

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
02-033768-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling, vernieling, wegmaken van een goed en huisvredebreuk met braak

Op 22 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 februari 2020 in Breda twee personen heeft mishandeld, een ruit heeft vernield, een telefoon heeft weggenomen en huisvredebreuk heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte de woning van zijn ex-partner is binnengedrongen door een ruit in te slaan. Tijdens dit incident heeft de verdachte zijn ex-partner en haar moeder mishandeld. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als geloofwaardig beoordeeld, ondanks enige discrepanties. De verdachte heeft de mishandeling ontkend, maar de rechtbank achtte het bewijs voldoende om tot een veroordeling te komen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. Daarnaast is er een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten. De benadeelde partijen hebben schadevergoeding gevorderd, maar een deel van deze vorderingen is niet-ontvankelijk verklaard, omdat nader onderzoek nodig was om de schade te onderbouwen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij voor materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-033768-20 + 16-653446-17 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 22 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats]
ingeschreven te [adres 1]
raadsman mr. M.J. Crombach, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 maart 2021. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn uitdrukkelijk gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. twee personen heeft mishandeld door onder meer te slaan met een voorwerp;
2. samen met een ander een ruit heeft vernield en dat verdachte een telefoon heeft weggemaakt;
3. samen met een ander zonder toestemming gedurende de nacht een woning is binnen gedrongen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de drie tenlastegelegde feiten, met uitzondering van het slaan van aangever [naam 1] met een voorwerp.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van feit 1 wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De verschillende verklaringen in het dossier komen niet overeen en daarnaast past het letsel van [slachtoffer] niet bij haar eigen verklaring over hoe zij zou zijn mishandeld door verdachte. Dit letsel past wel bij een val, zoals verdachte heeft verklaard. Ook voor feit 2 wordt vrijspraak bepleit omdat verdachte voor wat betreft de vernieling van de ruit geen intellectuele en/of materiele bijdrage heeft geleverd. Van de telefoon met het rode hoesje is niet gebleken dat deze is vernield. Ten aanzien van een bewezenverklaring van feit 3 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, uitgaande van de kwalificerende vorm ‘inklimming’. Met braak heeft verdachte niets te maken gehad.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de aangehaalde bewijsmiddelen gaat de rechtbank van het volgende uit. Verdachte is samen met medeverdachte [medeverdachte] op 6 februari 2020 omstreeks 21.50 uur naar zijn ex-partner, mevrouw [naam 1] , gegaan, die op dat moment bij haar moeder, mevrouw [slachtoffer] , woonde aan de [adres 2] te Breda. Beide verdachten droegen op dat moment donkere kleding, waaronder een trui met een capuchon. [medeverdachte] had daarnaast een pruik opgezet en een lifehammer meegenomen. Omdat er niet werd opengedaan, zijn [medeverdachte] en verdachte via de achterzijde over de schutting geklommen. [medeverdachte] heeft met de lifehammer vervolgens de ruit van de achterdeur ingeslagen waarna zij en verdachte door die kapotte ruit de woning zijn binnengegaan. Daarna is door [medeverdachte] de confrontatie gezocht met [naam 1] .
Feit 1
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij zowel [naam 1] als [slachtoffer] heeft mishandeld. Verdachte heeft dit tijdens zijn verhoren bij de politie ontkend. Als verweer is gevoerd dat de verklaringen van [naam 1] en [slachtoffer] niet overeenkomen waardoor het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Ook zou het letsel van [slachtoffer] niet passen bij haar verklaring over hoe zij is mishandeld. De rechtbank volgt deze verweren niet.
[naam 1] heeft verklaard dat verdachte haar heeft mishandeld door haar twee stompen in het gezicht te geven op het moment dat zij de slaapkamer uitkwam en om hulp riep. Uit de aangifte van [slachtoffer] volgt dat zij weliswaar geen mishandeling van [naam 1] op de gang heeft gezien, maar dat zij wel heeft gezien dat verdachte [naam 1] in de slaapkamer sloeg. [slachtoffer] heeft verdachte vervolgens van [naam 1] afgetrokken waarna hij zich tegen haar keerde. Hij heeft haar daarbij geschopt en geslagen, waarbij hij haar op haar hoofd en rug raakte. Ook werd zij op de grond gegooid en op haar hoofd geslagen.
De rechtbank ziet geen redenen om aan de inhoud van deze verklaringen te twijfelen. Dat de verklaringen niet exact overeenkomen, doet naar haar oordeel niet af aan de geloofwaardig-heid ervan. Er was sprake van een hectische en beangstigende situatie waardoor een zekere mate van discrepantie te verwachten is. Daarnaast komen de verklaringen in hoofdlijnen wel overeen. Uit beide volgt dat verdachte in de woning eerst [naam 1] en daarna [slachtoffer] heeft mishandeld door hen te slaan.
Ten aanzien van de mishandeling van [naam 1] acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] voldoende ondersteunend. Daarnaast is letsel geconstateerd. De rechtbank acht de mishandeling van [naam 1] daarmee wettig en zeker ook overtuigend bewezen. Naar haar oordeel is er onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden dat verdachte [naam 1] heeft geslagen met een voorwerp. Van dat onderdeel spreekt zij verdachte daarom vrij.
Voor wat betreft de mishandeling van [slachtoffer] overweegt de rechtbank dat zij haar verklaring zoals hiervoor overwogen geloofwaardig acht. Verder past haar hoofdletsel niet bij een val zoals verdachte heeft verklaard waarbij hij haar zou hebben opgevangen. Het letsel past daarentegen wel bij vuistslagen die in haar gezicht zijn gegeven. Daar komt bij dat er aan de handen van verdachte huidbeschadigingen zijn aangetroffen, waarvoor hij geen verklaring heeft. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft mishandeld en dat de huidbeschadigingen bij verdachte, waaronder op een elleboog en aan de binnenkant van een hand, daardoor zijn ontstaan. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld zoals hierna bewezen is verklaard. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen met een lamp. Weliswaar is in de nabijheid van het incident een kapotte lamp aangetroffen maar dat feit alleen is voor een bewezenverklaring van dit onderdeel onvoldoende. Verdacht zal hiervoor dan ook worden vrijgesproken.
Feit 2
Onder dit feit is in de eerste plaats het medeplegen van de vernieling van de ruit tenlaste-gelegd. Volgens de verdediging is van medeplegen geen sprake omdat [medeverdachte] het forceren van de ruit op eigen initiatief heeft gedaan. Verdachte was daarbij niet aanwezig en hierover is met verdachte ook niet overlegd. De rechtbank passeert dit verweer. Uit het dossier blijkt dat sprake was van een conflict tussen verdachte en [medeverdachte] enerzijds en [naam 1] anderzijds. Uit het Whatsappgesprek tussen verdachte en [naam 2] van eerder die dag leidt de rechtbank af dat verdachten van plan waren om samen naar [naam 1] te gaan, bij haar over de schutting te klimmen en vervolgens naar binnen te gaan. Uit dit gesprek blijkt voorts dat het verdachte is geweest die ervoor heeft gezorgd dat er in de auto waarmee zij naar Breda zijn gegaan, een lifehammer lag waarmee [medeverdachte] later de ruit van de achterdeur kapot heeft kunnen slaan. Uit het gesprek volgt naar het oordeel van de rechtbank voorts dat verdachte niet alleen wist dat er een lifehammer in de auto zou liggen, maar dat deze ook gebruikt zou worden om een ingang bij [naam 1] te forceren. Bij [naam 1] aangekomen zijn beide verdachten daadwerkelijk over de schutting geklommen en is de ruit van de achterdeur ook met de lifehammer ingeslagen. Ten slotte zijn beide verdachten direct na elkaar naar binnen gegaan. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd ten aanzien van het inslaan van de ruit. Zij acht het medeplegen door verdachte van de vernieling van de ruit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Onder feit 2 is tevens de vernieling, beschadiging, onbruikbaar maken en/of wegmaken van de telefoon van [slachtoffer] tenlastegelegd. De verdediging heeft hiervoor vrijspraak bepleit omdat de telefoon niet is vernield.
Uit de aangehaalde bewijsmiddelen is gebleken dat de telefoon van [slachtoffer] na het incident onder verdachte is aangetroffen. Nu [medeverdachte] heeft verklaard dat zij deze telefoon niet in haar bezit heeft gehad en er geen andere personen in de woning aanwezig zijn geweest, staat voor de rechtbank in voldoende mate vast dat het verdachte is geweest die de telefoon uit de woning heeft meegenomen. Aangezien de telefoon nog functioneerde, is er geen sprake van vernieling. Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van verdachte wel worden aangemerkt als wegmaken van de telefoon. Daarvan is immers sprake bij elke gedraging waardoor het goed aan zijn bestemming wordt onttrokken. Gebleken is voorts dat het de bedoeling van verdachte was om de telefoon weg te maken. Daarop zou immers belastend materiaal over verdachte staan. De rechtbank acht daarom ook het wegmaken van de telefoon van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Onder dit feit is huisvredebreuk met braak, verbreking en/of inklimming tenlastegelegd. Verdachte heeft bekend dat hij de woning is binnengegaan nadat [medeverdachte] de ruit van de achterdeur had ingeslagen, maar ontkent het medeplegen van de braak. Zoals hiervoor onder feit 2 al is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte als medepleger van het inslaan van de ruit moet worden aangemerkt. Zij acht het medeplegen van de huisvredebreuk met braak dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 6 februari 2020 te Breda, [naam 1] en [slachtoffer] heeft mishandeld door die voornoemde [naam 1] meermalen in het gezicht te stompen en die voornoemde [slachtoffer] meermalen op het hoofd en de rug te stompen en tegen de rug te schoppen;
2
op 6 februari 2020 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk een ruit die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] heeft vernield;
en
op 6 februari 2020 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon (merk/type Huawai Leica), die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggemaakt;
3
op 6 februari 2020 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander, in de voor de nachtrust bestemde tijd, in de woning, gelegen aan de [adres 2] te Breda en in gebruik bij [naam 1] en/of [slachtoffer] , wederrechtelijk is binnengedrongen waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich de toegang tot voornoemde woning hebben verschaft door middel van braak.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een taakstraf van 200 uur, te vervangen door 100 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. Hij houdt er daarbij rekening mee dat de feiten in onderlinge samenhang alle kenmerken van een gewelddadige woningoverval hebben met uitzondering van het wegnemen van een goed. Hij is van mening dat aan verdachte dezelfde straf moet worden opgelegd als aan de medeverdachte, voor wie hij eveneens de hiervoor genoemde straf heeft geëist.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de gevorderde vrijspraken en de gevoerde bewijsverweren bepleit de verdediging de eis van de officier van justitie sterk te matigen tot enkel een beperkte taakstraf. De inhoud van het reclasseringsrapport ziet met name op andere zaken en is hier niet van belang.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich omstreeks 22.00 uur ’s avonds schuldig gemaakt aan eerst een vernieling van een ruit van de achterdeur van de woning van [naam 1] en [slachtoffer] , het vervolgens samen met medeverdachte [medeverdachte] binnendringen van die woning door die vernielde ruit en het ten slotte in die woning mishandelen van [naam 1] en [slachtoffer] . Tot slot heeft hij de telefoon van [slachtoffer] uit de woning weggenomen en deze daardoor weggemaakt. Hoewel dit niet ten laste is gelegd, heeft het handelen van verdachte en zijn medeverdachte qua uitvoering, maar zeker ook qua impact, alles weg van een woning-inbraak met geweld. Hij en zijn medeverdachte hebben daarbij bovendien berekenend gehandeld door een pruik en donkere kleding te dragen en een lifehammer mee te nemen.
Het spreekt voor zich dat het handelen van verdachte en zijn medeverdachte voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Een woning is bij uitstek een plaats waarin iemand zich veilig moet kunnen voelen. Verdachte en zijn medeverdachte hebben met hun gedragingen niet alleen materiële schade veroorzaakt maar vooral ook een forse inbreuk gemaakt op de privacy en de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. De gevolgen voor de slachtoffers zijn groot, zo blijkt uit de onderbouwing van hun vordering tot schadevergoeding. Hierbij hebben verdachten kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft verdachte er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van anderen, zijn zin door te zetten om zijn spullen bij [naam 1] terug te halen en daarvoor haar en haar moeder, een vrouw op leeftijd waarvan verdachte wist dat zij kwetsbaar was, te mishandelen.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Justitiële documentatie
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij voor soortgelijke feiten niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verdachte liep wel in een proeftijd van een veroordeling voor belaging en een poging tot afpersing. Hij was daarmee gewaarschuwd om geen nieuwe strafbare feiten te plegen. Dat verdachte desondanks nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd, acht de rechtbank dan ook strafverzwarend.
Reclasseringsadvies
Het reclasseringsadvies van 29 december 2020 is opgesteld op basis van dossier- en referenteninformatie omdat verdachte niet heeft meegewerkt. De afspraak is herhaaldelijk verzet en uiteindelijk was verdachte onbereikbaar. In dit rapport komt onder meer naar voren dat verdachte al vanaf jonge leeftijd veelvuldig met politie en justitie in aanraking komt wegens voornamelijk fraude en oplichtingszaken. Hij werd veroordeeld tot taakstraffen, gevangenisstraffen en voorwaardelijke straffen in zowel binnen- als buitenland. Op het moment van schrijven zijn er nog vier openstaande zaken. Geadviseerd wordt om alle zaken samen te voegen zodat een zwaarder kader kan worden gecreëerd.
De eerdere psychologische onderzoeken geven immers voldoende indicatie dat nieuw psy-chologisch onderzoek en eventuele behandeling noodzakelijk is om het recidivegevaar, dat hoog wordt ingeschat, in te perken. De verwachting is echter dat hij daaraan niet zal mee-werken. Bij voeging van de zaken wordt dan ook plaatsing in het PBC geadviseerd. Wan-neer voeging niet mogelijk is, wordt een kale strafoplegging geadviseerd. De reclassering ziet namelijk geen mogelijkheden om met interventies of toezicht het recidiverisico te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
6.3.3
De straf
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de oriëntatiepunten van het LOVS voor straftoemeting voor mishandeling, vernieling en huisvredebreuk in dit geval geen recht doen aan wat er is gebeurd. De feiten hebben in deze context en in onderlinge samenhang bezien een veel grotere impact gehad en zitten qua strafwaardigheid niet ver af van een woning-inbraak met enig geweld. Hoewel het niet zo is tenlastegelegd, wil dat niet zeggen dat de rechtbank hier bij de straftoemeting geen rekening mee kan houden. Gelet hierop is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf naar het oordeel van de rechtbank de enige passende strafmodaliteit. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte geen omstandigheden om hier vanaf te wijken. In tegenstelling tot de medeverdachte heeft hij zich niet meewerkend opgesteld en hij heeft ook geen verantwoordelijkheid willen nemen voor zijn daden. Gelet op het strafblad van verdachte en de inhoud van het reclasseringsrapport ziet de rechtbank geen aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Alles afwegend acht zij oplegging van een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.

7.De benadeelde partijen

[slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert voor feit 1 en 3 een schadevergoeding van €1.260,87 bestaande uit € 900,- wegens immateriële schade en € 360,87 wegens materiële schade.
Immateriële schade
Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat de gevorderde immateriële schadevergoeding ziet op het door [slachtoffer] opgelopen letsel en de psychische gevolgen van de bewezen verklaarde feiten, die hebben geleid tot een opname bij de GGZ. Voor wat betreft het letsel dat [slachtoffer] zou hebben opgelopen, constateert de rechtbank dat de bijgevoegde geneeskundige verklaring niet overeenkomt met de geneeskundige verklaring in het dossier. Dat leidt ertoe dat de rechtbank niet kan vaststellen in hoeverre de gevorderde immateriële schade op dit punt in rechtstreeks verband staat met de bewezenverklaarde feiten. Daarnaast blijkt uit de vordering dat [slachtoffer] een voorgeschiedenis heeft met verdachte. Om vast te kunnen stellen in hoeverre de gevorderde immateriële schade in een rechtstreeks verband staat met de bewezenverklaarde feiten, is nader onderzoek noodzake-lijk, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vorde-ring kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Materiele schade
De gevorderde materiele schade bestaat uit een bedrag van € 290,87 wegens kosten van het eigen risico van de zorgverzekering in verband met ambulancevervoer en een bedrag van € 70,- wegens reiskosten die volgens de onderbouwing zien op de resocialisatie gedurende de opname in het GGZ die na het incident heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de benadeelde partij heeft mishandeld (feit 1). Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De door de benadeelde geleden schade bestaande uit de kosten van het eigen risico acht de rechtbank daarom toewijsbaar. Deze schade is voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit 1.
Dat ligt anders voor de gevorderde reiskosten. Uit de vordering blijkt namelijk dat deze zien op de resocialisatie gedurende de opname in de GGZ en aldus samenhangen met de psychische gevolgen die [slachtoffer] door de bewezen verklaarde feiten zou hebben opgelopen. Hetgeen de rechtbank daarover hiervoor heeft overwogen geldt ook voor de gevorderde reiskosten. De benadeelde partij zal aldus niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen en de schadevergoedings-maatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert voor feit 1 en 3 een schadevergoeding van
€ 7.750,- bestaande uit € 250,- wegens materiële schade en € 7.500,- wegens immateriële schade.
Materiële schade
De gevorderde materiële schade bestaat uit een bedrag van € 250,- voor kosten van de hairextensions en kleding. De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de gevorderde materiële schade zouden kunnen leiden, niet voldoende vaststaan nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De gevorderde immateriële schade ziet op het letsel en de psychische gevolgen van [naam 1] . Uit de onderbouwing van de psychische gevolgen blijkt dat hierin niet alleen de gevolgen van de bewezenverklaarde feiten worden aangehaald maar ook de aanleiding daartoe die voortkomt uit de relatie van [naam 1] met verdachte en de beëindiging daarvan.
Onduidelijk is hierdoor in hoeverre de psychische gevolgen van [naam 1] mede voortkomen uit de voorgeschiedenis van [naam 1] en verdachte. Daar komt bij dat onvoldoende is onderbouwd waarvoor [naam 1] wordt behandeld en of die behandeling het gevolg is van (één van) de bewezen verklaarde feiten. Om vast te kunnen stellen in hoeverre de gevorderde immateriële schade in een rechtstreeks verband staat met de bewezen verklaarde feiten, is nader onderzoek noodzakelijk, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft een vordering ingediend die ziet op tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 10 juli 2018 aan verdachte opgelegde voorwaardelijke straf van drie maanden gevangenisstraf. Ter zitting is hij bij zijn vordering gebleven.
De verdediging bepleit afwijzing van de vordering na voorwaardelijke veroordeling. Datgene wat de verdediging bewezen acht, staat niet in verhouding tot een tenuitvoerlegging van de vordering. Subsidiair verzoekt hij de dertien dagen die verdachte in die zaak te veel in voorarrest heeft gezeten, af te trekken van de voorwaardelijke straf.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en hij daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. Het verzoek tot verrekening van de dagen die verdachte teveel in voorarrest heeft gezeten, kan de rechtbank niet toewijzen, omdat de wet hiertoe geen ruimte biedt. De rechtbank gaat ervan uit dat bij de executie van de straf rekening zal worden gehouden met de dagen die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 138, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 2:Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
en:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegmaken;
feit 3: In de woning, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, terwijl hij zich de toegang heeft verschaft door middel van braak gedurende voor de nachtrust bestemde tijd en terwijl twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 290,87, ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 februari 2020 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] (feit 1), € 290,87 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 februari 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling vijf dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[naam 1]
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- compenseert de kosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 10 juli 2018 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16-653446-17
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
drie maanden gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Goedegebuur, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 maart 2021.
Mr. Goedegebuur, mr. Mullers en mr. De Jonge zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.

11.Bijlage I

De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1
hij op of omstreeks 6 februari 2020 te Breda, althans in Nederland, [naam 1] en/of [slachtoffer] heeft mishandeld door die voornoemde [naam 1] meermalen, althans eenmaal (met een voorwerp) op/tegen/in het gezicht te slaan en/of te stompen en/of die voornoemde [slachtoffer] meermalen althans eenmaal
(met een voorwerp)op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of de rug te slaan en/of te stompen en/of meermalen, althans eenmaal tegen de rug te schoppen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 6 februari 2020 te Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader, te weten aan [naam 1] en/of [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte(n) en/of een telefoon (merk/type Huawai Leica) in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader, te weten aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 6 februari 2020 te Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de voor de nachtrust bestemde tijd, in de woning, gelegen aan de [adres 2] te Breda en in gebruik bij bij [naam 1] en/of [slachtoffer] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader, wederrechtelijk is binnengedrongen waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot voornoemd(e) woning heeft/hebben verschaft doordoor middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
( art 138 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 138 lid 4 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

12.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met registratie-nummer PL2000-2020110440 Z van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 296.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Feiten 1, 2 en 3
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , pagina 64 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op donderdag 6 februari 2020 omstreeks 21.00 uur ben ik naar bed gegaan. Omstreeks 21.50 uur hoorde ik glasgerinkel. Ze waren allebei in het donker gekleed met een capuchon over hun hoofd. Ze waren allebei in mijn slaapkamer. Ik ging mijn slaapkamer uit. Ik zag toen mijn moeder liggen. Ik herkende de combinatie van mijn ex en zijn vriendin. Ik zag dat mijn ex gebukt bij mijn moeder zat. Hij kwam omhoog. Hij sloeg mij twee keer. Ik voelde twee stompen op mijn gezicht. Deze stompen waren hard en kort achter elkaar op dezelfde plek. Ik voelde mijn hoofd bonken en plakken.
Ik voelde me onveilig, er stonden ineens twee gekken in huis. Ze zijn ongevraagd ons terrein binnengekomen.
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 64 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik woon op het adres [adres 2] te Breda. Mijn dochter is vanaf 25 november bij mij komen wonen. Vanavond op 6 februari 2020 was ik thuis. Mijn dochter was in haar slaapkamer. Ik hoorde glasgerinkel. Het glasgerinkel kwam uit de keuken.
Ik zag dat ze naar de slaapkamer van mijn dochter gingen. Ik zag dat het [verdachte] was.
Ik ben toen naar de slaapkamer van mijn dochter gegaan. Ik zag dat mijn dochter geslagen werd. Ik weet niet door wie, ik zag die persoon niet goed. Ik zag dat [verdachte] haar ook sloeg. Ik heb [verdachte] toen van mijn dochter afgetrokken. Toen pakte hij mij vast, bij mijn armen denk ik. Ik voelde dat hij mij begon te slaan en te schoppen. Hij raakte mij op mijn hoofd en op mijn rug. Ik werd door hem op de grond gegooid. Toen ik op de grond lag voelde ik dat ik geslagen werd. Ik weet niet of ik buiten westen ben geweest. Ik voelde dat hij zijn knie op mijn lichaam zette en ik voelde dat hij mij stompte. Ik voelde elke keer als ik omhoog wilde komen dat hij mij neer stompte.
Mijn telefoon is toen in mijn slaapkamer gebleven. Maar toen de politie kwam, was mijn telefoon weg. Op de telefoon staat belastend materiaal tegen hem, [verdachte] .
Ik heb een rode bult op de linkerkant van mijn voorhoofd. Toen ik op mijn hoofd geslagen werd, voelde ik pijn. Ik heb nu nog pijn en het voelt als een ei. Ik heb ook pijn in mijn rug en mijn hand. Mijn hand is ook blauw en dik.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 135 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Tijdens het fouilleren trof ik bij de mannelijke verdachte aan in de linker broekzak van de verdachte: een gsm in rode hoes
4.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 210 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Tijdens het onderzoek zag ik dat de verdachte de navolgende verwondingen had:
- een huidbeschadiging in de vorm van een kras boven de rechter wenkbrauw, van minimaal 2 mm (zie foto 4);
- een oudere huidbeschadiging boven de linker wenkbrauw, van minimaal 3 mm (zie foto 5);
- een huidbeschadiging in de vorm van een kras op het rechter schouderblad, van minimaal 10 cm (zie foto 6);
- een verticale huidbeschadiging in de vorm van een kras op de borstkas, deels onderbroken, van minimaal 10 cm (zie foto 7);
- een huidbeschadiging aan de rechterzijde, in de zij, inclusief rode verkleuring (zie foto 8) ;
- een huidbeschadiging in de vorm van een kras ter hoogte van de rechter elleboog, van minimaal 4 mm (zie foto 9);
- een huidbeschadiging in de vorm van een kras aan de binnenkant van de rechterhand (zie foto 10);
- een oppervlakkige huidbeschadiging op de rechter knie, van minimaal 2 mm (zie foto 11);
- een huidbeschadiging in de vorm van een kras op de linker knie, van minimaal 5 mm (zie foto 12);
- een huidbeschadiging in de vorm van een kras op de rechter kuit, deels onderbroken, van minimaal 7 cm (zie foto 13).
5.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning [adres 2] te Breda, pagina 221 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
In de gang naast de keuken zag ik diverse glasscherven op de vloer liggen en dat de ruit van de achterdeur gebroken was. Ik zag dat deze ruit zodanig vernield was dat een opening was ontstaan waardoor het mogelijk was om de woning te betreden.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 232 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Onderzoek telefoon [verdachte] :
Woensdag 5 februari:
[verdachte] 11.35 uur: Stuurt een screenshot welke is gemaakt van van [naam 1] . Wanneer komt het je uit dat ik m' n spullen kom ophalen die nog bij je liggen? + alle post die eventueel nog aan gekomen is.... Ik vraag het nog een keer, anders onverwachts... Kunnen jullie weer naar de keuken vluchten.
Donderdag 6 februari 2020
[verdachte] 12.40 uur: Maat. We moeten echt naar Breda.
[naam 3] 12.41 uur: Reageert ze niet? Emoticon die lacht met poppetjes met tranen en een emoticon die zijn schouders ophaalt die het niet meer weet.
[verdachte] 12.41 uur: Nog veel erger.
[naam 3] 12.41 uur: Wat dan
[verdachte] 12.41 uur: Stuurt 6 screenshots van de mail die hij naar zijn advocaat gestuurd heeft. Waarin staat dat zijn auto afgelopen ochtend in beslag genomen is.
[naam 3] 12.42 uur: Was gebeurd
[verdachte] 12.42 uur: Ja lees die mail. Naar m' n advocaat. Heb ik net verstuurd.
[naam 3] 12.43 uur: Heb ik gezien
[verdachte] 12.43 uur: Die wijf zegt dat die auto van haar is, nou auto in beslag. Doet ze om mij te kutten en kan ze nog wat geld op die auto verdiend.
[verdachte] 19.48 uur: Maat. Rij vanavond ff met ons naar Breda. Dan is die shit geregeld.
[naam 3] 19.53 uur: Die doet toch nie open
[verdachte] 20.05 uur: Jawel maat. We gaan over de schutting. Geloof me maar. Alles is geregeld.
[naam 3] 20.19 uur: Emoticon van een duim die omhoog staat.
[verdachte] 20.20 uur: Neem ff rood klein hamertje mee als je hebt. Voor raam in te tikken.
[naam 3] 20.24 uur: Ff zoeken.
[verdachte] 20.24 uur: Ok maat. En eventueel wat spray. Heb busje p-spray.
[naam 3] 20.24 uur: Doorheen springen.
[verdachte] 20.24 uur: Twee is beter.
[naam 3] 20.24 uur: Nee man.
[verdachte] 20.24 uur: We fien die.
[naam 3] 20.24 uur: Deo.
[verdachte] 20.24 uur: Geloof me.
[naam 3] 20.25 uur: Haarlak.
[verdachte] 20.25 uur: Vanavond probleem. Jaa das ook een goede.
[naam 3] 20.25 uur: Met aansterker. Smiley die lacht met traantjes.
[verdachte] 20.25 uur: Drie smileys die lachen met traantjes.
[naam 3] 20.25 uur: Smiley van een vuurtje.
[verdachte] 20.26 uur: Jaa die sowieso. Die is allang aan.
[verdachte] 21.05 uur: We zijn thuis maat.
[naam 3] 21.07u ur: Kom dan. Ben r
[verdachte] 21.07 uur: Kom ff binnen. Ff snel omkleden
7.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , pagina 166 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Toen zijn jullie gaan rijden...
A: Ja, we zijn toen gaan rijden. [naam 4] pakte tijdens het rijden een hamer uit het vakje in de autodeur. [naam 4] gaf deze hamer aan mij en ik heb deze doorgegeven naar achteren.
8.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , pagina 169 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben door het kapotte raam naar binnengegaan want de deur was op slot. Ik droeg een zwarte muts, een Hugo Boss trui, kleur donkerblauw en een zwarte jogging broek.
9.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , pagina 184 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
[naam 5] had nog een telefoon vast. Die heb ik toen gepakt. (..) Direct in mijn broekzak gedaan waar de politie hem ook heeft aangetroffen.
10.
Het proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte] , pagina 148-149 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik stond daar voor de deur en toen werd er niet opengedaan. Ik ben naar de achterkant van de woning gelopen en daar zijn ik en volgens mij ook [verdachte] over de schutting gegaan. Ik heb toen een raam ingeslagen en ben naar binnen gegaan.
Ik heb het raam met een hamertje gedaan welke in de auto lag. Dit is een hamertje om de ramen van een auto in te slaan. Ik had dat hamertje meegenomen omdat ik echt met [naam 1] wilde praten. Ik heb haar een paar keer in het gezicht geslagen met de vuist. Ik droeg die avond een zwarte trui en een zwarte broek. Ik had een pruik op mijn hoofd. Om niet op te vallen.