ECLI:NL:RBZWB:2021:137
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling UWV in proceskosten na intrekking beroep WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 18 februari 2020, dat betrekking had op de toekenning van een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een wijziging van het besluit op 11 november 2020, waarbij alsnog een IVA-uitkering aan verzoekster werd toegekend, heeft verzoekster haar beroep ingetrokken. Ze verzocht de rechtbank om het UWV te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten.
De rechtbank overwoog dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De rechtbank concludeerde dat het UWV aan verzoekster was tegemoetgekomen, wat aanleiding gaf om het UWV te veroordelen in de proceskosten die verzoekster had gemaakt. De kosten werden vastgesteld op € 525,00, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Daarnaast merkte de rechtbank op dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,00 aan verzoekster dient te vergoeden, waardoor een aparte veroordeling hiervoor niet nodig was. De uitspraak werd gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, in aanwezigheid van griffier mr. A.J.J. Sterks, en werd openbaar gemaakt op 12 januari 2021.