ECLI:NL:RBZWB:2021:1358

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 19_5919
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over eindafrekening en ontslag van een werknemer door een openbare stichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiseres en de Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Tilburg (SOVOT). De eiseres, werkzaam bij SOVOT, had bezwaar gemaakt tegen een eindafrekening die haar op 23 augustus 2019 was verstrekt, en had daarnaast zeven aanvullende vorderingen ingediend. SOVOT verklaarde het bezwaar tegen de eindafrekening ongegrond en de vorderingen niet-ontvankelijk, omdat deze pas bij het bezwaar waren ingediend en er nog geen primair besluit over was genomen. De eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 19 januari 2021, waar de eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde, werd het beroep besproken. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd. De rechtbank oordeelde dat de eindafrekening correct was en dat de vorderingen van de eiseres niet onder de reikwijdte van de eindafrekening vielen. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen het primaire besluit van 23 oktober 2019, waardoor dit besluit in rechte vaststond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De rechtbank benadrukte dat de vorderingen van de eiseres geen emolumenten betroffen die normaal gesproken onder een eindafrekening vallen. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet voldoende had aangetoond dat de nabetaling van haar salaris niet correct was, en dat zij haar argumenten pas ter zitting had ingebracht, waardoor SOVOT zich hier niet op had kunnen voorbereiden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5919 AW

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres

gemachtigde: mr. J.G.T.M. Bekkers-Van Heumen,
en

De Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Tilburg (SOVOT), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 23 augustus 2019 (primaire besluit) heeft SOVOT aan eiseres een eindafrekening verstrekt.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de eindafrekening en daarbij zeven aanvullende vorderingen ingediend.
In het besluit van 21 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft SOVOT het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Ten aanzien van de bij bezwaar ingediende vorderingen is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres deze verzoeken tot betaling pas voor het eerst bij bezwaar heeft ingediend en SOVOT daarop nog een primair besluit dient te nemen.
Op 23 oktober 2019 heeft SOVOT het aangekondigde primaire besluit genomen over de in bezwaar door eiseres ingestelde vorderingen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit van 21 oktober 2019 beroep ingesteld.
SOVOT heeft een verweerschrift ingediend.
Op 14 januari 2020 heeft de gemachtigde van eiseres verklaard dat er per abuis beroep is ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 21 oktober 2019 en dat dit gericht had moeten zijn tegen de beslissing van 23 oktober 2019.
Eiseres heeft een aanvullend beroepschrift ingediend waarna SOVOT een aanvullend verweerschrift heeft ingediend.
Het beroep is, gelijktijdig met het beroep van eiseres inzake het haar per 1 augustus 2019 verleende ontslag (zaaknummer 19/5218 AW), besproken op de zitting van de rechtbank op 19 januari 2021. Eiseres was hierbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. SOVOT heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.A.M. van Vught, [naam hoofd P&O] (hoofd P&O) en [naam bestuurder] (bestuurder).
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. Bij besluit van 10 juli 2019 heeft SOVOT eiseres per 1 augustus 2019 ontslag
verleend. Eiseres heeft tegen dit ontslag beroep ingesteld bij deze rechtbank. De rechtbank heeft daarover in een aparte uitspraak van vandaag met zaaknummer 19/5218 AW uitspraak gedaan.
Op 23 augustus 2019 heeft SOVOT in verband met het ontslag aan eiseres een eindafrekening verstrekt.
Tegen deze eindafrekening heeft eiseres bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat SOVOT een zevental aspecten niet heeft opgenomen in de eindafrekening, die er naar haar mening wel in hadden moeten worden opgenomen, namelijk:
een nabetaling van 165,5 uur door haar uitgevoerde ‘wenselijk geachte arbeid’ in de zin van artikel 13 van de Zavo (incl. 1.245,20 gemaakte kilometers);
een nabetaling van 30% loon ten gevolge van verplicht opgenomen vakantiedagen gedurende schoolvakanties;
een vergoeding van gemaakte reiskosten inzake re-integratie, waaronder bezoeken aan de bedrijfsarts en re-integratiecoach;
een vergoeding van gemaakte overuren in de jaren 2016 – 2017;
een nabetaling achterstallig loon in het kader van de eindejaarsuitkering 2018 en inkomenstoeslag op grond van artikel 3.6 en 2.8 van de CAO VO;
een nabetaling over de periode van 19 mei 2018 tot 29 mei 2018 van 30% van het loon;
een nabetaling van 113 BAPO-uren.
Bij brief van 24 september 2019 heeft eiseres afgezien van de mogelijkheid gehoord te worden.
Bij het bestreden besluit heeft SOVOT het bezwaar tegen de eindafrekening ongegrond verklaard. In verband met de aanpassing van de ontslagdatum heeft een nabetaling van achterstallig loon en pensioenafdracht plaatsgevonden. De eindafrekening is een document dat automatisch wordt opgemaakt en bevat daarom geen onderbouwing/uitwerking. Naar aanleiding van het bezwaar heeft SOVOT de eindafrekening voor zover mogelijk laten uitschrijven met berekeningen in een tweetal bijlagen bij het bestreden besluit. Daaruit blijkt volgens SOVOT dat de eindafrekening juist is. Ook blijkt daaruit dat er pensioenpremie aan het ABP is afgedragen. Voor wat betreft de bij bezwaar ingestelde zeven vorderingen, heeft te gelden dat eiseres daartoe niet eerder een verzoek tot betaling heeft ingediend, waardoor SOVOT daarop geen voor beroep vatbaar besluit heeft kunnen nemen. Het bezwaar ten aanzien van de zeven vorderingen wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. SOVOT zal het bezwaar op die punten beschouwen als een verzoek/vordering tot betaling en zal hierover nog een besluit nemen. Tot slot is het Burgerlijk Wetboek niet op eiseres van toepassing, omdat SOVOT een openbare stichting is en de personeelsleden ambtenaren zijn.
Op 23 oktober 2019 heeft SOVOT het aangekondigde primaire besluit genomen over de in bezwaar door eiseres ingestelde vorderingen.
2. Eiseres voert aan dat, kort samengevat, dat de eindafrekening op een aantal punten niet
juist is, en dat haar bij bezwaar ingediende vorderingen in het bestreden besluit ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard.
3. SOVOT stelt zich op het standpunt dat de eindafrekening wel juist
is en dat daarbij alle elementen zijn betrokken die bij een eindafrekening horen. De vorderingen die eiseres in bezwaar heeft ingediend zijn géén onderdeel van de standaard eindafrekening en zijn daarom terecht apart behandeld in een primair besluit van 23 oktober 2019.|Nu eiseres tegen dat besluit geen, althans niet tijdig, rechtsmiddelen heeft aangewend, is het besluit dat SOVOT op de vorderingen heeft genomen in rechte komen vast te staan. Deze vorderingen vallen dus buiten de omvang van dit geding.
4.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
De vorderingen
Ten aanzien van de bij bezwaar ingediende vorderingen, overweegt de rechtbank dat SOVOT deze in het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Met SOVOT is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen geen emolumenten betreffen die normaliter vallen onder de reikwijdte van een eindafrekening die wordt opgemaakt bij het einde van een dienstverband. De rechtbank overweegt dat de vorderingen daarom buiten de reikwijdte van het daartegen ingestelde bezwaar vallen. Verweerder heeft de betreffende vorderingen dan ook terecht aangemerkt als een (eerste) verzoek om daarover een beslissing te nemen, wat SOVOT vervolgens ook heeft gedaan in een apart primair besluit van 23 oktober 2019. Het komt voor rekening en risico dat eiseres tegen dat besluit niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. Het betoog van eiseres dat het beroepschrift van 25 oktober 2019 mede gericht was tegen het besluit van 23 oktober 2019, volgt de rechtbank niet, nu in het beroepschrift expliciet alleen het bestreden besluit staat genoemd, uit de inhoud ook blijkt dat het beroepschrift alleen is gericht tegen het bestreden besluit, en ook alleen het bestreden besluit aan de rechtbank is meegezonden. Niet eerder dan bij aanvullend beroepschrift van 14 januari 2020, door de rechtbank ontvangen op 15 januari 2020, heeft eiseres kenbaar gemaakt het niet eens te zijn met het besluit van 23 oktober 2019 en toen was de termijn waarbinnen bezwaar gemaakt kon worden al ruim verstreken. Van een eventueel rechtstreeks beroep tegen het primaire besluit van 23 oktober 2019 kan dan ook geen sprake zijn
4.2
De eindafrekening
Ten aanzien van de eindafrekening heeft eiseres aangevoerd dat SOVOT in eerste instantie is uitgegaan van een verkeerde einddatum van het dienstverband (namelijk 29 mei 2019 in plaats van 1 augustus 2019) en dit ook zo aan het ABP heeft doorgegeven. In verband daarmee heeft zij op SOVOT een vordering die ziet op nabetaling achterstallig loon en pensioenafdracht. Eiseres stelt dat SOVOT deze vordering weliswaar heeft erkend en dat er ook een en ander is nabetaald, maar voor eiseres is niet na te gaan of die nabetaling correct is. Zij heeft over de nabetaling van het salaris over de periode van 29 mei 2019 tot 1 augustus 2019 maandelijkse deugdelijke bruto/netto specificaties verzocht met een toelichting én een bewijs van afdracht van pensioenpremie.
De rechtbank constateert dat SOVOT de gevraagde berekeningen over de maanden mei, juni en juli 2019 heeft laten uitwerken en deze als bijlage bij het bestreden besluit heeft gevoegd. Ook is een loonstaat bijgevoegd waaruit blijkt dat er tot aan de maand augustus 2019 premies zijn betaald. Dit laatste blijkt ook uit de door SOVOT in beroep overgelegde printscreens van het werkgeversportaal van APG. Eiseres heeft in het (aanvullend) beroepschrift niet aangevoerd waarom deze stukken onvolledig of waarom deze berekeningen onjuist zouden zijn. Eerst ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat de nabetaling wat haar betreft niet in orde is, omdat een aantal elementen tegen 70% zijn uitbetaald in plaats van tegen 100% waar zij krachtens de cao recht op stelt te hebben. Nu eiseres deze grond pas voor het eerst tijdens de zitting naar voren heeft gebracht, heeft SOVOT zich hierop niet adequaat kunnen voorbereiden of daarop kunnen reageren. De rechtbank laat deze grond dan ook buiten beschouwing wegens strijd met de goede procesorde.
Conclusie
5. Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.
6. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzitter, en mr. V.M. Schotanus en mr. A.G.J.M. de Weert, leden, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 18 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.