In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiseres en de Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Tilburg (SOVOT). De eiseres, werkzaam bij SOVOT, had bezwaar gemaakt tegen een eindafrekening die haar op 23 augustus 2019 was verstrekt, en had daarnaast zeven aanvullende vorderingen ingediend. SOVOT verklaarde het bezwaar tegen de eindafrekening ongegrond en de vorderingen niet-ontvankelijk, omdat deze pas bij het bezwaar waren ingediend en er nog geen primair besluit over was genomen. De eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 19 januari 2021, waar de eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde, werd het beroep besproken. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd. De rechtbank oordeelde dat de eindafrekening correct was en dat de vorderingen van de eiseres niet onder de reikwijdte van de eindafrekening vielen. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen het primaire besluit van 23 oktober 2019, waardoor dit besluit in rechte vaststond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De rechtbank benadrukte dat de vorderingen van de eiseres geen emolumenten betroffen die normaal gesproken onder een eindafrekening vallen. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet voldoende had aangetoond dat de nabetaling van haar salaris niet correct was, en dat zij haar argumenten pas ter zitting had ingebracht, waardoor SOVOT zich hier niet op had kunnen voorbereiden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.