ECLI:NL:RBZWB:2021:1357

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5431
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand in de vorm van een geldlening en de beoordeling van onverantwoord interen op vermogen

In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van Tilburg, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Het college had op 8 oktober 2019 bijstand toegekend in de vorm van een geldlening met een aflossingsverplichting van 10% per maand. Eiseres had eerder, op 18 december 2018, een bijstandsuitkering aangevraagd, maar deze was afgewezen omdat haar vermogen boven de geldende vermogensgrens lag. Eiseres voerde aan dat de bijstand niet in de vorm van een lening had moeten worden verstrekt en dat er geen afspraken waren gemaakt over de vorm van de bijstand tijdens de gesprekken over een minnelijke regeling.

De rechtbank heeft de zaak op 10 februari 2021 behandeld, maar beide partijen zijn niet verschenen. De rechtbank heeft overwogen dat eiseres niet voldoende onderbouwd heeft waarom de bijstand in de vorm van een lening onterecht was. De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft vastgesteld dat eiseres onverantwoord heeft ingeteerd op haar vermogen, wat heeft geleid tot de noodzaak voor bijstandsverlening. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres verworpen en het beroep ongegrond verklaard.

De uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus op 19 maart 2021. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5431 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 8 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft het college aan eiseres bijstand toegekend in de vorm van een geldlening met een aflossingsverplichting van 10% per maand.
In het besluit van 13 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 10 februari 2021. Partijen zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 18 december 2018 een bijstandsuitkering aangevraagd. Bij besluit van
23 januari 2019 heeft het college de aanvraag afgewezen omdat het vermogen waarover eiseres beschikt hoger is dan de voor haar geldende vermogensgrens. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar, beroep en vervolgens hoger beroep ingesteld.
Vervolgens heeft eiseres op 5 juni 2019 opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Bij besluit van 2 juli 2019 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat eiseres vermogen heeft boven de voor haar geldende vermogensgrens. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Op 19 augustus 2019 heeft eiseres opnieuw bijstand aangevraagd.
De bijstandsaanvraag van 19 augustus 2019 is beoordeeld in een rapport van 20 augustus 2019. In dat rapport staat vermeld dat eiseres bij de beëindiging van het huwelijk in juni 2017 de echtelijke woning heeft verkocht en daar ongeveer € 47.450,- aan heeft overgehouden. Eiseres stelt dat zij ingeteerd is op het vermogen omdat zij nog maar 0,43 cent op haar rekening heeft staan en dat het vermogen is opgegaan aan twee noodzakelijke verhuizingen en aan een vakantie naar Kroatië. Geconcludeerd is dat aanvullende gegevens nodig zijn om de aanvraag verder te kunnen beoordelen.
Bij brieven van 21 augustus 2019, 5 en 13 september 2019 heeft het college bij eiseres aanvullende gegevens opgevraagd voor de beoordeling van de aanvraag.
Eiseres heeft de verzochte gegevens ingeleverd.
Op 2 oktober 2019 heeft een medewerker van verweerder ([naam medewerker verweerder]) telefonisch contact gehad met de gemachtigde van eiseres over het bezwaar tegen het besluit van 5 juni 2019 en de nieuwe aanvraag van 19 augustus 2019.
Bij brief van 4 oktober 2019 zijn de in dat gesprek gemaakte afspraken aan de gemachtigde van eiseres bevestigd. In het kader van de ‘andere aanpak’ is afgesproken dat de aanvraag van 19 augustus 2019 per 12 juli 2019 zal worden toegekend. Eiseres zal zo spoedig mogelijk een nieuwe beslissing met daarin een overzicht van haar rechten en plichten ontvangen, waaronder de hoogte en de vorm van de bijstandsuitkering. Indien eiseres niet binnen zeven dagen reageert op de brief, zal het college het bezwaar als afgehandeld beschouwen.
Gemachtigde van eiseres heeft niet op deze brief gereageerd.
Bij het primaire besluit van 8 oktober 2019 heeft het college beslist op de aanvraag van 19 augustus 2019. Besloten is dat aan eiseres per 12 juli 2019 bijstand wordt toegekend in de vorm van een geldlening. Dat de uitkering in de vorm van een geldlening wordt verstrekt, is het gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Eiseres heeft onverantwoord ingeteerd op haar vermogen dat is vrijgekomen na de echtscheiding. Eiseres lost per 1 augustus 2019 maandelijks 10% af op de lening. De inkomsten uit partneralimentatie worden in mindering gebracht op de uitkering. Het reeds versterkte voorschot wordt verrekend met de uitkering.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Eiseres is het niet eens met het feit dat de uitkering in de vorm van een lening wordt verstrekt en dat aan haar een maandelijkse aflossingsverplichting wordt opgelegd van 10%. Zij heeft niet onverantwoord ingeteerd op haar vermogen. Bovendien waren deze voorwaarden niet afgesproken toen partijen in het kader van ‘een andere aanpak’ tot een praktische oplossing zijn gekomen.
Eiseres heeft afgezien van een bezwaarhoorzitting.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard. De bijstandsuitkering is op juiste gronden per 12 juli 2019 toegekend in de vorm van een geldlening, met de toevoeging dat maximaal over de periode van 12 juli 2019 tot en met 12 juli 2020 (voor zover van toepassing) de bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt. Tevens is op juiste gronden ter terugbetaling van de geldlening een verrekening op de bijstandsuitkering van 10% toegepast.
2. In geschil is de vorm van de aan eiseres toegekende bijstand (leenbijstand in plaats van bijstand om niet).
3. Eiseres voert aan, onder verwijzing naar haar bezwaarschrift, dat tijdens de gesprekken en afspraken omtrent de ‘minnelijke regeling’ niet is besloten dat de toe te kennen uitkering in de vorm van een geldlening zou plaatsvinden. In het kader van het gemeentelijk beleid (‘andere aanpak’) is afgesproken dat eiseres een uitkering zou gaan krijgen zonder nadere voorwaarden, en dat dan het bezwaarschrift zou worden ingetrokken. Ook stelt eiseres, onder verwijzing naar de gronden van bezwaar, dat de ingangsdatum van de uitkering 5 juni 2019 dient te zijn.
4. Het college stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit juist is. In beroep wordt volstaan met een verwijzing naar het eerdere bezwaarschrift, zonder te onderbouwen waarom de daarin genoemde gronden in het bestreden besluit onvoldoende zouden zijn weerlegd. Tijdens de afhandeling van het bezwaar zijn, anders dan de gemachtigde stelt, door verweerder geen toezeggingen gedaan over de vorm waarin de bijstand zou worden versterkt. Uit de brief van 4 oktober 2019 blijkt dat enkel een toezegging is gedaan met betrekking tot de ingangsdatum van de uitkering (12 juli 2019) en is juist vermeld dat onder andere over de vorm van de bijstand nog een beslissing genomen zal worden.
5.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet verlaagt het college de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet, met uitzondering van artikel 17, eerste lid, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.
Op grond van artikel 48, tweede lid, onder b van de Participatiewet kan bijstand worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;
Op grond van artikel 31, zevende lid, van de Verzamelverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2017 van de gemeente [plaatsnaam], kan, bij versneld interen van vermogen of het hebben gedaan van een schenking waarmee rekening zou zijn gehouden bij het verlenen van de bijstand, voor de duur van het eerder dan wel langer bijstandsafhankelijk zijn een verlaging worden opgelegd van 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
6.
Wat vindt de rechtbank?
6.1
Gemaakte afspraken
De rechtbank begrijpt het beroep zo dat eiseres zich in de kern op het standpunt stelt dat het bestreden besluit niet in lijn is met de afspraken die tussen partijen telefonisch op 2 oktober 2019 zouden zijn gemaakt. De rechtbank kan op grond van de beschikbare stukken echter niet vaststellen dat partijen andere afspraken zouden hebben gemaakt dan zoals vastgelegd in de brief van verweerder van 4 oktober 2019.
Dat door verweerder de toezegging zou zijn gedaan dat aan eiseres bijstand om niet zou worden verstrekt en dat de ingangsdatum van de uitkering 5 juni 2019 (de datum van de voorgaande aanvraag om bijstand) zou zijn, is de rechtbank uit het dossier niet gebleken.
In tegendeel, uit de brief van verweerder van 4 oktober 2019 blijkt juist dat over de hoogte
en de vormvan de uitkering nog een nieuwe beslissing zal worden genomen. Verder blijkt daaruit dat in het kader van de ‘andere aanpak’ is afgesproken aan eiseres niet per 19 augustus 2019 (datum aanvraag), maar per 12 juli 2019 bijstandsuitkering zal worden toegekend. Indien de inhoud van deze brief wat eiseres betreft niet in lijn was met de gemaakte afspraken, dan had het op de weg van gemachtigde van eiseres gelegen om dat tijdig kenbaar te maken. Dat de gemachtigde van eiseres dit niet heeft gedaan, komt voor rekening en risico van eiseres. Deze beroepsgronden slagen dan ook niet.
6.2
Onverantwoord ingeteerd?
Eiseres heeft verder betwist dat zij onverantwoord zou hebben ingeteerd op haar vermogen. Zij heeft deze stelling echter niet onderbouwd. De rechtbank constateert dat in bijlage 2 bij het bestreden besluit een uitgebreide berekening bijgevoegd is van de intering op het vermogen. Het college is daarbij – voor zover de rechtbank uit de stukken kan beoordelen – terecht uitgegaan van een totaal vermogen van € 47.723,50 per datum echtscheiding (juni 2017). Het college heeft daarop per maand uitgerekend welk bedrag zij sindsdien per maand verantwoord had mogen interen. Rekening houdend met (1) de gangbare norm van verantwoord interen van vermogen van 1,5 maal de bijstandsnorm, (2) de inkomsten uit partneralimentatie en kinderalimentatie van eiseres, (3) een redelijk bedrag voor de kosten van twee verhuizingen en (4) het bedrag van vermogen dat nog aanwezig was op het moment van de aanvraag op 19 augustus 2019, stelt het college vast dat eiseres een bedrag van
€ 13.881,45 te snel heeft ingeteerd op haar vermogen. Met dit bedrag, in combinatie met haar inkomsten uit partneralimentatie, had zij redelijkerwijs nog 12 maanden in haar eigen inkomen kunnen voorzien.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond door op haar beschikbare vermogen versneld in te teren, waardoor zij eerder in bijstand behoevende omstandigheden is gekomen. Eiseres stelt dat zij het niet eens is met de door verweerder gemaakte berekening, maar laat na te onderbouwen op welke grond de berekening onjuist zou zijn. De rechtbank ziet in de beschikbare stukken en op grond van wat eiseres heeft aangevoerd, geen aanleiding de gemaakte berekening voor onjuist te houden, nu deze met inachtneming van de daarvoor geldende regels heeft plaatsgevonden en voldoende is geconcretiseerd.
Niet is gebleken van het ontbreken van iedere verwijtbaarheid. Op grond van artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet en artikel 31, zevende lid, van de Verordening, diende aan eiseres een maatregel te worden opgelegd van 100% voor de duur van 12 maanden. Omdat dit naar het standpunt van het college tot onbillijkheden zou leiden, heeft het college toepassing gegeven aan artikel 31, negende lid, van de Verordening en is op grond van artikel 48, tweede lid, onder b van de Participatiewet bijstand toegekend in de vorm van een geldlening (over de periode van 12 juli 2019 tot en met 12 juli 2020). De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen reden dit voor onjuist te houden. De beroepsgrond slaagt niet.
7.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier op 19 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.