ECLI:NL:RBZWB:2021:1355

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8845
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen afwijzing bijstandsaanvraag

Op 23 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.L.A.M. van Os, had beroep ingesteld tegen een besluit van 10 september 2020, waarin het college het bezwaar van de eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering en bijzondere bijstand voor advocaatkosten niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift op 20 april 2020 was verzonden, maar dat het college dit pas op 26 juni 2020 ontving, wat na de wettelijke bezwaartermijn viel. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden en dat de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van het college. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8845 PW

uitspraak van 23 maart 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

De gemachtigde van eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 september 2020 (bestreden besluit) van het college inzake de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering en tegen zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor advocaatkosten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 2 maart 2021. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 26 februari 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering en op 30 maart 2020 heeft hij een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor advocaatkosten.
Bij besluiten van 7 april 2020 (primaire besluiten) heeft het college beide aanvragen afgewezen vanwege het verstrekken van onvoldoende inlichtingen.
Bij faxbericht van de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 juni 2020 heeft het college in het kader van de voorlopige voorziening met nummer BRE 20/6756 PW het doorgezonden bezwaarschrift van de gemachtigde van eiser van 20 april 2020, gericht tegen de beslissingen van 7 april 2020, ontvangen.
Bij brief van 8 juli 2020 heeft het college de gemachtigde van eiser in de gelegenheid gesteld om over de reden van de geconstateerde termijnoverschrijding een schriftelijke verklaring te geven. Gemachtigde eiser heeft bij brief van 21 augustus 2020 hierop gereageerd.
Bij bestreden besluit van 10 september 2020 heeft het college het bezwaar niet inhoudelijk in behandeling genomen vanwege onverschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
2. In beroep voert de gemachtigde van eiser aan dat het bezwaarschrift op de gebruikelijke wijze op 20 april 2020 aan de gemeente is verzonden en dat het eerder dan middels faxbericht van de rechtbank van 26 juni 2020 door de gemeente moet zijn ontvangen. Het gaat te ver om een meer dan reguliere postverzending, bijvoorbeeld aangetekend, te verlangen. Bovendien zijn gemeenten evenmin gehouden om poststukken aangetekend te verzenden om reguliere verzending aannemelijk te achten.
3. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft, ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. In geschil is de vraag of het college het bezwaar van eiser terecht nietontvankelijk heeft verklaard.
De rechtbank stelt vast dat de primaire besluiten zijn gedateerd op 7 april 2020 en dat deze op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt. Daarmee is gegeven dat de bezwaartermijn is aangevangen op 8 april 2020. Het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb, brengt dan mee dat 19 mei 2020 geldt als de laatste dag van de termijn waarbinnen een bezwaarschrift kon worden ingediend.
De gemachtigde van eiser stelt op 20 april 2020 een bezwaarschrift te hebben ingediend.
Het college stelt niet eerder dan bij faxbericht van de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 juni 2020 het bezwaarschrift van de gemachtigde van eiser, met dagtekening 20 april 2020, te hebben ontvangen.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie o.a. CRvB 29 oktober 2009, ELCI:NL:CRVB:2009:BK2520) ligt het op de weg van degene die zich bedient van een middel van verzending om aannemelijk te maken dat en wanneer het poststuk is verzonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemachtigde van eiser met de enkele stelling dat hij het bezwaarschrift op 20 april 2020 heeft verzonden niet aangetoond dat hij binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift ter post heeft bezorgd. De stelling van de gemachtigde van eiser dat het te ver gaat om een meer dan reguliere postverzending, bijvoorbeeld aangetekend, te verlangen maakt het niet anders. Het risico voor het niet kunnen aantonen dat een bezwaarschrift daadwerkelijk binnen de bezwaartermijn is verzonden, moet dan ook - gelet op artikel 6:9, eerste lid van de Awb - voor rekening van eiser komen.
De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 25 juni 2020, door de rechtbank ZeelandWestBrabant ontvangen op 26 juni 2020, een kopie van het bezwaarschrift van 7 april 2020 toegezonden. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het bezwaarschrift op 26 juni 2020 in een faxbericht aan het college doorgezonden. Uit het voorgaande volgt dat het op 26 juni 2020 bij het college ontvangen bezwaarschrift de eerste aangetoonde reactie is op de primaire besluiten van 7 april 2020. Dit is na afloop van de bezwaartermijn en daarmee is het bezwaarschrift niet tijdig ingediend.
De bezwaartermijn is een fatale wettelijke termijn waarvan niet kan worden afgeweken.
Alleen als de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding gerechtvaardigd wordt kan nietontvankelijkverklaring achterwege blijven.
Eiser heeft geen reden en daarmee geen rechtvaardiging voor de overschrijding van de bezwaartermijn gegeven. Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring.
5. De rechtbank concludeert dat het college het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten van 7 april 2020 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiser dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van J.J.P.M. van Gestel, griffier, op 23 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.