ECLI:NL:RBZWB:2021:1352

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6682
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlaging WIA-uitkering wegens niet meewerken aan re-integratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres, die een WIA-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin haar uitkering voor vier maanden met 25% werd verlaagd. Dit besluit was genomen omdat eiseres niet had meegewerkt aan haar re-integratie. Eiseres stelde dat zij door gezondheidsklachten niet in staat was om te re-integreren en verzocht de rechtbank om het UWV te veroordelen tot schadevergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in het verleden arbeidsongeschikt was en dat zij op 12 november 2015 arbeidsongeschikt was gemeld. De rechtbank heeft de processtukken en de argumenten van beide partijen zorgvuldig bekeken. Eiseres had geen medewerking verleend aan het opstellen van een re-integratieplan en had geweigerd deel te nemen aan een re-integratietraject. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had geconcludeerd dat eiseres arbeidsmogelijkheden had en dat de maatregel om de uitkering te verlagen terecht was opgelegd. Eiseres had geen medische gegevens overgelegd die haar stelling onderbouwden dat zij niet in staat was om mee te werken aan haar re-integratie.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6682 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. K.M.J. Schrijver,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 27 februari 2020 (primaire besluit) heeft het UWV bij wijze van maatregel de WIA-uitkering van eiseres gedurende vier maanden met 25% verlaagd.
In het besluit van 29 april 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 10 februari 2021. Eiseres en haar gemachtigde waren daarbij, met voorafgaande kennisgeving, niet aanwezig. Namens verweerder was aanwezig mr. B.H.C. de Bruijn.

Overwegingen

1. Eiseres is werkzaam geweest [naam functie] voor 32,7 uur per week. Zij
heeft zich op 12 november 2015 arbeidsongeschikt gemeld vanuit een situatie van werkloosheid.
Bij besluit van 19 november 2019 is aan eiseres per 24 september 2018 een
loongerelateerde WGA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 39,29%.
Bij besluiten van 3 en 6 december 2019 is de WIA-uitkering voor de duur van twee maanden verlaagd met 10% omdat eiseres weigerde haar medewerking te verlenen aan een onderzoek.
Bij besluit van 6 december 2019 is eiseres meegedeeld dat haar loongerelateerde WGA-uitkering eindigt op 6 augustus 2019 en dat zij per die datum in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. De hoogte van de uitkering bedraagt € 458,06 bruto per maand.
Bij brief van 5 februari 2020 is eiseres geïnformeerd over haar re-integratieverplichtingen. Zoals afgesproken is eiseres aangemeld bij re-integratiebureau [naam re-integratiebureau] voor deelname aan het traject ‘bevorderen maatschappelijke deelname’. Eiseres is erop gewezen dat zij zich dient te houden aan de verplichtingen die horen bij het ontvangen van haar uitkering. Zo dient zij te reageren op oproepen van het re-integratiebureau, dient zij de juiste informatie door te geven en kan zij niet zonder overleg met het UWV besluiten te stoppen met de re-integratie. Doet zij dat wel, kan dat gevolgen hebben voor haar uitkering.
Op 6 december 2019, 30 januari 2020 en 20 februari 2020 hebben gesprekken plaatsgevonden over de re-integratie van eiseres. In een gesprek van 20 februari 2020 heeft eiseres te kennen gegeven niet te willen deelnemen aan een re-integratietraject. Eiseres acht zichzelf hiertoe niet in staat omdat zij te veel pijn ervaart. Ook heeft zij bezwaren tegen het re-integratie-/ begeleidingsplan.
Bij primair besluit van 27 februari 2020 is de WIA-uitkering van eiseres voor de duur van vier maanden verlaagd met 25% wegens het niet meewerken aan haar re-integratie. Dit betekent dat zij over de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2020 € 347,35 bruto per maand zal ontvangen in plaats van € 463,06 bruto per maand.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij aangevoerd dat zij van vanwege haar chronische, ondragelijke zenuwpijnen niet kan re-integreren.
Op 29 april 2020 heeft het UWV met eiseres over het bezwaar gesproken. Daarbij is aan eiseres uitgelegd dat het feit dat zij een gedeeltelijke WIA-uitkering ontvangt, betekent dat zij arbeidsmogelijkheden heeft en daarom dient mee te werken aan haar re-integratie. Blijkens het van het gesprek opgestelde notitie heeft eiseres afgezien van een bezwaarhoorzitting.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard. De maatregel om de uitkering tijdelijk te verlagen is terecht opgelegd. Eiseres heeft met ingang van 6 augustus 2019 recht op een WGA-vervolguitkering en is 35 tot 45% arbeidsongeschikt. Zij heeft arbeidsmogelijkheden en daarmee re-integratiemogelijkheden. In de WIA is opgenomen dat de verzekerde die recht heeft op een WIA-uitkering verplicht is mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden die gericht zijn op inschakeling in de arbeid die het UWV wenselijk acht voor verkrijgen van mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid. De verzekerde wordt geacht mee te werken aan het opstellen van de re-integratievisie en een re-integratieplan. Eiseres heeft geweigerd mee te werken aan haar re-integratie. Op grond van het Maatregelenbesluit wordt dan een maatregel opgelegd. Dat eiseres vanwege haar klachten niet in staat zou zijn om mee te werken aan haar re-integratie volgt het UWV niet. Eiseres is recentelijk nog gekeurd en de arbeidsdeskundige heeft op 6 november 2019 aangegeven dat eiseres arbeidsmogelijkheden heeft. Hiertegen heeft eiseres geen bezwaar gemaakt. Het UWV ziet dan ook geen aanleiding de maatregel in te trekken of te matigen.
2. In geschil is of het UWV terecht is overgegaan tot het verlagen van de WIA-uitkering voor de duur van vier maanden met 25% wegens het niet meewerken aan haar re-integratie.
3. Eiseres voert aan dat zij vanwege haar gezondheidsklachten niet in staat is te re-integreren. Bij gegrondverklaring van het beroep verzoekt zij de rechtbank om het UWV te veroordelen tot een schadevergoeding.
4.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 29, tweede lid, onder b en e, van de Wet WIA is de verzekerde, die recht heeft op een WGA-uitkering verplicht mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden gericht op zijn inschakeling in de arbeid die het UWV wenselijk acht voor verkrijging van mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid en te voldoen aan verplichtingen die zijn opgenomen in de re-integratievisie en het re-integratieplan.
In artikel 88, eerste lid aanhef en onder a, van de Wet WIA is bepaald dat het UWV een uitkering op grond van deze wet geheel of gedeeltelijk, blijvend of tijdelijk weigert indien de verzekerde verplichtingen, bedoeld in artikel 27, tweede tot en met vijfde lid, 28, 29, of 30 niet of niet behoorlijk is nagekomen.
In artikel 88, vijfde lid, van de Wet WIA is bepaald dat het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Op grond van artikel 90, eerste lid, van de Wet WIA wordt een maatregel als bedoeld in artikel 88 of 89 afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Op grond het derde lid van dit artikel worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid, waarbij in ieder geval kan worden geregeld in welke gevallen het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel.
Deze nadere regels zijn neergelegd in het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten.
Gelet op de verwijten die het UWV eiseres maakt, betreft het hier verplichtingen die vallen onder de derde categorie van het Maatregelenbesluit, namelijk onder artikel 5, aanhef en onder b en artikel 6, vierde lid, aanhef en onder b, van het Maatregelenbesluit.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Maatregelenbesluit bedraagt de maatregel dan in beginsel 25% van het uitkeringsbedrag gedurende vier maanden.
5.
Wat vindt de rechtbank?
In de WIA is opgenomen dat de verzekerde die recht heeft op een WIA-uitkering verplicht is mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden die gericht zijn op inschakeling in de arbeid die het UWV wenselijk acht voor verkrijgen van mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid. De verzekerde wordt ook geacht mee te werken aan het opstellen van de re-integratievisie en een re-integratieplan.
Niet in geschil is dat eiseres (1) geen medewerking heeft verleend aan het opstellen van een begeleidingsplan/re-integratieplan en (2) dat zij geweigerd heeft deel te nemen aan het re-integratietraject ‘bevorderen maatschappelijke deelname’ bij re-integratiebureau [naam re-integratiebureau] in welk kader zij gedurende 5 maanden voor 2 x 2 uur vrijwilligerswerk per week zou gaan uitvoeren.
Bij het onvoldoende verrichten van re-integratie-inspanningen is het UWV in beginsel verplicht een maatregel op te leggen. Wel kan de maatregel worden afgestemd op de ernst van de gedraging en kan van het opleggen van een maatregel worden afgezien als iedere verwijtbaarheid ontbreekt.
Eiseres voert in dit kader aan dat zij vanwege haar gezondheidsklachten niet in staat is te re-integreren of daaraan haar medewerking te verlenen. De rechtbank acht deze stelling onvoldoende onderbouwd en ziet ook anderszins geen aanleiding eiseres hierin te volgen. Uitgaande van de meeste recente verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige keuring van oktober 2019/november 2019 heeft eiseres wel arbeidsmogelijkheden. De arbeidsdeskundige heeft immers op grond van de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid geschikte functies kunnen duiden. Eiseres heeft dus mogelijkheden in passende arbeid. Indien eiseres het niet eens was met de vastgestelde belastbaarheid, had zij daartegen in bezwaar moeten komen. Dat heeft eiseres echter niet gedaan, zodat van die belastbaarheid dient te worden uitgegaan. Ook in beroep heeft eiseres geen medische gegevens overgelegd waaruit zou blijken dat zij niet in staat kan worden geacht mee te werken aan haar re-integratie. Er was dan ook geen aanleiding voor het UWV de maatregel naar beneden af te stemmen of van het opleggen in het geheel af te zien in verband met het ontbreken van iedere verwijtbaarheid.
Van een dringende reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is slechts sprake als de maatregel voor de betrokkene onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen heeft. Eiseres heeft hieromtrent geen concrete gronden aangevoerd en ook anderszins is daarvan in het geval van eiseres niet gebleken.
6.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling of voor een schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier op 19 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is niet in de gelegenheid deze uitspraak mee te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.