ECLI:NL:RBZWB:2021:1317

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5336
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid door UWV

Op 19 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 4 februari 2020, waarin het UWV weigerde een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Eiser, die zich arbeidsongeschikt had gemeld per 28 augustus 2017, betwistte de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 26,90% per 26 augustus 2019. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 1 februari 2021 gehouden, waarbij eiser aanwezig was en het UWV vertegenwoordigd werd door een gemachtigde.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. Eiser had diverse medische klachten en stelde dat zijn situatie niet correct was beoordeeld door de verzekeringsartsen van het UWV. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de door eiser ingebrachte medische informatie. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van eiser en dat de geselecteerde functies voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid passend waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat betekent dat hij geen recht had op een WIA-uitkering. De uitspraak werd gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5336 WIA

uitspraak van 19 maart 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 februari 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 februari 2021. Eiser is verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger verweerder].
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met drie weken.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als technisch medewerker. Eiser heeft zich vanuit een werkloosheidssituatie arbeidsongeschikt gemeld met ingang van 28 augustus 2017 wegens diverse fysieke klachten.
Bij besluit van 15 augustus 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 26 augustus 2019 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 26 augustus 2019 heeft vastgesteld op 26,90%
.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Bespreking van de medische beroepsgronden.
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur, heeft eiser onderzocht en het dossier met de daarin aanwezige medische informatie bestudeerd. Ook heeft hij het door eiser op het spreekuur overgelegde huisartsenjournaal bestudeerd. De verzekeringsarts concludeert dat eiser verminderde functionele mogelijkheden heeft en heeft de beperkingen en de belastbaarheid neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 1 juli 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier en de aanwezige medische informatie bestudeerd. Hij heeft eiser gesproken op de hoorzitting op 28 januari 2020. Tevens heeft hij de in de bezwaarprocedure door eiser overgelegde medische informatie bestudeerd.
De verzekeringsarts b&b concludeert dat er geen aanleiding is af te wijken van de belastbaarheid die door de verzekeringsarts is vastgesteld. Er is in voldoende mate rekening gehouden met de objectiveerbare beperkingen en er is geen medische grond voor een aanvullende noodzaak voor zitten of liggen. Eiser heeft hiervoor geen advies van de behandelend sector gehad. Evenmin bestaat aanleiding om een urenbeperking aan te nemen. Er is verder geen medische noodzaak tot de directe nabijheid van een toilet. Uit de op de hoorzitting overgelegde stukken blijkt dat de bloeddruk verhoogd is maar dit is volgens de verzekeringsarts b&b geen aanleiding voor aanvullende beperkingen. De verwijzing voor de rechterarm is op basis van spierklachten en bovendien van latere datum dan de datum die hier in geding is.
4.2
Eiser heeft, samengevat, tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de rapportage van de verzekeringsarts b&b onvolledig en onjuist is. Een aantal van de door eiser ingezonden medische stukken wordt niet in de rapportage genoemd. Eiser noemt het Medisch dossier Maxima Medisch Centrum van 18 oktober 2018, het rapport 24 uurs bloeddrukmeting van 6 november 2019, diverse uitslagen van het laboratorium, radiologie uitslag van 25 februari 2019, het rapport van cardioloog Somers van 20 december 2018 en het rapport van huisarts [naam huisarts] van 29 mei 2017. De nieuwe informatie is volgens eiser voor de beoordeling zeer relevant. Eiser wijst verder op de door hem op de hoorzitting genoemde diagnosen die eveneens niet in de rapportage worden genoemd. Het is eiser dan ook onduidelijk of deze zijn meegenomen in de beoordeling. Eiser begrijpt niet dat wordt gesteld dat er in het bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting geen nieuwe gezichtspunten naar voren zijn gekomen. Hij heeft immers nog medische stukken ingebracht die zeer relevant zijn voor zijn medische gesteldheid en die voor de datum in geding nog niet bekend waren. Verder voert eiser aan dat de prognose van de verzekeringsartsen dat een redelijk tot goede verwachting bestaat tot verbetering van de medische situatie niet is onderbouwd. Eiser stelt dat zijn situatie niet is verbeterd. Eiser stelt vraagtekens bij het onderzoek van de verzekeringsarts; de door haar gestelde diagnosen zijn niet juist en niet compleet. Eiser stelt dat hij meer beperkt is in mogelijkheden alsmede beperkt is in uren. Eiser wijst er tenslotte op dat hij chronisch ziek is; hij acht zich volledig arbeidsongeschikt.
4.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak de subjectieve beleving van een betrokkene van zijn klachten niet beslissend is bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij hem zijn vast te stellen. Van belang zijn daarom de medisch te objectiveren beperkingen.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder vermoeidheid, vaatklachten, hartklachten en hoge bloeddruk. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat alle door eiser overgelegde informatie bij de beoordeling is betrokken. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat eiser in de bezwaarprocedure medische stukken heeft ingezonden en heeft overgelegd op de hoorzitting. Er is onder meer rekening gehouden met vaatlijden, hoge bloeddruk en hartklachten. De bloeddruk en cholesterolwaarde worden onder controle gehouden en leiden niet tot beperkingen. De verzekeringsarts b&b heeft de 24-uurs meting van de bloeddruk van 6 november 2019 bestudeerd en stelt dat hiervoor geen aanvullende beperkingen hoeven te worden aangenomen.
De rechtbank overweegt verder dat het vaststellen van een diagnose niet zonder meer betekent dat daaruit beperkingen voortvloeien. Dat niet alle diagnosen worden genoemd betekent dan ook niet dat de belastbaarheid onjuist is vastgesteld.
Niet gebleken is dat in de FML van 1 juli 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft vastgesteld dat eiser zijn functie van technisch medewerker/monteur niet meer kan verrichten. De arbeidsdeskundige heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: transportplanner, medewerker bevrachting (Sbc-code 484010), baliemedewerker (Sbc-code 315150) en verkoper detailhandel (Sbc-code 517060).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 13 augustus 2019. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 26 augustus 2019 heeft vastgesteld op 26,90%
.Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 26 augustus 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Er is geen reden een proceskostenveroordeling uit te spreken.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 19 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.