Op 19 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 4 februari 2020, waarin het UWV weigerde een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Eiser, die zich arbeidsongeschikt had gemeld per 28 augustus 2017, betwistte de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 26,90% per 26 augustus 2019. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 1 februari 2021 gehouden, waarbij eiser aanwezig was en het UWV vertegenwoordigd werd door een gemachtigde.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. Eiser had diverse medische klachten en stelde dat zijn situatie niet correct was beoordeeld door de verzekeringsartsen van het UWV. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de door eiser ingebrachte medische informatie. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van eiser en dat de geselecteerde functies voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid passend waren.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat betekent dat hij geen recht had op een WIA-uitkering. De uitspraak werd gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.