ECLI:NL:RBZWB:2021:126

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7070
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van aanvullende beurs door DUO en de gevolgen van niet-aangetekende aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) over de toekenning van een aanvullende beurs. Eiser had in januari 2020 een aanvraag ingediend voor een aanvullende beurs over de periode van september 2019 tot augustus 2020, na het overlijden van zijn vader in april 2018. Eiser stelde dat hij eerder, medio juli 2018, een aanvraag had verzonden naar het Centraal Meldpunt overledenen, maar deze aanvraag was niet aangetekend verzonden en DUO had deze niet ontvangen.

De rechtbank oordeelde dat DUO op goede gronden de aanvullende beurs had toegekend, aangezien de aanvraag pas in januari 2020 was ontvangen. De rechtbank benadrukte dat de wettelijke bepalingen van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) bepalen dat studiefinanciering niet kan worden toegekend voor een periode voorafgaand aan het studiejaar waarin de aanvraag is ingediend. Eiser had de verantwoordelijkheid om zijn aanvraag aangetekend te verzenden, en het risico van niet-ontvangst lag bij hem.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7070 WSFBSF

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 15 januari 2020 (primaire besluit) heeft DUO eiser een aanvullende beurs toegekend over de periode september 2019 t/m augustus 2020. Tegen dit beluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 15 mei 2020 (bestreden besluit) heeft DUO het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
DUO heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 1 december 2020.
Hierbij waren eiser en namens DUO drs. P.M.S. Slagter aanwezig.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser ontvangt studiefinanciering naar de norm van een thuiswonende studerende. In januari 2020 heeft hij een aanvullende beurs aangevraagd. Bij het primaire besluit heeft hij de aanvullende beurs gekregen over de periode september 2019 t/m augustus 2020.
Op 15 februari 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de toekenning van een aanvullende beurs per september 2019. Hij is van mening dat de ingangsdatum eerder dient te liggen. Eiser wijst erop dat zijn vader op 9 april 2018 geheel onverwacht is overleden. Omdat eiser in het buitenland wilde studeren heeft hij een aanvraag om een aanvullende beurs, voorzien van de benodigde persoonlijke informatie, medio juli 2018 opgestuurd naar het Centraal Meldpunt overledenen van DUO. Deze aanvraag heeft eiser niet aangetekend verzonden.
Bij het bestreden besluit heeft DUO het bezwaar ongegrond verklaard. DUO stelt dat de aanvullende beurs met terugwerkende kracht kan worden toegekend tot het begin van het betreffende studiejaar. De beurs is aangevraagd op 15 januari 2020 en daarom toegekend met ingang van september 2019. DUO geeft aan dat nogmaals intern is onderzocht of de aanvraag van eiser, dat hij in juli 2018 stelt te hebben ingediend, mogelijk op een andere afdeling van DUO is binnengekomen. Dit heeft geen resultaat opgeleverd. DUO kan niet afwijken van de wettelijke bepalingen.
Het geschil
2. Aan de orde is de vraag of DUO op goede gronden aan eiser een aanvullende beurs heeft toegekend met ingang van september 2019.
Standpunt eiser
3. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat hij medio juli 2018 een aanvraag om een aanvullende beurs heeft verzonden naar het Centraal Meldpunt overledenen. Ten onrechte wordt het eiser nu aangerekend dat het betreffende poststuk niet is aangekomen en dat dat hij de aanvraag aangetekend had moeten verzenden. Op de website van DUO staat niet dat poststukken aangetekend verzonden moeten worden. Vanwege de emotionele rollercoaster in verband met het plotselinge overlijden van zijn vader, had eiser er ook niet bij stilgestaan het stuk aangetekend te verzenden. Eiser stelt dat hij feitelijk recht heeft op een aanvullende beurs vanwege het overlijden van een van zijn ouders, maar dat hij niet kan bewijzen een aanvraag te hebben ingediend.
Wettelijk kader
4. De wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
5. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 3.21 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) studiefinanciering of verhoging daarvan niet wordt toegekend voor een periode voorafgaand aan het studiejaar waarin de aanvraag is ingediend. Die termijn is bij wet vastgelegd zodat DUO daaraan gebonden is.
Eiser stelt dat hij in juli 2018 een aanvraag heeft ingediend en heeft verzonden naar het Centrale Meldpunt overledenen. De aanvraag is echter niet aangetekend verzonden en DUO stelt de aanvraag niet te hebben ontvangen. Het risico van niet of niet-tijdige ontvangst ligt – nu eiser het aanvraagformulier niet aangetekend heeft verzonden – bij eiser.
Hoe begrijpelijk ook dat eisers hoofd in de periode direct na het overlijden van zijn vader niet stond naar formaliteiten, had het op zijn weg gelegen om de aanvraag aangetekend te (laten) verzenden. Dat dit niet op de website van DUO is vermeld, maakt dat niet anders. Bij niet aangetekende verzending van stukken ligt de verantwoordelijkheid bij het niet bereiken van de geadresseerde volgens vaste jurisprudentie bij de verzender van het poststuk.
In het bestreden besluit is aangegeven dat DUO intern nogmaals heeft onderzocht of de aanvraag mogelijk bij een andere afdeling binnen DUO terecht was gekomen. Dit bleek niet het geval te zijn. Naar aanleiding van het ingestelde beroep heeft DUO nader onderzoek ingesteld bij het Centrale Meldpunt overledenen, waarnaar eiser zijn verzoek destijds zou hebben verzonden. Een eerdere aanvraag van eiser is niet aangetroffen.
DUO heeft op15 januari 2020 voor het eerst een aanvraag om een aanvullende beurs van eiser ontvangen. Omdat deze aanvraag in het studiejaar 2019-2020 is ingediend, heeft DUO terecht met ingang van september 2019 een aanvullende beurs toegekend.
6. Voor zover het beroep van eiser moet worden gezien als een beroep op toepassing van de hardheidsclausule, overweegt de rechtbank dat de hardheidsclausule niet is geschreven voor de situatie waarin de wet een uitdrukkelijke termijn stelt. Dat het aanvraagformulier binnen een studiejaar moet worden ingediend, vloeit rechtstreeks uit de wetgeving voort en niet is gebleken dat dit een onbedoeld neveneffect is van de wet. DUO hoefde dan ook – hoe onbevredigend ook voor eiser – geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 12 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage – wettelijk kader

In artikel 3.21, eerste lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat studiefinanciering wordt toegekend per studiefinancieringstijdvak.
In artikel 3.21, tweede lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat een aanvraag voor studiefinanciering vóór het einde van het studiejaar waarop de aanvraag betrekking heeft wordt ingediend.
In artikel 3.21, derde lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat studiefinanciering of de verhoging daarvan niet wordt toegekend voor een periode voorafgaand aan het studiejaar waarin de aanvraag is ingediend.
In artikel 1 van de Wsf 2000 is bepaald dat onder studiejaar in het hoger onderwijs wordt verstaan het tijdvak dat aanvangt op 1 september van enig kalenderjaar en eindigt op 31 augustus daarop volgend.