In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena. De eiser, die in de nabijheid van vergunninghouders woont, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het college dat een omgevingsvergunning verleende voor het oprichten van een hondenverblijf. De vergunninghouders, die sledehonden houden, hebben de vergunning gekregen voor een bijgebouw van 145 m². Eiser stelt dat de vergunning niet voldoet aan de bestemmingsplanregels en dat hij geluidsoverlast ervaart door de honden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser als belanghebbende moet worden aangemerkt, ondanks dat hij geen eigenaar meer is van het tussenliggende perceel. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, omdat de vergunninghouders hobbymatig honden houden en er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten van eiser.