ECLI:NL:RBZWB:2021:125

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 januari 2021
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 19_2048
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

Op 11 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, een voormalig chauffeur, in beroep ging tegen een besluit van het UWV over zijn WIA-uitkering. Eiser had een WIA-uitkering ontvangen sinds 2016, maar het UWV had zijn mate van arbeidsongeschiktheid per 1 mei 2019 vastgesteld op 54%, na een herbeoordeling die was aangevraagd door de derde partij, zijn voormalige werkgever. Eiser betwistte deze herbeoordeling en voerde aan dat zijn arbeidsongeschiktheid niet was verminderd, onderbouwd met medische informatie van zijn behandelaars.

De rechtbank heeft het procesverloop en de medische beoordelingen van het UWV zorgvuldig bekeken. Tijdens de zitting op 30 januari 2020 is het onderzoek geschorst om het UWV de kans te geven om aanvullende medische informatie te verkrijgen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek door het UWV op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de rapportages van de verzekeringsarts b&b voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van eiser, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de functies die het UWV aan eiser had toegewezen, passend waren en dat de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid correct was. Aangezien eiser geen gronden had aangevoerd tegen deze functies, verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 19/2048 WIA

uitspraak van 11 januari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. C. van der Ent,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:

[naam B.V.] . te [plaatsnaam2] ,

gemachtigde: mr. J. Daniëls.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 maart 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake zijn aanspraken op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Met de beslissingen van 8 oktober 2019, 29 oktober 2019, 23 januari 2020, 27 januari 2020 en 7 april 2020 heeft de rechtbank bepaald dat kennisneming van een aantal met name genoemde stukken is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is, waarbij tevens aan mr. E.S. Träger, en mr. J. Daniëls, werkzaam bij SV-land bijzondere toestemming is gegeven om van de genoemde stukken kennis te nemen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 30 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door [naam kantoorgenoot] (kantoorgenoot van mr. Van der Ent). Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger UWV] . Namens derde partij is haar gemachtigde verschenen.
Ter zitting is het onderzoek geschorst, onder andere, om het UWV in de gelegenheid te stellen om de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) nog te laten reageren op de medische stukken die eiser met zijn brief van 22 januari 2020 heeft overgelegd.
De verzekeringsarts b&b heeft met een rapportage van 24 maart 2020 op de stukken gereageerd.
Met de brief van 28 oktober 2020 heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld van oordeel te zijn dat het niet nodig is een nadere zitting te houden. Als een van de partijen binnen vier weken aangeeft toch prijs te stellen op een zitting zal er alsnog een zitting worden gehouden. Het UWV en derde partij hebben aangegeven een zitting niet nodig te vinden. Eiser heeft niet gereageerd.
Met de brief van 15 december 2020 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser had een dienstverband met derde partij. Hij was werkzaam als chauffeur. Voor dat werk is hij in 2014 uitgevallen. Met ingang van 19 september 2016 is aan eiser een WIA-uitkering toegekend.
Derde partij heeft op 31 januari 2018 gevraagd om een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft derde partij een rapport van [naam] overgelegd.
Bij besluit van 30 mei 2018 (primair besluit) heeft het UWV eisers mate van arbeidsongeschiktheid per 1 augustus 2018 vastgesteld op 65,44%. Derde partij heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van derde partij gegrond verklaard en is de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vastgesteld op 54%. Effectuering vindt plaats 6 weken na de beslissing op bezwaar. Dit is per 1 mei 2019.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 mei 2019 heeft vastgesteld op 54%
.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts b&b van het UWV.
4.1
De primaire verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat na afloop van de revalidatie geen urenbeperking meer aan de orde is. Ondanks het ontbreken van een medische oorzaak voor de lichamelijke klachten, is de primaire verzekeringsarts van mening dat er, gelet op het consistent verhaal van eiser, lichamelijke beperkingen moeten worden aangenomen. Ook bestaat er aanleiding om enige beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren aan te nemen.
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat het niet juist is om ongemotiveerd af te wijken van de door [naam] vastgestelde belastbaarheid. Daarbij heeft de verzekeringsarts b&b betrokken dat uit de medische gegevens blijkt dat er bij eiser sprake is van sterk klacht gedreven gedrag en er geen verklaring is voor de ernstige beperkingen die eiser ervaart. De verzekeringsarts b&b is van mening dat de door [naam] opgestelde belastbaarheid in volle omvang moet worden overgenomen. Dat betekent dat een aantal lichamelijke beperkingen die door de primaire verzekeringsarts zijn aangenomen, komen te vervallen, maar ook dat een aantal lichamelijke beperkingen zijn toegevoegd. Ten aanzien van de psychische beperkingen heeft de verzekeringsarts b&b aanleiding gezien om een beperking toe te voegen en wel voor het aspect persoonlijk risico. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 januari 2019.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij niet kan inzien waarom zijn mate van arbeidsongeschiktheid opeens is gewijzigd. Hij is niet in staat de geduide functies te verrichten. Hij is nog steeds onder behandeling en gebruikt medicatie. Het is daarom niet aannemelijk dat de arbeidsongeschiktheid minder is geworden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser informatie van zijn behandelaars overgelegd en een medicatie-overzicht.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten. De verzekeringsarts b&b heeft ook nog informatie ingewonnen bij de huisarts en met die informatie is rekening gehouden bij het opstellen van de FML. Ook uit het rapport van [naam] blijkt dat niet alle door eiser ervaren klachten geobjectiveerd kunnen worden. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiser al beperkt wordt geacht in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. De rechtbank kan de verzekeringsarts b&b volgen in zijn standpunt dat uit de overgelegde informatie niet blijkt dat er bij eiser meer of andere beperkingen moeten worden aangenomen. Daarbij is mede van belang dat een deel van de overgelegde informatie betrekking heeft op de medische situatie van eiser na de datum in geding en dat eiser geen medische informatie heeft overgelegd die betrekking heeft op zijn lichamelijke klachten. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid zoals deze is opgenomen in de FML van 22 januari 2019. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: soldering operator (Sbc-code 111180), productiemedewerker (Sbc-code 264122) en medewerker logistiek (Sbc-code 111220).
5.2
Eiser heeft geen afzonderlijke gronden tegen de geduide functies naar voren gebracht. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 25 januari 2019. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De eerder genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 54%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 mei 2019 heeft vastgesteld op 54%.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 11 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.