ECLI:NL:RBZWB:2021:1249

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6373
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor de bouw van een kas in strijd met bestemmingsplan en provinciaal beleid

Op 11 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiseres, een agrarisch bedrijf dat snijbloemen kweekt, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiseres had een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een glazen tuinbouwkas van 70 bij 72 meter. Het college verleende aanvankelijk de vergunning, maar na bezwaar van een concurrent, [naam bedrijf], werd deze vergunning op 7 april 2020 alsnog geweigerd. De rechtbank moest beoordelen of het college op goede gronden de omgevingsvergunning had geweigerd.

De rechtbank constateerde dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning in strijd was met het bestemmingsplan en de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, die kassenbouw in het gebied waar de kas zou komen, verbiedt. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geoordeeld dat de vergunning geweigerd moest worden, omdat de belangen van de ruimtelijke ordening zwaarder wogen dan de belangen van de eiseres. De rechtbank benadrukte dat het college de provinciale regelgeving in zijn belangenafweging had moeten meenemen, en dat het niet onredelijk was om het provinciale verbod op kassenbouw in de groenblauwe mantel als zwaarwegend te beschouwen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiseres ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 maart 2021, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6373 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres/B.V.] te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. P.M.J. de Haan,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 29 augustus 2018 (primaire besluit) heeft het college besloten een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een kas op de locatie [adres 1] te [plaatsnaam] . Bij het bestreden besluit van 7 april 2020 heeft het college het bezwaar van [naam bedrijf] tegen het primaire besluit gegrond verklaard en heeft het college alsnog de omgevingsvergunning geweigerd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 17 december 2020.
Hierbij waren [naam eiser 1] en [naam eiser 2] namens eiseres aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde. Namens het college waren aanwezig mr. F.L.M. Tijhof, [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres exploiteert een agrarisch bedrijf waarin snijbloemen worden gekweekt. Op 7 juni 2018 heeft eiseres een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een glazen tuinbouwkas van 70 bij 72 meter. De Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen heeft geoordeeld dat de kas een ondersteunende rol kan vervullen bij de bedrijfsvoering van het vollegrondsteeltbedrijf van eiseres en dat de kas noodzakelijk is vanuit de optiek van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Gelet op dit advies heeft het college bij het primaire besluit de omgevingsvergunning voor de bouw van de kas verleend.
[naam bedrijf] heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en daarbij onder meer aangevoerd dat de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant geen kassen toelaat in het gebied dat in de verordening als “de groenblauwe mantel” is aangeduid. De kas zou komen te liggen in die groenblauwe mantel.
Op 11 december 2018 vond een hoorzitting plaats van de Adviescommissie bezwaarschriften. De Adviescommissie heeft het college geadviseerd om het bezwaar van [naam bedrijf] gegrond te verklaren en een nieuw besluit op de aanvraag te nemen.
Bij het bestreden besluit heeft het college vastgesteld dat abusievelijk in het primaire besluit geen omgevingsvergunning voor een binnenplanse afwijking is verleend, terwijl de vergunningaanvraag wel in strijd is met het geldende bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”. Bij de belangenafweging die het college dientengevolge alsnog moest maken is door het college nagegaan of de vergunningaanvraag past in een goede ruimtelijke ordening. Bij de invulling daarvan heeft het college veel betekenis gehecht aan het feit dat uit de provinciale regelgeving kan worden afgeleid dat kassenbouw op de locatie [adres 2] ongewenst is. Het college heeft daarom het bezwaar gegrond verklaard en de vergunning alsnog geweigerd.
Het geschil
2.1
De rechtbank moet beoordelen of het college op goede gronden de omgevingsvergunning heeft geweigerd.
2.2
Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunten partijen
3.1
Volgens eiseres had het college niet mogen toetsen aan de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. De verordening schrijft immers niet voor dat ook binnenplanse afwijkingen aan die verordening moeten worden getoetst. Als de provincie bezwaren heeft tegen kassenbouw op de locatie, dan hadden gedeputeerde staten een reactieve aanwijzing kunnen geven, maar dat is hier niet gebeurd.
In het wijzigingsplan is de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen om (onder uitgebreid beschreven voorwaarden) permanent teeltondersteunende kassen van maximaal 5000 m2 mogelijk te maken. Het gaat hier om een kas van minder dan 5000 m2 en aan alle voorwaarden voor de afwijkingsbevoegdheid wordt voldaan, zodat slechts met een uitvoerige motivering nog tot weigering van de vergunning kan worden besloten. Bij die motivering is het volgens eiseres onbegrijpelijk dat het provinciale verbod op kassen in de groenblauwe mantel als een zwaarwegend ruimtelijk belang wordt gezien. Het college heeft het provinciaal beleid ook niet tot zijn eigen beleid gemaakt. In ieder geval zouden de belangen van eiseres zwaarder moeten wegen.
3.2
Met eiseres gaat het college uit de van de verbindendheid van de planregel in het wijzigingsplan die binnenplanse afwijking voor kassenbouw mogelijk maakt. Het college erkent ook dat het verbod uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant geen rechtstreeks toetsingskader voor de afwijkingsbevoegdheid is, maar vindt dat het verbod wel onderdeel moet uitmaken van de belangenafweging en de beoordeling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. En daarbij weegt het duidelijke en rechtens aanvaarde provinciale verbod zwaar, zo zwaar dat dit volgens het college moet leiden tot weigering van de vergunning.
Oordeel over de beroepsgronden
4. De aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een kas is strijdig met aanhef en onder b van artikel 3.2 van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”. Artikel 3.3 van dat bestemmingsplan bepaalt dat het college met een omgevingsvergunning kan afwijken van dit verbod, mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda en aan een groot aantal onder artikel 3.3, lid e omschreven voorwaarden.
De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat deze planregels verbindend zijn.
Evenmin is in geschil dat de aanvraag aan alle voorwaarden uit artikel 3.3, lid e van de planregels voldoet. Maar dat neemt niet weg dat het college vervolgens gehouden was een afweging te maken van de bij het besluit betrokken belangen, waaronder de ruimtelijke belangen en de belangen van eiseres. In die afweging heeft het college doorslaggevende betekenis toegekend aan ruimtelijk belang om kassenbouw tegen te gaan in de groenblauwe mantel. Daarbij heeft het college terecht betekenis toegekend aan het feit dat dit uitgangspunt ook in het provinciaal ruimtelijk beleid is benadrukt, alhoewel aan eiseres kan worden toegegeven dat gedeputeerde staten dat kennelijk niet zo belangrijk hebben geoordeeld dat zij actief hebben opgetreden tegen de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan. Anders dan eiseres stelt, is echter niet van belang of gedeputeerde staten het tegengaan van kassen in dit gebied belangrijk hebben geoordeeld, maar gaat het om de afweging die het college heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat het niet onredelijk of onbegrijpelijk is dat het college doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan het provinciale verbod voor kassen in de groenblauwe mantel. Gelet hierop is het beroep ongegrond.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier op 11 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…)
Bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”.
Artikel 3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en 3.2 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 1 aan deze regels is toegevoegd:
(…)
e. van het bepaalde in 3.2 onder b voor het bouwen of verbouwen of de omschakeling naar een veehouderij, niet zijnde een intensieve veehouderij, of uitbreiding van het aantal dieren of de bouw of uitbreiding van kassen met dien verstande dat:
1. aangetoond wordt dat er stikstofneutraal wordt gebouwd;
2. indien het permanent teeltondersteunende kassen betreft deze niet groter mogen zijn dan 5000 m2;
3. de bouw of uitbreiding van kassen groter dan 5000 m2 uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' en tot een netto glasoppervlak van maximaal 3 ha;
4. de bouw, verbouw of uitbreiding van gebouwen, niet zijnde de bedrijfswoning, voor de uitbreiding van of omschakeling naar een veehouderij alleen is toegestaan als:
• de omschakeling niet betreft het omschakelen naar een intensieve veehouderij;
• het bedrijf is gelegen binnen de aanduiding ‘beperkingen veehouderij’ en dit alleen van toepasing is op grondgebonden veehouderijen;
• aangetoond is dat maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij welke zijn opgenomen in de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op grond van de Verordening ruimte 2014;
• de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving inpasbaar is in de omgeving;
• is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder op geurgevoelige objecten niet hoger is dan 20% tenzij er - indien de achtergrondbelasting hoger is- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke tenminste de eigen bijdrage aan de overschrijding hiervan compenseert;
• is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2µg/m3;
• aangetoond wordt dat er een dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling.
• deze regels niet gelden voor gebouwen en bouwwerken die niet gebruikt gaan worden voor de uitoefening van de gevestigde veehouderij of het bouwwerken, geen gebouwen zijnde betreft voor de opslag van ruwvoer.