ECLI:NL:RBZWB:2021:1203

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
02-222106-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdenking van medeplegen van langdurige handel in en bezit van grote hoeveelheid harddrugs als amfetamine, MDMA en 2C-B

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 maart 2021, stond de verdachte terecht op verdenking van medeplegen van langdurige handel in en bezit van harddrugs, waaronder amfetamine, MDMA en 2C-B. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 september 2020 in Roosendaal opzettelijk 59 gram amfetamine en 30 pillen met 2C-B aanwezig heeft gehad. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 3 maanden op, met aftrek van voorarrest. De verdachte werd vrijgesproken van de handel in drugs, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs vond voor de betrokkenheid bij de drugshandel van haar partner. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van drugs in de garage en het chalet, en dat er geen bewijs was dat zij actief betrokken was bij de drugshandel. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en de verdachte onmiddellijk in vrijheid gesteld, aangezien zij de opgelegde straf al in voorarrest had uitgezeten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-222106-20
vonnis bij vervroeging van de meervoudige kamer van 16 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te (5977 NM) Evertsoord, Paterstraat 4
raadsman mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 maart 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Gaillard, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander harddrugs en softdrugs voorhanden heeft gehad en in deze drugs heeft gehandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle aan verdachte ten laste gelegde feiten in de medeplegen-variant wettig en overtuigend bewezen
Zij baseert zich daarbij op:
  • het Belgische geschrift met daarin verklaringen over leveranties van grote hoeveelheden speed vanuit het chalet in Poortvliet,
  • de inhoud van de berichten die op de telefoon van verdachte en op de telefoon van haar partner [naam partner] stonden,
  • de afvangacties van het flexteam in juli 2020 (p. 47 en 48) met vermelding van soorten drugs (p. 176),
  • de verklaring van de campingeigenaar dat er in de nachtelijke uren veel activiteit was (pv bev -53),
  • het aantreffen van de verdovende middelen tijdens de zoekingen,
  • de onderzoeksresultaten van het NFI met betrekking tot die verdovende middelen.
Daarbij vermeldt de officier van justitie ook dat in het dossier meermalen terugkomt dat verdachte met haar partner (als koppel) in verdovende middelen zouden handelen.
Voor zover de ten laste gelegde feiten 1 en 2 gaan over flakka, crystal meth en NPS heeft de officier van justitie verzocht verdachte daarvan vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 1 en 3, te weten de handel in drugs en van de feiten 2 en 4 voor zover het drugs betreft die niet in de woning, maar in de garage en het chalet zijn aangetroffen.
Het dossier bevat volgens de raadsman geen bewijs dat verdachte gebruik maakte van de garage en verdachte heeft dat ook ontkend. Bij gebrek aan wetenschap van de aanwezigheid van de zich daar bevindende drugs, dient verdachte te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van die drugs.
Ten aanzien van de in het chalet in Poortvliet aangetroffen drugs, is niet gebleken dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van die drugs, nu zij geen gebruik maakte van het chalet. Zij kwam daar eigenlijk nooit en wist niet dat daar drugs lag of dat daar drugs verhandeld werd. Er is ook geen bewijs dat zij dat wel wist, volgens de raadsman.
Voor zover de handel in drugs in de woning in Roosendaal zou hebben plaatsgevonden, biedt het proces-verbaal met betrekking tot de observaties in juli 2020 onvoldoende onderbouwing voor het dealen van drugs. Bovendien is er geen bevel voor deze volgens de raadsman stelselmatige observatie.
Ook de berichten in de telefoon van verdachte wijzen niet op de verkoop door verdachte van strafbare verdovende middelen.
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de
bewezenverklaring van de feiten 2 en 4, daar waar het gaat om de drugs die in de woning
van verdachte en haar partner in Roosendaal zijn aangetroffen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 2
Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk 59 gram amfetamine en 30 tabletten bevattende 2C-B aanwezig heeft gehad.
Dit baseert de rechtbank, naast de bekennende verklaring van verdachte, met name op de processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot de aangetroffen drugs in de woning en de daarover opgemaakte NFI-rapporten, zoals in de bewijsmiddelen genoemd, waaruit (weliswaar met enige moeite) te distilleren valt dat
  • goednummer 2237919, SIN-nr: AANK3771NL, 9 gram,
  • goednummer 2237916 SIN-nr. AANK3769NL, 39 gram,
  • goednummer 2237905 SIN-nr. AANK3777NL, 4 gram,
  • goednummer 2237937 SIN-nr. AANK3763NL, 4 gram,
  • goednummer 2237920 SIN-nr. AANK3776NL 3 gram,
alle amfetamine bevatten
en dat
- goednummer 2237923, SIN-nr. AANK377NL, 30 tabletten,
2C-B bevat.
Voorts acht de rechtbank bewezen dat verdachte dit feit samen en in vereniging met haar partner [naam partner] heeft gepleegd. [naam partner] heeft tegenover de politie verklaard dat hij verslaafd was en amfetamine gebruikte. Daarnaast neemt de rechtbank als uitgangspunt dat eigenaren en tevens gebruikers van een perceel, zoals een woning, wetenschap hebben van de daar aanwezig goederen en dat deze goederen zich in hun machtssfeer bevinden. Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit geval anders is. De rechtbank gaat ervan uit dat [naam partner] op de hoogte was van de aanwezigheid van de amfetamine en de tabletten met 2C-B.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het opzettelijk aanwezig hebben van flakka (a-PVP), chrystal meth (methamfetamine) en NPS (nieuwe psychoactieve stoffen). Uit het onderzoek van het NFI is gebleken dat het vermoedelijk om alfa-PHP gaat, een stof die niet op lijst I van de Opiumwet staat. Methamfetamine is niet aangetoond. NPS zijn volgens het rapport van het NFI substanties die als drugs worden gebruikt, maar niet zijn vermeld op de lijsten van de Opiumwet. Ook is niet gebleken dat genoemde stoffen zijn aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van de Opiumwet.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het door verdachte opzettelijk aanwezig hebben van de overige onder feit 2 en 4 genoemde (hoeveelheden) stoffen, welke stoffen in de garage aan de [adres 2] in Roosendaal en in het chalet in Poortvliet zijn aangetroffen, niet bewezen.
Verdachte ontkent wetenschap te hebben van de aanwezigheid van die stoffen en de rechtbank is met de raadsman van oordeel dat er ten aanzien van de garage en het chalet omstandigheden zijn die er op kunnen wijzen dat verdachte niet wist of moest weten van de aanwezigheid van de drugs, in afwijking van het hiervoor genoemde uitgangspunt dat eigenaren en tevens gebruikers worden geacht op de hoogte te zijn van wat zich op een perceel bevindt.
De garage bevond zich niet direct aan de woning, maar lag in een zijstraat. Verdachte heeft verklaard dat zij geen sleutels had van die garage en die garage niet gebruikte. De rechtbank heeft onvoldoende aanwijzingen in het dossier aangetroffen die de verklaring van verdachte op dit punt kan weerleggen. De rechtbank heeft in het dossier slechts aangetroffen dat in de woning sleutels zijn aangetroffen en dat een van deze sleutels past op de deur van de garage. De impliciete stelling van verdachte dat [naam partner] die sleutels in zijn bezit had, is daarmee nog niet onaannemelijk geworden. Voorts heeft de rechtbank geen beschrijving gevonden van de inrichting van de garage en goederen die zich daar bevonden, die wellicht aanwijzingen hadden kunnen bevatten voor het gebruik van deze garage door verdachte. Ook overigens bevat het dossier geen nader bewijs dat verdachte zelf in de garagebox kwam of deze feitelijk gebruikte.
Voor wat betreft het chalet in Poortvliet is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat verdachte daar nog kort voor de zoeking op 1 september 2020 is geweest. Verdachte heeft verklaard dat zij daar maar een paar keer is geweest, met name in de periode vlak na de aankoop van het chalet in juni 2019. Verklaringen van anderen in het dossier die deze verklaring kunnen weerleggen heeft de rechtbank niet aangetroffen. Weliswaar blijkt uit de verklaring van [naam 1] dat verdachte enkele malen in het chalet aanwezig was op het moment dat zij en [naam 2] amfetamine kwamen kopen, echter is dit, zo blijkt uit het dossier, in 2019 geweest. Daar komt bij dat [naam 1] verklaarde dat verdachte zich, net als zij, niet met de drugshandel bemoeide. Ook [naam 2] heeft verklaard verdachte slechts twee keer in het chalet te hebben gezien,. Hij maakte de afspraken met [naam partner] .
feiten 1 en 3
Voor wat betreft de onder de feiten 1 en 3 verweten handel in drugs stelt de rechtbank vast dat de door de officier van justitie genoemde stukken waarop zij zich baseert voor de bewezenverklaring van die feiten, onvoldoende aanwijzingen bevatten dat verdachte een rol had bij de handel in drugs als amfetamine en xtc die door [naam partner] werd gedreven.
Wellicht is er een enkele aanwijzing te vinden dat verdachte wist van de handel van [naam partner] in drugs, maar dat is - onvoldoende om wettig en overtuigend te kunnen bewijzen dat zij als medepleger betrokken was bij die handel.
Ook de observaties in juli 2020 bij de woning van verdachte en haar partner [naam partner] , waarbij blijkbaar door een drietal personen drugs is gekocht aan de deur van de woning, leiden niet tot het bewijs dat verdachte daarbij een rol speelde. De rechtbank heeft geen verklaringen aangetroffen van de betreffende kopers die duidelijkheid hadden kunnen verschaffen over de aankoop van die drugs, van wie de drugs werden gekocht en met name of en zo ja, welke rol verdachte daarbij speelde.
Over de berichten die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen, waarvan de officier van justitie stelt dat die tot bewijs dienen van de drugshandel van verdachte, oordeelt de rechtbank met de raadsman dat verdachte hierover een verklaring heeft afgelegd die niet geheel onaannemelijk is en die tot de conclusie zou kunnen leiden dat verdachte heeft gehandeld in bepaalde stoffen, die echter niet strafbaar waren voor de Opiumwet. Bovendien is het aantal berichten dat zou kunnen duiden op handel in stoffen, blijkbaar summier in vergelijking met de grote hoeveelheid berichten die op de telefoon van verdachte is aangetroffen. Er zijn namelijk 1455 berichten op de telefoon van verdachte aangetroffen, terwijl slechts enkele tientallen daarvan als relevante berichten in het dossier zijn opgenomen. Er heeft verder ook geen nader onderzoek naar de berichten plaatsgevonden, bijvoorbeeld in de vorm van het verhoren van de verzenders/ontvangers van de berichten.
Ook de aanwezigheid van verdachte in het chalet tijdens enkele afspraken tussen [naam partner] en [naam 2] voor de verkoop van amfetamine levert naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs voor medeplegen van het verkopen van amfetamine op. Uit de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] , voor zover weergegeven in de brief van het Belgisch Openbaar Ministerie, volgt onvoldoende dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [naam partner] .
Voor zover de officier van justitie verklaart dat in het dossier meermalen terugkomt dat verdachte met haar partner (als koppel) in verdovende middelen zouden handelen, betreffen dit TCI-berichten die niet tot het bewijs kunnen dienen.
Voor de aanwezigheid van een hoeveelheid hasjiesj of hennep die een hoeveelheid van 30 gram overstijgt heeft de rechtbank geen bewijs aangetroffen.
In de woning is – voor zover de rechtbank dit heeft kunnen controleren – 4 gram hasjiesj aangetroffen.
De in de garage aangetroffen joints (53 stuks) en 21 gram hennep dienen buiten beschouwing te blijven nu, zoals hiervoor al is besproken, niet is gebleken dat verdachte wetenschap had van de goederen in de garage.
Verdachte dient dan ook van feit 4 te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de handel in hasjiesj of hennep heeft de rechtbank, geen bewijsmiddelen in het dossier aangetroffen die op betrokkenheid van verdachte bij de handel van die stoffen slaan, zodat verdachte ook van feit 3 dient te worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2
op 1 september 2020 te Roosendaal, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- 59 gram van een materiaal bevattende amfetamine en 30 pillen bevattende 4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine (2C-B)
zijnde amfetamine en 4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine (2C-B)
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan het door verdachte ondergane voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 59 gram amfetamine en 30 pillen bevattende 2C-B. Beide stoffen zijn vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers kunnen opleveren, mede omdat zij sterk verslavend zijn. Die gebruikers trachten hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Daarom dient hiertegen opgetreden te worden
Kijkend naar de oriëntatiepunten die voor dit soort delicten en voor deze hoeveelheid drugs gelden, dit in samenhang met de constatering dat verdachte de feiten samen met een ander heeft gepleegd en dat verdachte eerder is veroordeeld voor Opiumwetdelicten, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en noodzakelijk.
Aangezien verdachte de op te leggen gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft uitgezeten, zal de rechtbank de voorlopige hechtenis met ingang van heden opheffen en de invrijheidstelling van verdachte bevelen.
De rechtbank komt tot een substantieel lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, maar dit laat zich verklaren door het feit dat de rechtbank slechts tot een gedeeltelijke bewezenverklaring van feit 2 komt en haar voor de overige feiten vrijspreekt.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van de reclassering van 16 november 2020, waarin een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde een ambulante behandeling wordt aanbevolen, en van de mededeling van verdachte op zitting dat zij zich heeft aangemeld voor EMDR-therapie.
Aangezien de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten de op te leggen gevangenisstraf overschrijdt is het opleggen van bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke straf niet mogelijk. De rechtbank gaat er echter van uit dat verdachte voldoende gemotiveerd is om haar voornemens om te gaan werken aan haar psychische problemen en haar verslavingsproblematiek uit te voeren.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het bewezen verklaarde feit is begaan met betrekking tot deze voorwerpen dan wel dat deze voorwerpen bij het onderzoek naar de tenlastegelegde feiten, zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten of tot de belemmering van de opsporing daarvan.
Verder zijn deze voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36c, 36d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de
Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd: 1 tot en met 15;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op;
- beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. Goossens, voorzitter, mr. Van der Linden en mr. De Boer, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is bij vervroeging uitgesproken ter openbare zitting op 16 maart 2021.
Mrs. Van der Linden en De Boer zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.Bijlage I
De tenlastelegging
1
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 januari 2019 en met 1 september 2020 te Poortvliet, gemeente Tholen en/of te Roosendaal, althans in Nederland, meermalen althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- een hoeveelheid amfetamine, althans van een materiaal bevattende amfetamine en/of
- een hoeveelheid XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en/of 4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine (2C-B) en/of
- een hoeveelheid Flakka, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende alfa-pyrrolidinevalerofenon (A-PVP) en/of
- een hoeveelheid Crystal Meth, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Crystal Methamfetamine en/of
- een hoeveelheid NPS, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2,5-dimethoxy-4-iodofenethylamine (2C-I) en/of 4-fluoramfetamine (4-FA)
zijnde amfetamine en/of 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en/of 4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine (2C-B) en/of alfa-pyrrolidinevalerofenon (A-PVP) en/of Crystal Methamfetamine
en/of 2,5-dimethoxy-4-iodofenethylamine (2C-I) en/of 4-fluoramfetamine (4-FA) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
2
zij op of omstreeks 1 september 2020 te Poortvliet, gemeente Tholen en/of te Roosendaal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 3797,5 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
- ongeveer 394 XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en/of 4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine (2C-B) en/of
- ongeveer 22 gram Flakka, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende alfa-pyrrolidinevalerofenon (A-PVP) en/of
- ongeveer 10 gram Crystal Meth, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Crystal Methamfetamine en/of
- ongeveer 1 gram NPS, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2,5-dimethoxy-4-iodofenethylamine (2C-I) en/of 4-fluoramfetamine (4-FA)
zijnde amfetamine en/of 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en/of 4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine (2C-B) en/of alfa-pyrrolidinevalerofenon (A-PVP) en/of Crystal Methamfetamine
en/of 2,5-dimethoxy-4-iodofenethylamine (2C-I) en/of 4-fluoramfetamine (4-FA)
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 januari 2019 en met 1 september 2020 te Poortvliet, gemeente Tholen en/of te Roosendaal, althans in Nederland, meermalen althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- een grote hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj en/of
- een grote hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep,
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet)
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
4
zij op of omstreeks 1 september 2020 te Poortvliet, gemeente Tholen en/of te Roosendaal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer (in totaal) 78 gram (netto), in elk geval een hoeveelheid meer dan 30 gram van een van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj en/of hennep, zijnde hennep,
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet)
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
Bijlage II
De bewijsmiddelen
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer
PL2000-2020167200 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, in DIVOS vermeld met datum 29/11/2020, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 249.
Verdachte heeft het bewezen verklaarde feit bekend. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 11 maart 2021;
- het proces-verbaal bevindingen m.b.t. de zoeking in de woning aan de [adres 1] te Roosendaal op 1 september 2020, pagina’s 86 en 87;
het proces-verbaal bevindingen PL2000-2020167200-68 (een los stuk) en daarbij gevoegd 4 NFI rapporten, te weten:
- het NFI-rapport van 17 november 2020 met zaaknummer 2020.11.17.113 (aanvraag 001);
- het NFI-rapport van 17 november 2020 met zaaknummer 2020.11.17.113 (aanvraag 002);
- het NFI-rapport van 17 november 2020 met zaaknummer 2020.11.17.113 (aanvraag 003);
- het NFI-rapport van 17 november 2020 met zaaknummer 2020.11.17.113 (aanvraag 004);
- het proces-verbaal bevindingen met nummer PL2000-2020167200-73;
- het rapport van het NFI d.d. 15-1-2021;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam partner] , pagina 240.