ECLI:NL:RBZWB:2021:1198

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 18_4808
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. P.C. van der Vegt
  • mr. A.J. Kromhout
  • mr. H.J. Cosijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen en boetebeschikking inzake cannabisplantage

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over navorderingsaanslagen en een boetebeschikking. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen voor het jaar 2012, die waren opgelegd naar aanleiding van een strafrechtelijke veroordeling voor betrokkenheid bij een cannabisplantage. De inspecteur had de navorderingsaanslagen gebaseerd op een schatting van de opbrengsten uit de teelt en handel in cannabis, maar de rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd om de hoogte van de aanslagen te onderbouwen. De rechtbank stelde vast dat de inspecteur niet had aangetoond dat de belanghebbende inkomsten had genoten uit de cannabisplantage en dat de navorderingsaanslagen, de boetebeschikking en de beschikkingen belastingrente vernietigd moesten worden. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende recht had op terugbetaling van het betaalde griffierecht en dat de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende moest worden veroordeeld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de zaak hebben beoordeeld op basis van de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 18/04808 en 18/04809
uitspraak van 1 maart 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te
[woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2012 met dagtekening 11 november 2017 een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZvW) en met dagtekening 9 december 2017 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd (hierna gezamenlijk: de navorderingsaanslagen). Tegelijk met de navorderingsaanslagen heeft de inspecteur beschikkingen belastingrente gegeven en tegelijk met de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 heeft de inspecteur aan belanghebbende een boetebeschikking gegeven (hierna: de boetebeschikking).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslagen, de boetebeschikking en de beschikkingen belastingrente bezwaar gemaakt op respectievelijk 12 december 2017 en 5 januari 2018.
1.3.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar - verenigd in één geschrift gedateerd 14 juni 2018 - de bezwaren afgewezen en de navorderingsaanslagen, de boetebeschikking en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 17 juli 2018, door de Rechtbank ontvangen op 23 juli 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
1.5.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2021 in Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende alsmede diens gemachtigde [gemachtigde] en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende woont in Nederland en is binnenlands belastingplichtige voor de IB/PVV. Belanghebbende is op 24 oktober 2012 door de [buitenlandse] politie aangehouden op de oprit van een woning in [plaats 1] , [land] (de woning), op verdenking van betrokkenheid bij de teelt van en handel in cannabis in de woning. De woning werd op dat moment gehuurd door [naam 1] ( [naam 1] ) .
2.2.
In het proces-verbaal met nummer [nummer] , opgesteld door de [buitenlandse] politie en gedateerd 24 oktober 2012, verklaren de politieambtenaren onder meer:

Op 24/10/2012 om 16.24 zien opstellers een grijze [automerk 1] met Nederlands kenteken de oprit rechts naast het pand oprijden. Aan het voertuig is een aanhangwagen met overkapping gekoppeld. Onmiddellijk rijden opstellers het voertuig achterna op de oprit waardoor dit voertuig geblokkeerd staat.
In het voertuig zitten twee personen. In de kofferruimte liggen elektriciteitskabels en 55 gebruikte bloempotten. In de aanhangwagen ligt een hoeveelheid potgrond met typische witte bolletjes.
Wij identificeren de inzittenden van het voertuig [automerk 1] (…). Als bestuurder betreft dit[Rechtbank: belanghebbende]
. De passagier vooraan betreft[Rechtbank: de neef van belanghebbende]
. Beiden hebben de Nederlandse nationaliteit. Wanneer wij vragen wat ze aan dit pand komen doen stellen ze dat ze op vraag van de huurder ter plaatse zijn om hem te helpen bij een verhuis. Deze huurder zou binnen enkele minuten ter plaatse komen. Naast de [automerk 1] treffen wij in de struiken een sleutelbos. Aan deze bos hangen zowel sleutels van de [automerk 1] als van het pand. Deze sleutels werden vermoedelijk door[Rechtbank: de neef van belanghebbende]
in de struiken gegooid aangezien dit de eerste struik naar de passagierszetel vooraan het voertuig betreft.
(…)
Wij openen de achterdeur van het pand met de aangetroffen sleutels. Bij een snelle rondgang merken wij een ontmantelde kweekinstallatie voor cannabis. Wij treffen geen personen.”.
In het proces-verbaal met nummer [nummer] , opgesteld door de [buitenlandse] politie en gedateerd 25 oktober 2012, verklaren de politieambtenaren onder meer:

Met dienst belast binnen de omschrijving van onze zone begeven wij ons naar [plaats 2] ,
takeldienst [bedrijfsnaam] voor een grondig doorzoeken van de voertuigen bij daglicht.
(…)
[automerk 1]
(…) doorzoeken wij en het geeft volgend resultaat:
Koffer van de wagen:
- elektrische draden
- waterslag
- 55 plastiek potten
Vooraan in de wagen:
- papier op naam van [belanghebbende]Rechtbank: belanghebbende)
met als adres [adres 1] [woonplaats] .
- (…)
- betaalkaart ING op naam van [belanghebbende]
- Nederlands rijbewijs op naam van [belanghebbende]
- (…)
Achter de bestuurderszetel:
- boormachine Dewalt
- boormachine Makita
- 2 snoeischaren
- 2 paar werkhandschoenen
Aanhangwagen
(…) doorzoeken wij en het geeft volgend resultaat:
- de laadbak is leeg op enkele restanten van potgrond na. Deze potgrond is voorzien van witte bolletjes. In de potgrond vinden wij nog een kleine restant van een cannabisplant.
2.3.
[naam 1] heeft tegenover de [buitenlandse] politie onder meer verklaard:

Door mijn geldgebrek ben ik op zoek gegaan naar een andere manier om aan geld
te geraken. Ik hoorde overal verhalen dat er met weed veel geld te verdienen valt.(…) Ik ben dan in Juni beginnen op te bouwen (…).
22 Juli[Rechtbank: 2012]
ben ik terug gekomen van vakantie en heb de plantage afgewerkt en heb dan planten gezocht. (…)
Half september[Rechtbank: 2012]
kwam ik van een weekend bij mijn moeder en na mijn werk terug in [plaats 1] en merkte dat er een ravage was aangericht. De ramen achterin de woning waren ingeslagen en er werd ingebroken via het dak. Alle planten werden afgeknipt en werden geript. De planten waren nog maar 5 weken oud en waren nog niet oogstrijp. Ook werd er in de woning een grote ravage aangericht. Alle lampen en kweekmateriaal alsook de meubels werden vernield.
Ik ben toen compleet in de war geraakt en wist niet meer wat te doen. Ik ben dan 14 dagen bijna niet meer geweest met uitzondering voor het uithalen van de post. Ik ben dan stilletjes aan terug begonnen met alles op te ruimen. Ik heb veel afval naar Nederland gebracht in [woonplaats] . (…)
Ik moest nog enkele zware stukken verhuizen, namelijk de bedden, enkele zetels, tafels en stoelen. Ik heb dan gevraagd aan [naam 3] om te komen helpen. Dit was op dinsdag 23 oktober[Rechtbank: 2012]
. [naam 3] is toen niet binnen geweest. Ik heb de gedemonteerde tafel en de stoelen door de raam aangegeven. Ik heb [naam 3] toen niet binnen gelaten. De ton in de woonkamer heb ik pas dinsdag avond naar beneden gehaald nadat [naam 3] weg was. Op woensdag[Rechtbank: op 24 oktober 2012]
had ik terug met [naam 3] afgesproken om de zetels, de beddenbodems en een gedemonteerde kast op te halen. Op het moment dat wij toekwamen werden wij door uw diensten gearresteerd.
Door het feit dat ik werd geript, heb ik zelf geen enkele oogst gehad en heb ik geen verdiensten gehad van de plantage. Ik heb hier enkel kosten mee gekregen. Ik was van plan om het huis zo goed mogelijk achter te laten. Ik was bezig de bruikbare stukken naar mijn moeder te verhuizen. Ik verbleef tijdelijk bij mijn broer en mijn moeder. (…)
Ik kan nog melden dat [naam 3] en[Rechtbank: de neef van belanghebbende]
niets te maken hebben met deze zaak. De sleutels welke werden gevonden in de tuin had ik zelf verloren. Dit waren de autosleutels van mijn voertuig [automerk 2] welke in [plaats 4] staat. Hieraan hingen ook de sleutels van de woning. Deze sleutels was ik de dag voordien verloren.“
en

U vraagt mij naar het aandeel van de twee personen dewelke aangetroffen zijn voor mijn aankomst[Rechtbank: op 24 oktober 2012]
. Ik kan u zeggen dat het [naam 3] en[Rechtbank: de neef van belanghebbende]
zijn. Dit zijn vrienden van mij die mij helpen. Ik stelde de vraag dat ze me kwamen helpen met het opruimen en het leeg maken van de woning. (…)
U vraagt mij of ze weet hadden van de plantage. Ik kan u zeggen dat dit niet zo is. (…)
Het klopt ook dat de auto van [naam 3] gezien is geweest tijdens de laatste weken maar dit komt omdat ik deze geleend heb. Zoals ik al heb vermeld stond mijn voertuig [automerk 2] in [plaats 4] waardoor ik steeds een voertuig heb moeten lenen. Ik heb geen geld voor een andere wagen. Ik wilde de woning opruimen.
2.4.
Belanghebbende heeft tegenover de [buitenlandse] politie onder meer verklaard:
“Ter plaatse, te [plaats 1] , heb ik onmiddellijk spontaan verklaard dat ik hier een afspraak had met de huurder van de woning. De huurder betreft [naam 1] , roepnaam [naam 1] . [naam 1] had mij gevraagd om vandaag[Rechtbank: 24 oktober 2012]
om 16.30 uur aan zijn woning te zijn om er wat spullen op te halen.
U vraagt mij vanwaar de 200 euro komt die ik in mijn bezit had. Dat is inderdaad mijn geld, het is van mijn uitkering. Wanneer ik geld ontvang van mijn uitkering houd ik dit op zak. Dit is alles wat ik heb.
U vraagt mij waarom ik mij verplaatste met een voertuig type lichte vracht met aanhangwagen. Ik was voorzien. Ik werd door [naam 1] gevraagd om spullen aan zijn woning op te halen. Ik kan moeilijk met de bromfiets komen als mij gevraagd wordt om spullen op te halen.
U vraagt mij of het voertuig [automerk 1] (…) mijn eigendom betreft. Neen, het is een geleend voertuig.
U vraagt mij wie de eigenaar is van de [automerk 1] . Het voertuig is van een goede kameraad van mij, betreffende [naam 2] . (…) Hij woont vlak bij mij. [naam 2] heeft mij toestemming gegeven zijn voertuig te mogen gebruiken. In feite rij ik meestal met het voertuig.
U vraagt mij of de aanhangwagen aan de [automerk 1] mijn eigendom betreft Ja, dit is mijn eigendom.
U vraagt mij wat ik bij de woning van [naam 1] diende op te halen. Zijn spullen.
U vraagt mij wat ik specifiek bedoel met zijn spullen. Zijn bed en kasten.
U vraagt mij wat mijn relatie is met [naam 1] Hij is een goeie vriend van mij. Wij kennen elkaar al heel lang, misschien al twintig jaar. (…)
U vraagt mij of ik op regelmatige basis met [naam 1] in contact kom. ja, we spreken elkaar regelmatig, zowel telefonisch als fysiek.
U vraagt mij of ik eerder op het adres te [adres 2] [plaats 1] , (…) ben geweest. Ja, de laatste keer was gisteren. Toen heb ik nog op hogervernoemd adres meubels opgehaald. Dit was ook op vraag van [naam 1] . (…) Ik heb niets te maken met mogelijke strafbare feiten op het adres van [naam 1] . (…)
Als ik wist dat er iets aan de hand was met [naam 1] of met zijn woning dan ging ik er niet naar toe.”
en
“Ik heb niets te maken met de cannabisplantage in kwestie. Ik kwam verhuizen op vraag van de heer [naam 1] . Ik heb geen sleutels weggegooid voor de komst van de politie. Op uw vraag of ik tevoren al in het pand ben geweest, dan zeg ik u dat ik reeds meubels heb verhuisd t.t.z. niet in de woning maar buiten de woning. Als u mij zegt dat er dan geen sporen van mij kunnen teruggevonden worden, dan is dit wel het geval want ik ben tevoren bij [naam 1] op bezoek
geweest. Als u mij zegt dat het voor mij dan duidelijk moet geweest zijn dat er een cannabisplantage aanwezig was, dan zeg ik u dat er geen was. Als u mij vraagt of ik geblinddoekt was, dan zeg ik u dat dat niet het geval was. Ik ben zonder werk. Ik leef van een uitkering van +/- 700 a 800 EUR.“
2.5.
Op 19 februari 2013 is belanghebbende door de Rechtbank van eerste Aanleg van het gerechtelijk arrondissement [plaats 3] ( [land] ) strafrechtelijk schuldig bevonden aan betrokkenheid bij een cannabisplantage. Belanghebbende heeft geen hoger beroep aangetekend tegen het vonnis van die rechtbank.
2.6.
De inspecteur is door middel van een internationaal rechtshulpverzoek in bezit gekomen van het [buitenlandse] strafdossier. Naar aanleiding van het strafdossier heeft de inspecteur met dagtekening 17 mei 2017 belanghebbende informatiebiljetten IB/PVV voor de jaren 2012 en 2013 toegestuurd met het verzoek deze biljetten vóór 1 juli 2017 ingevuld te retourneren. Belanghebbende is niet uitgenodigd tot het doen van aangifte over het jaar 2012.
2.7.
Met dagtekening 3 juli 2017 en 19 juli 2017 is belanghebbende respectievelijk herinnerd aan en gemaand tot het insturen van genoemde informatiebiljetten. Belanghebbende heeft de informatiebiljetten niet retour gestuurd aan de inspecteur.
2.8.
Naar aanleiding en op basis van het [buitenlandse] strafdossier heeft de inspecteur een boekenonderzoek ingesteld en een berekening gemaakt van de opbrengst die belanghebbende volgens de inspecteur heeft behaald met de teelt van en handel in cannabis. Op basis van deze berekening heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen aan belanghebbende opgelegd naar een belastbare opbrengst behaald met die teelt en handel van € 79.269.

3.Geschil

In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
Zijn de navorderingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen vastgesteld?
Is de boetebeschikking terecht en tot het juiste bedrag afgegeven?
Zijn de beschikkingen belastingrente tot de juiste bedragen afgegeven?
Belanghebbende beantwoordt de in geschil zijnde vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij ter zitting hebben verklaard.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslagen, van de boetebeschikking en van de beschikkingen belastingrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De inspecteur heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat niet in geschil is dat voor het in geschil zijnde jaar de bewijslast niet op basis van het bepaalde in artikel 25, lid 3, Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan worden omgekeerd. Op de inspecteur rust de last te bewijzen dat en in hoeverre belanghebbende inkomsten heeft genoten uit de teelt van en/of handel in cannabis.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat zij niet is gebonden aan de uitkomsten van de strafprocedure in [land] en zelfstandig een oordeel moet vellen over de betrokkenheid van belanghebbende bij de teelt van en/of handel in cannabis en de inkomsten die belanghebbende daarmee heeft behaald.
4.3.
Desgevraagd heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat de in de aanhanger aangetroffen potgrond en het restant van de cannabisplant mogelijk daarin zijn gekomen bij de verhuizing van spullen uit de woning, maar dat hij dit niet met zekerheid kan zeggen. Hij heeft herhaaldelijk verklaard geen wetenschap van de aanwezigheid van hennep in de woning te hebben gehad. De rechtbank acht deze verklaringen ongeloofwaardig.
De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende betrokken is geweest bij de teelt van cannabis in de woning. De rechtbank heeft daartoe acht geslagen op de door de politie in de [automerk 1] en aanhanger (onderdeel 2.2) aangetroffen snoeischaren, werkhandschoenen, elektriciteitskabels, gebruikte plastic bloempotten, potgrond en het restant van een cannabisplant, de politieverklaringen en het ontbreken van een geloofwaardige daartegenover staande verklaring van belanghebbende.
4.4.
De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de navorderingsaanslagen enkel zijn gebaseerd op een schatting door de inspecteur, waarbij gebruik is gemaakt van het [buitenlandse] strafdossier en het zogenaamde BOOM-rapport uit november 2010. Ook de vergrijpboete is door de inspecteur opgelegd onder verwijzing naar het [buitenlandse] strafdossier. De inspecteur heeft ter zitting verder verklaard geen subsidiair standpunt te hebben inzake het door belanghebbende genoten en verzwegen inkomen.
4.5.
Uit het [buitenlandse] strafdossier blijkt niet welke rol belanghebbende bij de teelt van en/of handel in cannabis heeft vervuld noch welke inkomsten hij daarmee heeft behaald. De gedingstukken geven daar ook overigens geen inzicht in. Door alleen te verwijzen naar en te citeren uit het genoemde [buitenlandse] strafdossier heeft de inspecteur niet duidelijk en aannemelijk gemaakt welke rol belanghebbende heeft vervuld, noch dat belanghebbende inkomsten heeft behaald met die teelt en handel en, zo ja, tot welk bedrag, laat staan de bedragen waarnaar de navorderingsaanslagen zijn opgelegd. De inspecteur heeft geen andere (eigen) argumenten noch een berekening van de inkomens- en vermogenspositie van belanghebbende overgelegd die haar stellingen kunnen ondersteunen.
Dat belanghebbende geen duidelijkheid heeft gegeven over hoe de in aanmerking te nemen, veronderstelde, opbrengsten onderling verdeeld kunnen worden, maakt het voorgaande niet anders. De inspecteur heeft immers wettelijke instrumenten voorhanden om te bewerkstelligen dat de bewijslast wordt omgekeerd, maar heeft die instrumenten, in het bijzonder de informatiebeschikking, in het onderhavige geval niet benut.
4.6.
Dat de [buitenlandse] Rechtbank van eerste Aanleg het vermogensvoordeel heeft berekend op € 72.502,20 en dit vermogensvoordeel vervolgens ten laste van belanghebbende en [naam 1] tezamen verbeurd heeft verklaard, maakt het voorgaande niet anders. Deze berekening en verbeurdverklaring betreffen enerzijds [buitenlandse] (straf)recht en geven anderzijds geen inzicht in de rol van belanghebbende bij genoemde teelt en/of handel en de inkomsten die hij daaruit heeft genoten.
4.7.
De inspecteur heeft, gelet op het voorgaande, niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende € 79.269 aan belastbare inkomsten heeft genoten uit genoemde teelt en/of handel en heeft geen subsidiaire stellingname over die inkomsten betrokken (zie 4.4). Dat betekent dat het beroep gegrond moet worden verklaard en dat de navorderingsaanslagen, de boetebeschikking en beschikkingen belastingrente moeten worden vernietigd.
4.8.
De inspecteur dient aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 46 te vergoeden, omdat het beroep gegrond wordt verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De onderhavige zaken zijn aan te merken als samenhangende zaken in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De te vergoeden kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.598 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de navorderingsaanslagen;
  • vernietigt de boetebeschikking;
  • vernietigt de beschikkingen belastingrente;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.598;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 1 maart 2021 door mr. drs. P.C. van der Vegt, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. H.J. Cosijn, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Muller, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De rechter,
mr. A. Muller mr. drs. P.C. van der Vegt
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch. De rechters die deze uitspraak hebben gedaan, zijn normaal gesproken als raadsheer werkzaam bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Zij zijn in 2021 als rechter-plaatsvervanger gedetacheerd bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Een eventueel hoger beroep moet worden ingediend bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, maar zal worden behandeld door raadsheren van het gerechtshof Den Haag, dat als nevenzittingsplaats van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is aangewezen.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.