ECLI:NL:RBZWB:2021:1161

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_92 Verzet ongegrond
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake bestuurlijke boete

Op 12 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De opposante had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, waarin haar bezwaar tegen het opleggen van een bestuurlijke boete niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank had eerder, op 6 november 2020, het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald.

In de verzetzaak werd uitsluitend beoordeeld of de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was. De opposante voerde aan dat zij meerdere keren had aangegeven het griffierecht niet in één keer te kunnen betalen en verzocht om een betalingsregeling. De rechtbank stelde vast dat de opposante bij brieven van 2 en 16 juli 2020 had verzocht om een betalingsregeling, maar dat deze verzoeken waren afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de opposante voldoende tijd had gehad om het griffierecht te betalen en dat het verzet ongegrond was.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. De uitspraak werd openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/92 BRP V

uitspraak van 12 maart 2021 van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposante] , te [plaatsnaam] , opposante,

Procesverloop

Opposante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 december 2019 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (verweerder) waarin haar bezwaar tegen het opleggen van een bestuurlijke boete niet-ontvankelijk is verklaard.
Bij uitspraak van 6 november 2020 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposante heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarvoor ook geen aanleiding gezien, zodat een zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat het griffierecht niet is betaald.
2. In deze verzetzaak dient uitsluitend te worden beoordeeld of de rechtbank in de uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden kan de rechtbank in deze zaak alleen toekomen als het verzet gegrond is.
3. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat zij meerdere keren heeft aangegeven het griffierecht niet in één keer te kunnen betalen.
4. De verzetrechter stelt vast dat opposante bij brieven van 2 juli 2020 en 16 juli 2020 heeft aangegeven het griffierecht niet in één keer te kunnen betalen en heeft verzocht om een betalingsregeling. De verzetrechter stelt verder vast dat de rechtbank deze verzoeken bij brief van 8 oktober 2020 heeft afgewezen, omdat een betalingsregeling niet mogelijk is.
De rechtbank heeft in de uitspraak van 6 november 2020 overwogen dat opposante het griffierecht niet heeft betaald en dat zij inmiddels 10 maanden de tijd heeft gehad om zelf het griffierecht opzij te leggen en te voldoen.
De verzetrechter is van oordeel dat de rechtbank met de brief van 8 oktober 2020 op de verzoeken van opposante heeft gereageerd. Opposante is bij die brief een laatste termijn van vier weken geboden om het verschuldigde griffierecht te voldoen. Opposante is er in deze brief ook op gewezen dat zij bij niet tijdige betaling het risico loopt dat het beroepschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Verder is opposante er in deze brief nogmaals op gewezen dat een betalingsregeling niet mogelijk is, en dat zij niet voldoet aan de eisen voor kwijtschelding van het griffierecht.
5. Opposante heeft op 30 oktober 2020 haar verzoek om een betalingsregeling herhaald en ook in verzet herhaalt opposante enkel haar eerdere verzoeken. In wat opposante heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van 6 november 2020. Hierin is terecht opgenomen dat een betalingsregeling niet mogelijk is en opposante de tijd heeft gehad, namelijk 10 maanden, om zelf het bedrag bij elkaar te sparen. Dat opposante dit heeft nagelaten, komt voor haar rekening en risico. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 12 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.