ECLI:NL:RBZWB:2021:1144

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
C/02/367897/ FA RK 20-259 en C/02/381752 / FA RK 21-412
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van kinderalimentatie afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De man, wonende in Spanje, verzocht om de alimentatie voor zijn jongmeerderjarige kind te verlagen van € 696,91 naar € 25,- per maand, met ingang van 1 januari 2020. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat, heeft verweer gevoerd en verzocht om de verzoeken van de man af te wijzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden, maar oordeelde dat de man zijn verzoek onvoldoende had onderbouwd. De rechtbank heeft de man herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om nadere financiële gegevens te overleggen, maar hij heeft nagelaten om concrete informatie te verstrekken over zijn draagkracht en de behoefte van de kinderen waarvoor hij onderhoudsplichtig is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn verzoek te onderbouwen en heeft het verzoek dan ook afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaak/rekestnrs: C/02/367897/ FA RK 20-259 (kinderbijdrage)
C/02/381752 / FA RK 21-412 (bijdrage jongmeerderjarige)
beschikking d.d. 12 maart 2021
in de zaak van
[de man](hierna: de man),
wonende te [woonplaats] , Spanje,
verzoeker,
advocaat: mr. E. Sijnesael te Middelburg,
tegen
[de vrouw](hierna: de vrouw),
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
verweerster,
tevens gemachtigde van de jongmeerderjarige
[jongmeerderjarige],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
advocaat: mr. C.A.F. Haans te Goes.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 20 januari 2020 ingekomen verzoekschrift tot wijziging kinderbijdrage, met bijlagen;
- het F-formulier d.d. 28 januari 2020 van mr. Sijnesael met nadere stukken;
- het op 18 maart 2020 ingekomen verweerschrift op verzoek tot wijziging kinderalimentatie;
- het F-formulier d.d. 6 oktober 2020 van mr. Sijnesael, met nadere stukken;
- het F-formulier d.d. 4 december 2020 van mr. Sijnesael;
- het F-formulier d.d. 8 december 2020 van mr. Sijnesael, met bijlage;
- het F-formulier d.d. 10 december 2020 van mr. Sijnesael met nadere stukken;
- het F-formulier d.d. 10 december 2020 van mr. Sijnesael met nadere stukken;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 december 2020;
- het F-formulier d.d. 21 januari 2021 van mr. Sijnesael;
- het F-formulier d.d. 26 januari 2021 van mr. Sijnesael;
- het faxbericht d.d. 27 januari 2021 van mr. Haans, met bijlagen;
- het F-formulier d.d. 1 februari 2021 van mr. Haans, met bijlagen;
- de brief d.d. 4 februari 2021 van mr. Sijnesael, met nadere stukken;
- de brief d.d. 4 februari 2021 van mr. Sijnesael, met nadere stukken.
1.2
Nadat de zaak op de zitting van 11 december 2021 is aangehouden ter overlegging van nadere financiële gegevens, is het verzoek (laatstelijk) behandeld tijdens de mondelinge behandeling van 5 februari 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw en [jongmeerderjarige] , bijgestaan door hun advocaat. De man was via een Skypeverbinding aanwezig, in de zittingszaal bijgestaan door zijn advocaat.
1.3
Door mr. Sijnesael zijn kort voor de mondelinge behandeling van 5 februari 2021 nog nadere stukken ingediend, te weten op 4 februari 2021 om 15:06 en 15:57. De vrouw heeft daar tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd geen bezwaar tegen gemaakt. Met het oog op de goede procesorde heeft de rechtbank echter met partijen besproken dat enkel die stukken die tijdens de mondelinge behandeling kenbaar aan de stellingen van de man ten grondslag zijn gelegd, aan het dossier zullen worden toegevoegd.

2.De feiten

2.1
Partijen, Nederlanders, hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende kind is geboren:
- de [jongmeerderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
2.2
Bij beschikking van de rechtbank Middelburg d.d. 12 november 2008 is - voor zover hier van belang - bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde destijds nog minderjarige [jongmeerderjarige] een bedrag van € 570,-- per maand dient te betalen, met ingang van 1 augustus 2018, waarbij de wettelijke indexering voor het jaar 2009 is uitgesloten. Voornoemde bijdrage bedraagt ingevolge wettelijke indexering thans € 696,91 per maand.

3.Het geschil

3.1
De man verzoekt na wijziging:
I. De beschikking van de rechtbank Middelburg d.d. 12 november 2008 te wijzigen en de bijdrage van de man in de kosten van de opvoeding en verzorging van [jongmeerderjarige] met ingang van 1 januari 2020 vast te stellen op € 25,- per maand;
II. Deze beschikking, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
III. Kosten rechtens.
3.2
De vrouw voert - mede namens [jongmeerderjarige] - verweer en verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, primair af te wijzen de verzoeken van de man en subsidiair een zodanige onderhoudsbijdrage vast te stellen voor [jongmeerderjarige] en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht;
4.1
Deze zaak heeft een internationaal karakter. Op grond van artikel 3 van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 van de Raad van de Europese Unie van 18 december 2008) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht ten aanzien van het verzoek tot wijziging van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige c.q. bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige omdat de vrouw en de jongmeerderjarige hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
4.2
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot wijziging van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige c.q. bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige, omdat de vrouw en de jongmeerderjarige in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben.
Inhoudelijke beoordeling van het verzochte;
Wijziging van omstandigheden
4.3
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
4.4
Tussen partijen is niet in geschil dat zich na de beschikking van 12 november 2008 een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 1:401 lid 1van het BW die noopt tot een nieuw onderzoek naar het recht op een onderhoudsbijdrage, omdat de man na datum voornoemde beschikking een zoon heeft gekregen.
Behoefte [jongmeerderjarige] ;
4.5
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [jongmeerderjarige] in 2008 een bedrag van € 570,= per maand bedroeg. Geïndexeerd naar 2021 bedraagt deze behoefte € 696,91 per maand. Uit het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling van 5 februari 2021 volgt dat partijen het er over eens zijn dat voornoemde behoefte na de meerderjarigheid van [jongmeerderjarige] vooralsnog niet is gewijzigd. De rechtbank zal dan ook van deze behoefte uitgaan.
4.6
Om de onderhoudsbijdrage van de man te bepalen hanteert de rechtbank de uitgangspunten zoals die zijn opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen. Dit betekent dat enerzijds de behoefte van de kinderen moet komen vast te staan waarvoor de man onderhoudsplichtig is en anderzijds de draagkracht van de man om in die behoefte van de kinderen te voorzien. Tussen partijen is niet in geschil dat de man onderhoudsplichtig is voor vier kinderen: voor zijn dochter [jongmeerderjarige] , zijn zoon [minderjarige] en voor zijn twee stiefkinderen.
4.7
De rechtbank zal het verzoek van de man om zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (en conform artikel 1:395b BW na 5 januari 2021 de kosten van levensonderhoud en studie) te wijzigen als onvoldoende onderbouwd afwijzen. Weliswaar kan de behoefte van [jongmeerderjarige] worden vastgesteld, maar de rechtbank is van oordeel dat zowel de behoefte van de drie andere kinderen waarvoor de man onderhoudsplichtig is als de draagkracht van de man niet kunnen worden vastgesteld.
4.8
Gelet op het verzoek van de man had het op zijn weg gelegen concrete informatie en toelichting te geven op de behoefte van de drie kinderen en op zijn draagkracht. Dit klemt temeer nu het verzoekschrift in januari 2020 is ingediend, meer dan een jaar geleden. Ook heeft de rechtbank de man bij brief van 21 september 2020 geïnformeerd over de in te dienen stukken ter onderbouwing van zijn standpunt. Vervolgens heeft de rechtbank op de zitting van 11 december 2020 de zaak aangehouden om de man in de gelegenheid te stellen nadere stukken te overleggen. De man is aldus ruimschoots in de gelegenheid gesteld om zijn stellingen met relevante stukken te onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten.
4.9
De rechtbank zal in de volgende overwegingen nader toelichten hoe zij tot het oordeel is gekomen dat de behoefte van drie van de vier kinderen waarvoor de man onderhoudsplichtig is en de draagkracht van de man niet kan worden vastgesteld.
Behoefte zoon;
4.1
Voor het berekenen van de behoefte van de zoon heeft de man aansluiting gezocht bij het Nederlandse rekenstelsel. Het kind woont echter in Spanje en daarvoor kan gelet op de jurisprudentie - niet zonder meer worden uitgegaan van de formule die wordt gehanteerd voor kinderen die in Nederland wonen. Per geval zal aan de hand van de specifieke omstandigheden de behoefte van een in het buitenland wonende kind moeten worden bepaald. In dit geval geldt dat voor de behoefte van de zoon ook beoordeeld moet worden wat het inkomen van de partner van de man is. Voor wat betreft het inkomen van de partner van de man is echter niet duidelijk geworden hoe uit haar bruto (of netto) inkomen een draagkracht moet worden gedestilleerd gelet op het gebrek aan nadere toelichting op de kosten van onderhoud, woonlasten en fiscaal stelsel in Spanje. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar hetgeen hieronder is overwogen over de draagkracht van de man.
4.11
De rechtbank acht zich dan ook onvoldoende voorgelicht om de behoefte van de zoon van de man te kunnen bepalen.
Behoefte stiefkinderen;
4.12
Voor de behoefte van de stiefkinderen is vast komen te staan dat de partner van de man en de vader van de stiefkinderen samen € 500,-- storten op een gezamenlijke rekening voor de schoolkosten van die rekeningen. Onduidelijk is gebleven tot welk bedrag de verdere behoefte van de stiefkinderen beloopt. Ook hier geldt dat niet is toegelicht hoe de behoefte van de kinderen in Spanje moet worden berekend, nu daarvoor het Nederlandse rekenstelsel ontoereikend is.
4.13
De rechtbank acht zich ook ten aanzien van de behoefte van de stiefkinderen van de man onvoldoende voorgelicht om de behoefte te kunnen bepalen.
Verdeling;
4.14
Omdat de behoefte van de zoon en de stiefkinderen van de man niet duidelijk is geworden kan de rechtbank ook niet vaststellen hoe de draagkracht van de man moet worden verdeeld over de vier kinderen. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn draagkracht gedeeld moet worden door vier. Daarbij gaat de man er echter aan voorbij dat zijn draagkracht moet worden verdeeld over de vier kinderen in beginsel naar rato van ieders behoefte.
Draagkracht man;
4.15
De man heeft voor het bepalen van zijn netto besteedbaar inkomen (NBI) en de daarbij behorende draagkracht uitkeringsspecificaties overgelegd. Vast staat dat het een uitkering betreft die de man in Spanje ontvangt. De man heeft zich tijdens de mondelinge behandeling van 5 februari 2021 desgevraagd op het standpunt gesteld dat het bedrag dat op de uitkeringsspecificaties staat genoemd als netto uit te keren, als NBI gebruikt kan worden. Vervolgens kan conform het Nederlandse rekenstelsel voor alimentatie de formule gebruikt worden.
4.16
De man heeft ten aanzien van zijn transitievergoeding aangevoerd een deel gebruikt te hebben voor zijn eigen bedrijf en een deel voor zijn kosten van de huishouding. De advocaat van de man heeft aangegeven dat niet duidelijk is geworden welk deel aan inkomen, pensioenrechten en omscholing is besteed.
4.17
De man heeft, ook na aanhouding, zelf geen draagkrachtberekening overgelegd.
4.18
De vrouw heeft de stelling van de man dat gerekend kan worden met het Nederlands rekenstelsel gemotiveerd betwist. De vrouw heeft aangevoerd dat niet duidelijk is geworden wat de kosten van levensonderhoud in Spanje zijn en dat die kosten vermoedelijk lager liggen dan in Nederland. Ook zijn de woonlasten van de man niet aangetoond, waarvan de vrouw stelt dat daarvoor evenmin de Nederlandse maatstaven gehanteerd kunnen worden. Ook is naar het oordeel van de vrouw geen duidelijkheid verschaft over het fiscaal stelsel in Spanje.
4.19
Ten aanzien van de transitievergoeding heeft de vrouw zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende duidelijk is geworden waar die daadwerkelijk voor is bedoeld en aan is besteed.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat - mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw - het op de weg van de man had gelegen om concreet aan te geven wat zijn draagkracht is berekend op zijn inkomen met onderbouwing van relevante stukken over de kosten van huishouding, de woonlasten en het fiscaal stelsel in Spanje. Zeker nu de man na de mondelinge behandeling van 11 december 2020 nader in de gelegenheid is gesteld zijn stellingen te onderbouwen. Het enkel overleggen van stukken is onvoldoende, aangezien het niet aan de rechtbank is om uit de stukken te destilleren wat het standpunt van de man is. In dit verband verwijst de rechtbank wellicht ten overvloede nog naar artikel 22b Rechtsvordering (Rv). De overgelegde stukken van de man – kort – voor de mondelinge behandeling van 5 februari 2021 geven weliswaar meer informatie over de financiën van de man, maar nagelaten is toe te lichten hoe die informatie van invloed is op de draagkracht. Het is de rechtbank daarom niet duidelijk geworden wat de kosten van levensonderhoud, de woonlasten en het fiscaal stelsel in Spanje zijn. Ook is de rechtbank onduidelijk gebleven hoe de transitievergoeding van augustus 2019 van invloed is geweest op de draagkracht van de man. De man heeft weliswaar aangetoond wat de netto uitkering is geweest (€ 39.811,67), maar niet duidelijk is geworden welke bedragen hij aan andere zaken heeft besteed dan aan alimentatie of eigen levensonderhoud. De (verschillende) bestemming(en) van de transitievergoeding is (zijn) niet duidelijk geworden, gelet op de standpunten van de man en zijn advocaat. Vast staat dat de man na zijn ontslag nog ongeveer 6 maanden aan zijn alimentatieverplichting heeft voldaan. De man heeft echter tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de transitievergoeding tot en met heden (februari 2021) door hem is gebruikt voor de kosten van zijn huishouding. Waarom de man zijn alimentatieverplichting dan na december 2019 niet meer kon voldoen, is de rechtbank niet duidelijk geworden, nu er kennelijk wel nog transitievergoeding beschikbaar was.
4.21
De rechtbank acht zich gelet op het voorgaande onvoldoende voorgelicht om te bepalen wat het NBI en de daarbij behorende draagkracht van de man is en hoe de transitievergoeding daar van invloed op is (geweest). Daarmee komt de rechtbank ook niet toe aan beoordeling van de verdiencapaciteit van de man.
Conclusie
4.22
De rechtbank zal het verzoek van de man dan ook als onvoldoende onderbouwd afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Voorn, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2021, in tegenwoordigheid van R. de Pooter, griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt..