In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in een woning aan [adres] woont, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Tilburg, dat de sluiting van zijn woning voor de duur van drie maanden behelst. Dit besluit was genomen naar aanleiding van de vondst van harddrugs in de woning, waarbij de burgemeester zich op het standpunt stelde dat de woning een rol vervult in de drugshandel. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij van mening is dat de sluiting van zijn woning onterecht is en ernstige gevolgen voor zijn persoonlijke situatie zal hebben.
De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen. Tijdens de zitting is gebleken dat verzoeker intensieve begeleiding ontvangt van Het Houvast, en dat sluiting van de woning zou leiden tot ernstige decompensatie van zijn psychische toestand. De burgemeester heeft aangegeven dat de sluiting noodzakelijk is voor het herstel van de openbare orde, maar de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen recente meldingen van overlast zijn en dat het tijdsverloop sinds de vondst van de drugs aanzienlijk is.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het belang van verzoeker, gezien zijn kwetsbare positie en de onduidelijkheid over de uitvoering van de sluiting, zwaarder weegt dan het belang van de burgemeester bij handhaving. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoeker.