ECLI:NL:RBZWB:2021:1135

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9961 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het besluit tot sluiting van een woning wegens drugshandel en de noodzaak van begeleiding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in een woning aan [adres] woont, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Tilburg, dat de sluiting van zijn woning voor de duur van drie maanden behelst. Dit besluit was genomen naar aanleiding van de vondst van harddrugs in de woning, waarbij de burgemeester zich op het standpunt stelde dat de woning een rol vervult in de drugshandel. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij van mening is dat de sluiting van zijn woning onterecht is en ernstige gevolgen voor zijn persoonlijke situatie zal hebben.

De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen. Tijdens de zitting is gebleken dat verzoeker intensieve begeleiding ontvangt van Het Houvast, en dat sluiting van de woning zou leiden tot ernstige decompensatie van zijn psychische toestand. De burgemeester heeft aangegeven dat de sluiting noodzakelijk is voor het herstel van de openbare orde, maar de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen recente meldingen van overlast zijn en dat het tijdsverloop sinds de vondst van de drugs aanzienlijk is.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het belang van verzoeker, gezien zijn kwetsbare positie en de onduidelijkheid over de uitvoering van de sluiting, zwaarder weegt dan het belang van de burgemeester bij handhaving. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9961 OPIUMW VV

uitspraak van 11 maart 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. R.T.A.G. Keller,
en

de burgemeester van de gemeente Tilburg (de burgemeester), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 november 2020 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake de sluiting van de woning aan [adres] voor de duur van 3 maanden. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 5 januari 2021. Verzoeker is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, door zijn vader [naam vader] (tevens bewindvoerder) en door [naam begeleider] (begeleider Het Houvast). De burgemeester is vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Verzoeker woont op het adres [adres] . [naam eigenaar woning] (hierna: [eigenaar woning] ) is eigenaar van deze woning. Verzoeker krijgt intensieve begeleiding van [naam begeleider] van Het Houvast.
Blijkens de stukken van de politie van 23 augustus 2020 (waaronder een proces-verbaal van binnentreden in woning) heeft de politie op 22 augustus 2020, naar aanleiding van een schietincident en doorzoeking op grond van de Wet wapens en munitie, in verzoekers woning onder meer het volgende aangetroffen:
  • 8,38 gram kristallen opiaten/MDMA
  • 53 XTC-tabletten
Verder zijn sealbags en een weegschaaltje aangetroffen.
Op 9 oktober 2020 heeft de burgemeester aan verzoeker en [eigenaar woning] zijn voornemen kenbaar gemaakt om de woning met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet voor een periode van 3 maanden te sluiten.
Zowel verzoeker als [eigenaar woning] hebben daartegen een zienswijze kenbaar gemaakt.
Vervolgens heeft de burgemeester bij bestreden besluit verzoeker en [eigenaar woning] gelast om de woning aan [adres] te sluiten en gesloten te houden voor een periode van 3 maanden, met ingang van 14 december 2020 om 10.00 uur. Volgens de burgemeester is hij gelet op de grote handelshoeveelheid harddrugs bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan. Hij stelt ook in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik te hebben kunnen maken. De burgemeester acht sluiting van de woning noodzakelijk ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en herstel van de openbare orde. Gelet op de handelshoeveelheid drugs gaat de burgemeester er van uit dat verzoekers woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel en vanwege de aangetroffen drugsgerelateerde attributen neemt hij feitelijke handel aan. Van een zichtbare sluiting gaat een sterke signaalfunctie uit dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit en een preventieve werking. De burgemeester acht daarom een tijdelijke sluiting noodzakelijk. Voorts acht de burgemeester sluiting niet onevenredig. Niet is gebleken dat de begeleiding die verzoeker van Het Houvast krijgt niet elders kan plaatsvinden. Daarbij staat op voorhand niet vast dat verzoeker bij sluiting geen huisvesting meer heeft en daarna niet kan terugkeren naar zijn woning. Traverse is volgens de burgemeester een (tijdelijke) opvangmogelijkheid. Wellicht heeft dat niet de voorkeur maar daar kunnen wel diverse vormen van zorg gecombineerd met wonen worden geboden.
Verzoeker heeft eerder te maken gehad met een woningsluiting. Het ging toen om sluiting van de woning aan de [adres 2] , die hij huurde van WonenBreburg. Op 13 en 14 februari 2019 werden door de politie op verzoeker 11,6 gram MDMA en 4 XTC-pillen aangetroffen en in zijn woning onder meer 2,6 gram MDMA. Verzoeker heeft toen ook aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft daar aanleiding voor gezien, mede gelet op verzoekers kwetsbaarheid en de noodzakelijke zorg door Het Houvast, waarvan onduidelijk was of die na sluiting van de woning kon worden voortgezet, en gelet op de geringe hoeveelheid MDMA die in de woning was aangetroffen. (uitspraak van 11 juni 2019, zaaknummer 19/2291). Met het besluit op bezwaar in die zaak van 3 september 2020 heeft de burgemeester het besluit tot sluiting van verzoekers woning aan [adres 2] herroepen. De burgemeester vond het onwenselijk dat de zorgverlening door Het Houvast aan verzoeker mogelijk wegviel en dat adequate zorgverlening voor hem zwaarder diende te wegen dan zijn belang bij woningsluiting.
Tegen het bestreden besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt en hangende het bezwaar heeft hij om een voorlopige voorziening verzocht.
De burgemeester heeft aangegeven het bestreden besluit tot sluiting van verzoekers woning op te schorten tot 3 dagen nadat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan en in ieder geval in verband met de lockdown vanwege corona voorlopig dat besluit niet te effectueren.
2.
Standpunt van verzoeker
Verzoeker betwist met klem dat er sprake is van drugshandel. Zijn woning staat ook niet bekend als pand van waaruit verkoop of handel plaatsvindt. De politie heeft verdovende middelen aangetroffen in zijn woning, maar verzoeker was van de aanwezigheid daarvan niet op de hoogte. Verzoeker is oprecht geschrokken van de aangetroffen drugs en heeft bij de politie dan ook uitdrukkelijk verklaard dat die niet van hem zijn en dat er van handel geen sprake is. Hij is slechts slachtoffer. Het besluit tot sluiting van zijn woning grijpt diep in op zijn persoonlijke levenssfeer en volgens verzoeker zijn er bijzondere omstandigheden die maken dat de burgemeester daarvan af moet zien. Verzoeker is een kwetsbaar persoon, die bekend is met depressiviteit en een suïcidepoging. Dat blijkt uit de verklaring van Het Houvast en is ook onderkend door de voorzieningenrechter in de eerdere voorlopige voorziening. Dat heeft indertijd geleid tot schorsing van het besluit tot sluiting van verzoekers woning en tot gegrondverklaring van het bezwaar. Onderhavig geval is in feite niet anders dan de situatie toen, behalve dat van de aangetroffen drugs verzoeker nu geen weet heeft en hem daarvan dan ook geen verwijt treft. De burgemeester stelt dat verzoeker geen bijzondere binding heeft met de woning, maar dat is niet juist. De begeleiding van Het Houvast is onlosmakelijk verbonden met de woning. Zonder Het Houvast zou verzoeker überhaupt niet in de woning kunnen verblijven en de verwachting is dat de verhuurder over zal gaan tot beëindiging van de huurovereenkomst. Het Houvast heeft geen alternatieve woonruimte voor verzoeker beschikbaar, wat er toe zal leiden dat hij dakloos zal raken. Omdat de hulpverlening gekoppeld is aan het hebben van eigen woonruimte zal woningsluiting ook tot gevolg hebben dat de begeleiding door Het Houvast zal wegvallen. Aantoonbaar is gebleken dat deze begeleiding, anders dan diverse eerdere begeleidingsvormen, in positieve zin effect hebben gehad op het welzijn van verzoeker. De sluiting van de woning en het wegvallen van de begeleiding daardoor zal zeer waarschijnlijk leiden tot ernstige decompensatie. De burgemeester heeft de suggestie gedaan dat verzoeker zich kan wenden tot Traverse. De beperkingen van verzoeker maken hem echter in een setting als Traverse nog kwetsbaarder. De burgemeester heeft verder gesteld dat een sluiting van drie maanden te overzien is, maar miskent daarmee de bijzonder kwetsbare positie van verzoeker die naar verwachting van Het Houvast ernstig zal decompenseren op het moment dat hij naar Traverse moet. De gevolgen van sluiting zullen ernstig en onomkeerbaar zijn en niet slechts beperkt tot een noodoplossing, die onvermijdelijk zal leiden tot ernstige zorgen over verzoekers lichamelijke en psychische welzijn en daarom disproportioneel is. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verzoeker informatie van psycholoog [naam psycholoog] van
4 december 2020 overgelegd. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3.
Toetsingskader
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.
Wettelijk kader
Op grond van de artikel 2 van de Opiumwet is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren of aanwezig te hebben.
MDMA (werkzame stof van XTC) staat op lijst I.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende (a) een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en (b) de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
In artikel 4:84 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
5.
Beleid
De burgemeester heeft invulling gegeven aan de bevoegdheid die hem op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toekomt, middels vaststelling van de ‘Beleidsregels artikel 13b van de Opiumwet’ (de Beleidsregels).
In de Beleidsregels is vastgelegd dat wanneer er sprake is van een handelshoeveelheid drugs de burgemeester in beginsel bevoegd is om van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet gebruik te maken. In geval van harddrugs wordt 1 tablet c.q. 1 pil c.q. 1 ampul c.q. 1 gemiddelde consumptie-eenheid gelijkgesteld met 0,5 gram. Een hoeveelheid van
> 0,5 gram/ > 5 ml harddrugs brengt het risico van overdraagbaarheid met zich mee. De voornoemde hoeveelheden worden in deze beleidsregel in ieder geval beschouwd als een handelshoeveelheid drugs, bedoeld voor het verkopen, afleveren, verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn in de zin van artikel 13b van de Opiumwet.
Indien in woningen of bij woningen behorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs), met een handelshoeveelheid van > 0,5 gram, en/of (een) voorwerp(en) en/of stof(fen) als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, van de Opiumwet voorhanden is/zijn, volgt bij een 1ste constatering een sluiting van
3 maanden.
6.
Oordeel van de voorzieningenrechter
Ter beoordeling ligt voor of de verwachting bestaat dat het besluit van de burgemeester, waarbij aan verzoeker een last onder bestuursdwang is opgelegd tot sluiting van de woning aan [adres] gedurende 3 maanden, in bezwaar stand zal houden.
De burgemeester is overgegaan tot sluiting, omdat in die woning harddrugs zijn aangetroffen, waarvan aannemelijk is dat die voor de handel bestemd waren. De burgemeester stelt als gevolg daarvan bevoegd te zijn tot handhavend optreden en dat hij in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Bevoegdheid tot handhavend optreden
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] (AbRS) mag de burgemeester bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand of een daartoe behorend erf, die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, in beginsel aannemelijk achten dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. De burgemeester mag daarbij in zijn beleid aansluiting zoeken bij de hoeveelheden (0,5 gram harddrugs en 5 gram softdrugs), die door het openbaar ministerie in haar richtlijnen als (gedoog-)grens voor “eigen gebruik” worden aangenomen. Het ligt in dat geval volgens die vaste rechtspraak op de weg van de belanghebbende om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester bevoegd ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
Vaststaat dat in verzoekers woning op 22 augustus 2020 8,38 gram MDMA en 53 XTC-tabletten zijn aangetroffen.
Er is derhalve een hoeveelheid harddrugs aangetroffen waarvan in beginsel kan worden aangenomen dat deze bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het is aan verzoeker om het tegendeel aannemelijk te maken.
Verzoeker betwist de aangetroffen hoeveelheden drugs niet, maar stelt daarvan geen weet te hebben gehad. Volgens verzoeker is er van drugshandel (in of vanuit zijn woning) geen sprake.
De voorzieningenrechter acht niet aannemelijk dat verzoeker niet wist van de harddrugs in zijn woning. Zij overweegt daartoe dat de drugs in een papieren zak op de tafel in zijn woning lagen, terwijl verzoeker als enige staat ingeschreven op het adres [adres] . Verzoeker heeft geen verklaring van wie de drugs waren en hoe die in zijn woning zijn gekomen. De voorzieningenrechter vindt deze verklaring onvoldoende en niet plausibel. Overigens is persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Dat kan pas een rol spelen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. Met betrekking tot de ontkenning van drugshandel overweegt de voorzieningenrechter nog dat er ook andere zaken in de woning aangetroffen die wijzen op drugshandel, namelijk sealbags en een weegschaal. Verzoeker heeft ook daarvoor geen verklaring gegeven. De voorzieningenrechter acht daarom aannemelijk dat de aangetroffen drugs bestemd waren voor de handel.
De voorzieningenrechter acht de burgemeester bevoegd om handhavend op te treden. De burgemeester is overgegaan tot woningsluiting voor 3 maanden. Dit is bij een eerste overtreding van een handelshoeveelheid harddrugs conform de Beleidsregels.
Gebruik maken van de bevoegdheid tot handhaving
Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt een bestuursorgaan overeenkomstig een beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De burgemeester moet alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden. Bij deze beoordeling is in de eerste plaats van belang in hoeverre sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van het pand evenredig is. [2]
Noodzaak
Sluiting van een pand is een openbare ordemaatregel waarmee wordt beoogd de bekendheid van een pand als drugspand weg te nemen en de ‘loop’ naar het pand eruit te halen, zodat het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken.
De voorzieningenrechter acht het in dit geval echter twijfelachtig of sluiting van de woning thans nog noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. Er zijn geen meldingen geweest van loop of overlast gerelateerd aan drugshandel, ook niet na 22 augustus 2020. Van het schietincident op deze datum voor de woning heeft de burgemeester ter zitting aangegeven dat noch is gebleken dat dit drugsgerelateerd was noch dat verzoeker daarbij betrokkenheid heeft gehad, en dat deze niet van overwegende invloed is geweest op de besluitvorming. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat het inmiddels ruim 6 en een halve maand geleden is dat de drugs in verzoekers woning zijn aangetroffen en niet is gebleken van drugsgerelateerde incidenten sindsdien. Ook is onduidelijk wanneer de sluiting daadwerkelijk zal worden geëffectueerd nu de burgemeester die sluiting gedurende de lockdown heeft uitgesteld en er nog geen zicht is op het einde daarvan. Alhoewel enkel tijdsverloop aan de gebruikmaking van de bevoegdheid niet in de weg staat, weegt de voorzieningenrechter dit tijdsverloop wel mee in de beoordeling van de noodzaak tot sluiting in deze zaak.
Evenredigheid
De sluiting van een woning moet niet alleen noodzakelijk, maar ook evenredig zijn.
Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat kan bijvoorbeeld anders zijn als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning.
Volgens de burgemeester is van een bijzondere binding geen sprake. De burgemeester ontkent niet dat verzoeker intensieve begeleiding nodig heeft, maar die is niet gebonden aan de woning aan [adres] . Die begeleiding kan ook elders plaatsvinden. Ook stelt de burgemeester dat niet op voorhand vaststaat dat verzoeker bij sluiting geen huisvesting meer heeft en ook niet dat hij na de sluiting niet meer in de woning kan terugkeren. Hij gaat er van uit dat Het Houvast verzoeker de helpende hand blijft bieden en zal zorgen voor huisvesting. En anders is er bij Traverse tijdelijke opvang mogelijk die voor verzoeker voldoende geschikt is.
Verzoeker stelt wel bijzondere binding te hebben met de woning aan [adres] . De begeleiding van Het Houvast is onlosmakelijk verbonden met die woning. De verwachting is dat de verhuurder/derde partij over zal gaan tot beëindiging van de huurovereenkomst. Het Houvast heeft geen alternatieve woonruimte voor verzoeker beschikbaar, wat er toe zal leiden dat hij dakloos zal raken. Omdat de hulpverlening gekoppeld is aan het hebben van eigen woonruimte, zal woningsluiting tot gevolg hebben dat de begeleiding door Het Houvast zal wegvallen en dat zal zeer waarschijnlijk leiden tot ernstige decompensatie.
Ter zitting heeft [naam begeleider] nader toegelicht dat het contact met verzoeker op dit moment heel goed is. Dat is anders geweest. Verzoeker heeft zich voordat Het Houvast begeleiding ging bieden langere tijd aan de begeleiding van andere zorgverleners onttrokken. Verzoeker functioneert op dit moment redelijk stabiel en is inmiddels bereid na te denken over een traject om van zijn drugsverslaving af te komen. [naam begeleider] erkent dat er wellicht mogelijkheden zijn om aan verzoeker begeleiding te blijven bieden ook als hij bij Traverse verblijft, maar het probleem betreft met name de wijze van die opvang. Verzoeker zal in een groep moeten verblijven en dat levert volgens [naam begeleider] problemen op. Dat is in het verleden ook gebleken. Andere verblijfsmogelijkheden dan eventueel Traverse zijn er op dit moment niet. Er wordt gezocht naar alternatieven, maar omdat verzoeker in verband met de vorige woningsluiting op de zwarte lijst staat, is dat moeilijk. Ook is nog niet duidelijk of verzoeker na de sluiting weer terug kan naar de woning aan [adres] . [naam begeleider] is daarover in gesprek met de verhuurder, maar het is niet zeker of verzoeker ook daadwerkelijk kan terugkeren. Een behandeltraject met opname is op korte termijn niet te verwachten gezien de daarvoor geldende wachttijden, zo is na de zitting gebleken.
Niet in geschil is dat verzoeker een zeer kwetsbaar persoon is met een zeer complexe problematiek. De voorzieningenrechter stelt vast dat Het Houvast verzoeker begeleiding biedt die voor hem als adequaat dient te worden beschouwd en alleen door Het Houvast kan worden geboden. Niet is aannemelijk geworden dat er voor verzoeker tijdens de sluiting andere verblijfsmogelijkheden zijn dan eventueel bij Traverse. Gezien de bevindingen van psycholoog [naam psycholoog] van 4 december 2020 acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat, ook als Het Houvast begeleiding aan verzoeker kan blijven bieden, gevaar voor decompensatie van verzoeker dreigt bij sluiting van de woning. Ten slotte stelt de voorzieningenrechter vast dat de burgemeester ná onderhavig incident, het besluit tot sluiting van de woning aan [adres 2] bij besluit op bezwaar van 3 september 2020 heeft ingetrokken omdat adequate zorgverlening voor hem zwaarder diende te wegen dan het belang van de burgemeester bij woningsluiting.
Alles afwegende is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester, gezien het tijdsverloop sinds het aantreffen van de verdovende middelen en de onduidelijkheid wanneer de sluiting zal (kunnen) worden geëffectueerd in combinatie met de bijzonder kwetsbare positie van verzoeker, niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot handhavend optreden. Het belang van verzoeker dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter in deze zaak zwaarder te wegen dan het belang van de burgemeester bij handhaving. De voorzieningenrechter heeft dan ook de verwachting dat het besluit van de burgemeester tot sluiting van verzoekers woning in bezwaar geen stand zal houden. De voorzieningenrechter ziet als gevolg daarvan aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe.
De voorzieningenrechter overweegt ten overvloede dat het feit dat verzoeker kwetsbaar is en intensieve begeleiding nodig heeft, hem geen vrijbrief geeft om te blijven volharden in zijn gedrag. Dat in deze voorlopige voorziening de sluiting van zijn woning geen standhoudt betekent niet dat een volgende sluiting niet houdbaar zal zijn, als verzoeker blijft recidiveren.
7.
Conclusie
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit tot 6 weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient de burgemeester aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot 6 weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 11 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:719)
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912)