De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder de vermoeidheid en de gevolgen van de burn-out. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Van een wijziging van het besluit uit 2012 is geen sprake. De artsen hebben slechts ter oriëntatie vergeleken hoe de medische situatie van eiseres tijdens hun onderzoek zich verhield tot die destijds.
Nu zij voldoende duidelijk hebben gemotiveerd dat een beperking voor aspect 1.7 van de FML niet is vereist voor eiseres, hoeven zij niet de beperking op dat punt aan te nemen alleen omdat dit in 2012 zo was gebeurd. Nog daargelaten of er in 2012 een noodzaak voor deze beperking was, nu vast staat dat die er nu niet is, mede gelet op de beperkingen die op de aspecten 2.6 en 2.8 wel zijn opgenomen in de FML, heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten op dit punt om de verzekeringsartsen niet te volgen. Niet alleen zit er circa zeven jaar tussen beide beoordelingen met mogelijk (marginale) wijzigingen, alleen de in deze procedure in geding zijnde beoordeling staat voor de rechtbank ter toets en in de bekende medische informatie ziet de rechtbank niet dat de FML onjuist is opgesteld.
De rechtbank wijst er in dat verband op dat er ook in beroep geen medische informatie is ingebracht die de claim van eiseres op dit punt ondersteunt.
Daarbij is in aanmerking genomen dat de informatie van neuroloog M.J.M. Remmers van 10 maart 2020, die de verzekeringsarts b&b in bezwaar heeft opgevraagd, niet laat zien dat eiseres onjuist of te weinig beperkt wordt geacht.
Dat de verzekeringsarts b&b zonder de informatie die was opgevraagd bij de GGZ-Breburg heeft moeten beslissen komt omdat eiseres niet op een beslissing op haar bezwaar wilde wachten en de gevraagde informatie niet werd verstrekt. De ontkenning van het niet willen wachten door eiseres ter zitting heeft de rechtbank niet kunnen overtuigen. Dit gelet op de telefoonnotitie speciaal hierover van 6 april 2020 in het dossier waaruit blijkt dat de gemachtigde hierover eerst heeft overlegd met eiseres en hem vervolgens nog is gewezen op de juridische vervolgstappen. Hij verklaarde zich daarmee bekend, blijkens die telefoonnotitie.
De verzekeringsarts b&b heeft gemotiveerd aangegeven over voldoende medische informatie te beschikken om tot een goed afgewogen oordeel te komen. Eiseres heeft geen informatie die tot een ander oordeel kan leiden ingebracht. Weliswaar heeft eiseres nog medische informatie in het vooruitzicht gesteld die door het UWV was opgevraagd bij de GGZ en is ter zitting herhaald dat eiseres van mening is dat die informatie had moeten worden afgewacht of het uitblijven ervan tot nader onderzoek had moeten leiden, maar op geen enkele wijze heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zonder die mogelijke informatie geen goed medisch oordeel geveld zou kunnen worden. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting aangegeven zelf geen poging te hebben gedaan de door haar bedoelde informatie boven water te krijgen.
Daarbij ligt het blijkens de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1789 nu juist op de weg van eiseres te liggen argumenten aan te leveren die tot twijfel kunnen leiden, gelet op de formulering in die uitspraak: “Voor het twijfel zaaien aan de juistheid van een gegeven medische beoordeling of het aannemelijk maken dat een gegeven medische beoordeling inhoudelijk onjuist is, is in beginsel een rapportage van een regulier medicus noodzakelijk. De Raad wijst op zijn uitspraken van 17 december 2004, LJN AR8889, 13 juli 2005, LJN AT9828 en 10 januari 2007, LJN AZ6138.”. De rechtbank is van oordeel dat niet valt in te zien dat de verzekeringsarts b&b onder deze omstandigheden niet tot een juiste afweging ter zake kon komen. Medisch gezien was daar immers voldoende informatie voor voorhanden, andersluidende informatie die eiseres verwachtte is niet ingediend en heeft zij tot aan de dag van de zitting ook bij de rechtbank niet overgelegd.
De rechtbank is dan ook op geen enkele wijze gebleken dat in de FML van 18 september 2019 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.