ECLI:NL:RBZWB:2021:1128

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6763
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het UWV over de beëindiging van haar WIA-uitkering. Eiseres, die sinds 2010 uitgevallen was door psychische klachten, had in 2012 een WIA-uitkering gekregen. Het UWV beëindigde deze uitkering per 5 december 2019, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres ging hiertegen in beroep, stellende dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met haar medische situatie en dat de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid onjuist was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zorgvuldig te werk is gegaan bij de medische beoordeling. De rapportages van de betrokken artsen gaven een duidelijk beeld van de beperkingen van eiseres. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts b&b voldoende medische informatie had om tot een afgewogen oordeel te komen. Eiseres had geen nieuwe medische informatie ingebracht die haar standpunt kon onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de FML van 18 september 2019 correct was opgesteld en dat de door het UWV geselecteerde functies passend waren voor eiseres.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6763 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. J.W.M. Kromme,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 4 oktober 2019 (primair besluit) heeft het UWV de uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) beëindigd met ingang van 5 december 2019.
In het besluit van 22 april 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 18 februari 2021.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar echtgenoot [naam echtgenoot eiseres] , haar gemachtigde en mr. N. Regragui namens het UWV.

Overwegingen

1. Eiseres is werkzaam geweest als cliëntbegeleider bij [naam ex-werkgever] te [plaatsnaam 2] . Voor dat werk is zij op 17 april 2010 uitgevallen vanwege psychische klachten.
Bij besluit van 1 maart 2012 heeft het UWV eiseres een WIA-uitkering toegekend met ingang van 14 april 2012 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%
Bij het primaire besluit (van 4 oktober 2019) heeft het UWV de WIA-uitkering van eiseres beëindigd met ingang van 5 december 2019 omdat eiseres per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 5 december 2019 heeft vastgesteld op 25,63% en daarom terecht de WIA-uitkering heeft beëindigd met ingang van die datum.
3.
Wettelijk kader
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts P. van Muijen heeft primaire arts B. Jas het dossier bestudeerd en eiseres gezien op zijn spreekuur van 19 augustus 2019. Hij heeft gerapporteerd dat eiseres zich moeilijk kan concentreren en de indruk maakt verminderd psychisch belastbaar te zijn. Zij spreekt onbelemmerd over haar belemmeringen en pijn klachten en klaagt over concentratiestoornis en vermoeidheid. Ze heeft moeite met het aanvaarden van autoriteiten en zegt niet meer onregelmatig te kunnen werken en heeft problemen met conflictverwerking.
De klachten vloeien volgens Jas voort uit de persoonlijkheidsstructuur van eiseres. Beperkingen in arbeid kunnen daaraan worden toegekend en die zijn te herleiden tot ziekte en druk in engere zin. Dit leidt plausibel en consistent tot de verminderde mogelijkheid om werk te kunnen verrichten.
De primaire arts ziet als belangrijkste beperkingen die in het verwerken van stimuli zoals bij autorijden noodzakelijk. Enkelvoudige opdrachten verwerken acht hij wel mogelijk. Omgaan met cliënten of patiënten niet. Verder acht Jas het omgaan met conflicten beperkt. Ook voor productiepieken, deadlines en samenwerken acht hij eiseres beperkt.
De primaire arts is niet gebleken of de klachten sinds 2012 zijn toe- of afgenomen en hij verwacht in de toekomst geen essentiële veranderingen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres heeft Jas neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 september 2019.
Verzekeringsarts b&b J.B. van der Heemst heeft het dossier inclusief de bezwaargronden en de door hem opgevraagde informatie van neuroloog M.J.M. Remmers van 10 maart 2020 bestudeerd en eiseres op zijn spreekuur en de hoorzitting van 24 februari 2020 onderzocht. Van der Heemst is van mening dat waar de primaire arts over klachten spreekt hij bedoelt dat eiseres in 2012 en tijdens zijn onderzoek ongeveer dezelfde “subjectieve klachten” presenteert, maar dat betekent niet dat die arts dan ook de beperkingen uit 2012 maar moet overnemen. De primaire arts heeft de beperkingen 1.7 en 2.10 verwijderd en de beperkingen 2.6 en 2.8 van sterk beperkt veranderd in beperkt. De verzekeringsarts b&b benadrukt dat het de taak van de verzekeringsarts is vast te stellen welke beperkingen een cliënt heeft als gevolg van ziekte en/of gebrek. Daarvoor moet een afwijkend medisch anatomisch en/of fysiologisch substraat zijn, dat de klachten en beperkingen kan verklaren. Neuroloog Remmers heeft laten weten dat MRI-onderzoek geen bijzonderheden laat zien en hij concludeert tot een lichte toename van klachten van fatische stoornissen, zonder aanwijzingen voor een CVA, neurodegeneratieve aandoening of andere neurologische aandoening. De neuroloog acht de meeste klachten stressgerelateerd en de verzekeringsarts b&b merkt op dat er ook geen neuropsychologisch onderzoek is dat de subjectieve cognitieve beperkingen heeft geobjectiveerd.
Gelet op het vorenstaande ziet Van der Heemst geen medische argumenten om eiser te beperken voor handelingstempo en vervoer. Een beperking voor item 1.7 is er pas bij een permanente en aanzienlijke vertraging van het algeheel handelen en dat is alleen bij een ernstige stoornis, zoals een ernstige depressie, een dwangstoornis, een psychose, een vergevorderde ziekte van Parkinson, etcetera en daarvan is bij eiseres volgens Van der Heemst natuurlijk geen sprake. Een geringe beperking op dit vlak is aangegeven onder de items “werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken” en werk waarin “geen hoog handelingstempo vereist is”. De beperking voor item 1.7 is volgens de verzekeringsarts b&b in 2012 ten onrechte gesteld.
Hij ziet ook geen medische indicatie voor een beperking op het item “vervoer”. Het item scoort normaal als iemand of van het ene of van het andere vervoersmiddel gebruik kan maken. Hij ziet geen medische argumenten waarom eiseres geen gebruik kan maken van
de fiets of bromfiets of e-bike of scooter of het openbaar vervoer.
De argumenten om eiseres op de items 2.6 en 2.8 minder beperkt te achten dan in de FML van 2012 zijn volgens de verzekeringsarts b&b goed te volgen. Hij ziet geen ernstige psychische pathologie zoals ernstige depressie of angststoornis, waardoor eiseres (meer) beperkt is te achten. Eiseres heeft ook geen medicatie voor een psychische aandoening.
De verzekeringsarts b&b ziet dan ook geen aanleiding tot wijziging van het primaire medische oordeel en laat de FML van 18 september 2019 ongewijzigd.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het bestreden besluit is genomen zonder dat de opgevraagde medische informatie mee te nemen. Opgevraagde informatie bij GGZ-Breburg had moeten worden afgewacht en naar het uitblijven ervan had onderzoek moeten worden gedaan volgens eiseres.
Vervolgens acht eiseres niet te volgen dat aanmerkelijk vertraagd handelingstempo niet langer als beperking wordt gehandhaafd, maar dat zij wel aangewezen wordt geacht op werk waarin geen hoog handelingstempo is vereist.
De primaire arts heeft volgens eiseres bedoeld te zeggen dat geen veranderingen in de beperkingen waren te verwachten en dat is door de verzekeringsarts b&b ten onrechte aangemerkt als dat er in de subjectieve klachten geen veranderingen te verwachten zouden zijn.
Hoe dan ook, de primaire arts heeft de beperkingen gewijzigd en daarvoor onvoldoende motivering gegeven, nu er sprake is van een ongewijzigde medische situatie. Er is slechts sprake van een andere formulering van de beperkingen, maar niet van een daadwerkelijke wijziging daarin. De arbeidsdeskundige heeft hierover nog overleg gevoerd met de primaire arts, maar dat heeft ten onrechte niet geleid tot een ander eindoordeel.
Eiseres ziet dit als wijziging van een eerdere beslissing waarbij zij volledig arbeidsongeschikt werd geacht, zonder dat er gewijzigde omstandigheden zijn. Daarmee acht zij zowel het rechtszekerheidsbeginsel als het vertrouwensbeginsel geschonden.
Verder acht eiseres een primaire arts onvoldoende geëquipeerd om beperkingen te wijzigen en dat zou volgens haar moeten zijn voorbehouden aan een verzekeringsarts b&b. Het besluit uit 2012 kan zo niet op zij worden geschoven volgens eiseres. Ten onrechte noemt de verzekeringsarts b&b de informatie van neuroloog Remmers om te onderbouwen dat er een gewijzigde situatie bestaat die hem de bevoegdheid verleent het besluit uit 2012 te wijzigen.
Nu niets is gewijzigd op medisch gebied mag de verzekeringsaarts b&b niet terugkomen op wat destijds medisch is vastgesteld. Dat zou het UWV een verkapt rechtsmiddel geven tegen de beslissing uit 2012. Ook de stelling dat in 2012 ten onrechte item 1.7 beperkt is geacht laat zien dat de verzekeringsarts b&b het besluit uit 2012 aan het heroverwegen is. Dit kan dus niet, te minder waar hier van een onveranderde, althans niet verbeterde medische situatie sprake is.
Uit het vorenstaande blijkt volgens eiseres dat het bestreden besluit medisch niet in stand kan blijven en in het vervolg daarop kan het arbeidskundige deel ook niet overeind blijven. Dat blijkt al uit het feit dat in één geduide functie van eiseres wordt gevergd dat zij 1050 tot 1100 per uur moet reiken. Dat kan eiseres echter niet, gelet op de beperking voor het handelingstempo uit 2012 die onder niet gewijzigde omstandigheden ook nu nog dient te gelden.
4.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder de vermoeidheid en de gevolgen van de burn-out. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Van een wijziging van het besluit uit 2012 is geen sprake. De artsen hebben slechts ter oriëntatie vergeleken hoe de medische situatie van eiseres tijdens hun onderzoek zich verhield tot die destijds.
Nu zij voldoende duidelijk hebben gemotiveerd dat een beperking voor aspect 1.7 van de FML niet is vereist voor eiseres, hoeven zij niet de beperking op dat punt aan te nemen alleen omdat dit in 2012 zo was gebeurd. Nog daargelaten of er in 2012 een noodzaak voor deze beperking was, nu vast staat dat die er nu niet is, mede gelet op de beperkingen die op de aspecten 2.6 en 2.8 wel zijn opgenomen in de FML, heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten op dit punt om de verzekeringsartsen niet te volgen. Niet alleen zit er circa zeven jaar tussen beide beoordelingen met mogelijk (marginale) wijzigingen, alleen de in deze procedure in geding zijnde beoordeling staat voor de rechtbank ter toets en in de bekende medische informatie ziet de rechtbank niet dat de FML onjuist is opgesteld.
De rechtbank wijst er in dat verband op dat er ook in beroep geen medische informatie is ingebracht die de claim van eiseres op dit punt ondersteunt.
Daarbij is in aanmerking genomen dat de informatie van neuroloog M.J.M. Remmers van 10 maart 2020, die de verzekeringsarts b&b in bezwaar heeft opgevraagd, niet laat zien dat eiseres onjuist of te weinig beperkt wordt geacht.
Dat de verzekeringsarts b&b zonder de informatie die was opgevraagd bij de GGZ-Breburg heeft moeten beslissen komt omdat eiseres niet op een beslissing op haar bezwaar wilde wachten en de gevraagde informatie niet werd verstrekt. De ontkenning van het niet willen wachten door eiseres ter zitting heeft de rechtbank niet kunnen overtuigen. Dit gelet op de telefoonnotitie speciaal hierover van 6 april 2020 in het dossier waaruit blijkt dat de gemachtigde hierover eerst heeft overlegd met eiseres en hem vervolgens nog is gewezen op de juridische vervolgstappen. Hij verklaarde zich daarmee bekend, blijkens die telefoonnotitie.
De verzekeringsarts b&b heeft gemotiveerd aangegeven over voldoende medische informatie te beschikken om tot een goed afgewogen oordeel te komen. Eiseres heeft geen informatie die tot een ander oordeel kan leiden ingebracht. Weliswaar heeft eiseres nog medische informatie in het vooruitzicht gesteld die door het UWV was opgevraagd bij de GGZ en is ter zitting herhaald dat eiseres van mening is dat die informatie had moeten worden afgewacht of het uitblijven ervan tot nader onderzoek had moeten leiden, maar op geen enkele wijze heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zonder die mogelijke informatie geen goed medisch oordeel geveld zou kunnen worden. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting aangegeven zelf geen poging te hebben gedaan de door haar bedoelde informatie boven water te krijgen.
Daarbij ligt het blijkens de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1789 nu juist op de weg van eiseres te liggen argumenten aan te leveren die tot twijfel kunnen leiden, gelet op de formulering in die uitspraak: “Voor het twijfel zaaien aan de juistheid van een gegeven medische beoordeling of het aannemelijk maken dat een gegeven medische beoordeling inhoudelijk onjuist is, is in beginsel een rapportage van een regulier medicus noodzakelijk. De Raad wijst op zijn uitspraken van 17 december 2004, LJN AR8889, 13 juli 2005, LJN AT9828 en 10 januari 2007, LJN AZ6138.”.
De rechtbank is van oordeel dat niet valt in te zien dat de verzekeringsarts b&b onder deze omstandigheden niet tot een juiste afweging ter zake kon komen. Medisch gezien was daar immers voldoende informatie voor voorhanden, andersluidende informatie die eiseres verwachtte is niet ingediend en heeft zij tot aan de dag van de zitting ook bij de rechtbank niet overgelegd.
De rechtbank is dan ook op geen enkele wijze gebleken dat in de FML van 18 september 2019 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180), wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053) en textielproductenmaker (exclusief vervaardigen textiel) (Sbc-code 111160).
5.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Eiseres heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht en heeft daarvoor aangevoerd dat ten onrechte niet dezelfde FML is gehanteerd als die in 2012 voor haar was opgesteld.
De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 2 oktober 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 21 april 2020
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Uit het rapport van de primaire arbeidsdeskundige blijkt ook dat die nog apart overleg heeft gevoerd met de primaire arts om er zeker van te zijn dat de FML ook op de aspecten waar die afwijkt van de FML die in 2012 voor eiseres was opgesteld, correct is. In overleg tussen hen is dat zo gebleken.
Het standpunt van eiseres dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 25,63%. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Dit leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is per 5 december 2019.
Nu pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht beëindigd per 5 december 2019.
Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.
7.
Proceskosten
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 18 maart 2021, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.