ECLI:NL:RBZWB:2020:963

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
02-215168-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. de Weert
  • A. Froger
  • J. Gillesse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlengde uitvoer van cocaïne met een hoeveelheid van ongeveer 14 kilogram

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 5 september 2019 op de A16 bij Zevenbergschen Hoek is aangehouden. De verdachte verklaarde op weg te zijn naar Antwerpen vanuit Den Haag. Tijdens een doorzoeking van zijn auto werd in een verborgen compartiment ongeveer 14 kilogram cocaïne aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk deze cocaïne aanwezig heeft gehad en vervoerd, wat in strijd is met de Opiumwet. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 54 maanden, terwijl de verdediging pleitte voor een straf van 20 tot 30 maanden, gezien de beperkte rol van de verdachte als koerier en persoonlijke omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de verlengde uitvoer van cocaïne en legde een gevangenisstraf van 54 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Tevens werd een in beslag genomen Google Pixel 3 telefoon verbeurd verklaard. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/215168-19
vonnis van de meervoudige kamer van 27 februari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 februari 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Gaillard, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij op of omstreeks 5 september 2019 te Zevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) heeft gebracht en/of heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 14 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van de verlengde uitvoer van cocaïne zoals tenlastegelegd en baseert zich daarbij op het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het staande houden van verdachte en het doorzoeken van de auto, de indicatieve testen en het NFI-rapport waaruit blijkt dat sprake is van cocaïne en de verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen omdat opzet dan wel voorwaardelijk opzet op het aanwezig hebben van de cocaïne niet kan worden bewezen. Verdachte had immers geen wetenschap van het feit dat de pakketten die hij vervoerde cocaïne bevatten. Verzocht wordt verdachte vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 5 september 2019 is aan verdachte door de politie op de rijksweg A16 een volgteken gegeven waarna verdachte staande is gehouden op de verzorgingsplaats [naam] aan de A16. Kort na de staande houding heeft de politie, met toestemming van verdachte, de auto doorzocht. De politie heeft tijdens deze doorzoeking in een verborgen ruimte onder de voorstoelen over de gehele breedte van het voertuig, een aantal pakketten omwikkeld met grijs ducttape aangetroffen en in beslag genomen. De politie herkende de pakketten ambtshalve als pakketten waarin doorgaans cocaïne zit. [1]
De pakketten zijn gewogen waarbij een gewicht van 14.950 gram cocaïne werd vastgesteld. Van alle pakketten is een monster genomen. Deze monsters gaven bij een indicatieve test een positieve reactie op cocaïne. [2] Het NFI heeft drie van de monsters onderzocht en bevestigd dat deze de stof cocaïne (als vermeld op lijst I behorende bij de Opiumwet) bevatten. [3] [4] [5]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij van onbekenden in Den Haag spullen op moest halen. Hiervoor was voor hem een auto en een telefoon achtergelaten. Via de telefoon zou contact met hem worden opgenomen en zou hem verteld worden waar hij de pakketten precies moest achter laten. Hij moest de pakketten in ieder geval naar België (Antwerpen) brengen en zou € 150,- per kilo betaald krijgen. Verdachte heeft verklaard dat hij de pakketten in Den Haag zelf in de verborgen ruimte heeft geplaatst. [6]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de persoon die de auto aan hem heeft gegeven, heeft uitgelegd waar hij de spullen die hij op moest halen in de auto moest opbergen. Hem is verteld dat hij iets illegaals moest ophalen. Verdachte heeft verklaard dat de politie hem heeft aangehouden toen hij onderweg terug was naar België. [7]
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, stelt de rechtbank vast dat verdachte op 5 september 2019 te Breda ongeveer 14 kilo cocaïne in zijn auto opzettelijk aanwezig heeft gehad en heeft vervoerd.
Het verweer dat verdachte niet wist om welke stoffen het ging en dat daardoor het (voorwaardelijk) opzet ontbreekt, verwerpt de rechtbank. De cocaïne was in verschillende pakketten verpakt en omwikkeld met ducttape en had hiermee de uiterlijke verschijningsvorm van pakketten cocaïne. Bovendien wist verdachte dat het illegale pakketten waren en zou hij een relatief groot geldbedrag per vervoerde kilo betaald krijgen. Door of namens de verdachte is evenmin gesteld dat hij de pakketten heeft onderzocht om zich van de aard van de inhoud te vergewissen. Deze omstandigheden maken dat verdachte zich in ieder geval willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans, welke kans hij vervolgens bewust heeft aanvaard, dat hij goederen genoemd op lijst I van de Opiumwetaanwezig heeft gehad en heeft vervoerd.
De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte is aangehouden op de A16. Verdachte was naar eigen zeggen onderweg richting België om de pakketten in Antwerpen af te leveren. De rechtbank concludeert daaruit dan ook dat verdachte doende was de cocaïne Nederland uit te voeren. Daarmee kan de verlengde uitvoer van de cocaïne in de zin van artikel 1 lid 5 van de Opiumwet worden bewezen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren en aan de (verlengde) uitvoer van ongeveer 14 kilo cocaïne.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 5 september 2019 te Zevenbergschen Hoek opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet heeft gebracht en heeft vervoerd, ongeveer 14 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 54 maanden met aftrek.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank toch komt tot een bewezenverklaring, volstaan kan worden met een gevangenisstraf van 20 tot 30 maanden gelet op de beperkte rol die verdachte als koerier in het geheel van drugshandel heeft gehad en de persoonlijke belangen van verdachte. De raadsman heeft daarbij gewezen op de ziekte van de moeder van verdachte, de detentieomstandigheden, het feit dat hij niet in aanmerking komt voor vervroegde vrijlating doordat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, zijn blanco strafblad, het direct geven van openheid van zaken en de mogelijke gevolgen voor verdachte van het afgeven van het Skywachtwoord.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verlengde uitvoer van ongeveer 14 kilo cocaïne. Door de uitvoer van harddrugs naar het buitenland wordt de handel in verdovende middelen in het buitenland in stand gehouden. Daarbij is voorts van belang dat cocaïne een stof is die sterk verslavend werkt en schadelijk is voor de volksgezondheid. Het vervoer, de handel en het gebruik van verdovende middelen als cocaïne brengen daarnaast vele vormen van (zware) criminaliteit en overlast met zich mee. Verdachte heeft hieraan een bijdrage geleverd. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan, met name omdat hij uit financiële motieven heeft gehandeld en zich niet om deze gevolgen heeft bekommerd.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS bij Opiumwetdelicten (artikel 2 onder A). Het oriëntatiepunt voor de uitvoer van een hoeveelheid van 10.000-20.000 gram harddrugs noemt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier tot vijf jaar. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om hiervan af te wijken. De omstandigheden zoals door de verdediging aangevoerd zijn, gelet op de grote hoeveelheid cocaïne, van onvoldoende gewicht om hier in strafverminderende zin rekening mee te houden.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 54 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is.

7.Het beslag

Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurd verklaring.
Gebleken is dat het voorwerp bij het onderzoek naar het tenlastegelegde feit is aangetroffen, met behulp van welk voorwerp het feit is voorbereid en begaan.
Het voorwerp behoort aan verdachte toe. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij via de telefoon contact had met zijn opdrachtgever.
De rechtbank zal het voorwerp dan ook verbeurd verklaren.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 54 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: een Google Pixel 3 telefoon, goednummer [nummer] .
Dit vonnis is gewezen door mr. De Weert, voorzitter, mr. Froger en mr. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van Van Dijke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 februari 2020.
Mr. De Weert en mr. Froger zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer PL2000-2019213734 van politie-eenheid dienst infrastructuur geografische afdeling – Zuid-West-Nederland, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 98.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 22 en 23.
3.Het NFI-rapport, pagina 35.
4.Het NFI-rapport, pagina 36.
5.Het NFI-rapport, pagina 37.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 44, vierde en elfde vraag.
7.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 13 februari 2020.