ECLI:NL:RBZWB:2020:852

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2020
Publicatiedatum
21 februari 2020
Zaaknummer
02-066340-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bankoverval en bedrijfsoverval met vuurwapen, en overtreding van de Wet wapens en munitie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 februari 2020, staat de verdachte terecht voor het medeplegen van twee overvallen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De eerste overval vond plaats op 19 maart 2019 in Goes, waar de verdachte samen met mededaders onder bedreiging van een vuurwapen geld en telefoons heeft afgenomen van de aanwezige medewerkers van een bedrijf. De tweede overval vond plaats op 14 maart 2019 in Middelburg, waarbij wederom onder bedreiging van geweld geld en goederen zijn weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een leidende rol had in beide overvallen, waarbij hij de regie voerde en het vuurwapen hanteerde. De rechtbank acht de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van de derde tenlastelegging, die betreft een woningoverval, waar de verdachte van is vrijgesproken. De rechtbank legt een gevangenisstraf van zeven jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die rechtstreeks voortvloeien uit de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/066340-19
vonnis van de meervoudige kamer van 24 februari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsvrouw mr. B.G.M.C. Peters, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 februari 2020, waarbij de officier van justitie mr. M.C. Fimerius en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 19 maart 2019 te Goes tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld
en/of bedreiging met geweld [naam 1] en/of [naam 2] heeft
gedwongen tot de afgifte van ongeveer 4.560 euro, in elk geval een
hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 3]
en/of twee, althans een GSM(‘s), in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] en/of [naam 2]
, in elk geval geld/goederen toebehorende aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s),
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
ongeveer 4.560 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, geheel of ten dele
toebehorende aan [naam 3] , en/of twee,
althans een GSM(‘s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [naam 1] en/of [naam 2] , in elk geval
geld/goederen toebehorende aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn/haar mededader(s), welke diefstal werd
voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging
met geweld tegen [naam 1] en/of [naam 2] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn/haar
mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat
verdachte en/of zijn mededader(s) die [naam 1] en/of [naam 2] een
vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
toonde(n) en/of daarmee zwaaide(n) en/of daarbij heeft/hebben
geroepen “ik wil geld, maak de kluis open”, althans woorden van gelijke
aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 14 maart 2019 te Middelburg tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld
en/of bedreiging met geweld [naam 4] en/of [naam 5] heeft
gedwongen tot de afgifte van ongeveer 600 euro, in elk geval een
hoeveelheid geld en/of een fooienpot en/of GSM(‘s) en/of een
sleutelbos, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[naam 5] en/of [naam 4] en/of [naam 6] ( [naam 7]
), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s),
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
ongeveer 600 euro, in elk geval een hoeveelheid geld en/of een fooienpot
en/of GSM(‘s) en/of een sleutelbos, in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan die [naam 5] en/of [naam 4] en/of
[naam 6] ( [naam 7] ), in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd
voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging
met geweld tegen [naam 4] en/of [naam 5] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn/haar
mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
hij verdachte en/of zijn mededader(s) die [naam 4] en/of [naam 5] een
vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
toonde(n) en/of daarmee dreigde(n)/zwaaide(n) en/of daarbij
heeft/hebben geroepen “ik ga je schieten”, althans woorden van gelijke
aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 17 maart 2019 te Middelburg, met het oogmerk om
zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [naam 8] en/of [naam 10] en/of [naam 9] heeft gedwongen tot de
afgifte van enig goed, te weten twee, althans een GSM’s en/of
spaarpotje(s) met geld en/of een hoeveelheid contant geld, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 8] en/of [naam 10]
en/of [naam 9] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte,
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
twee, althans een GSM's en/of spaarpotje(s) met geld en/of een
hoeveelheid contant geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [naam 8] en/of [naam 10] en/of [naam 9] , in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd
voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging
met geweld tegen [naam 8] en/of [naam 10] en/of [naam 9] , gepleegd met
het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
hij, verdachte een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp, toonde en/of op zijn/haar/hun hoofd(en) heeft
gericht en/of daarbij heeft gezegd “ik wil geld, ik wil geld", althans
woorden van gelijke aard of strekking;
4.
hij in of omstreeks de maand maart 2019 te Middelburg en/of Vlissingen,
in elk geval in Nederland,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een pistool, van het merk Kimar, model Derringer, kaliber .22,
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft
gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle aan hem tenlastegelegde feiten en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Ten aanzien van feiten 1 en 2 acht zij medeplegen bewezen. Ten aanzien van feit 1 acht zij afpersing van [naam 2] van haar telefoon en diefstal met geweld, van geld en de telefoon van [naam 1] , bewezen. Ten aanzien van feit 2 is zij van oordeel dat sprake is van diefstal met geweld van geld, een fooienpot, telefoons en een sleutelbos. Feit 3 kwalificeert zij als afpersing van een spaarpotje en diefstal met geweld van telefoons en geld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feiten 2 en 3. Er is geen rechtstreeks bewijs van betrokkenheid van verdachte bij feit 2. Zonder steunbewijs levert ‘circumstantial evidence’ geen redengevende feiten of omstandigheden op voor het bewijs van het ten laste gelegde, noch op zichzelf, noch in onderlinge samenhang bezien. Ten aanzien van feit 3 stelt de verdediging dat de aangiftes en de verklaringen van aangevers ongeloofwaardig, onbetrouwbaar en inconsistent zijn. In onderling verband komen zij niet overeen op voor de bewezenverklaring van belang zijnde onderdelen. Deze inconsistenties in de aangiftes geven zoveel reden tot twijfel dat deze niet ten grondslag kunnen liggen aan de bewezenverklaring. Ten aanzien van feit 1 wordt door verdachte een bekennende verklaring afgelegd. Ten aanzien van feit 4 refereert de verdediging aan de bekennende verklaring van verdachte bij feit 1, waarbij het wapen werd aangetroffen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
feit 1
Op 19 maart 2019 deed [naam 1] mede namens [naam 3] aangifte van een overval. Hij verklaarde dat hij werkzaam is als directeur/eigenaar van [naam 3] . De [naam 3] , gelegen aan [adres 6] in Goes, is een franchise die hij beheert. Op 19 maart 2019 was hij in de zaak aanwezig met [naam 2] . Het was rond 14:00 uur toen hij opeens een schreeuw hoorde van [naam 2] , een angstkreet. Hij is het kantoor in gerend en zag twee mannen staan. Man 1 had een capuchon over zijn hoofd en een masker op. Man 2 had een donkere huidskleur, droeg een capuchon en had een wapen in zijn handen. Dit wapen was een metaalkleurig/chroomachtig pistool, waarbij de loop wat langer was. Aangever zag dat man 2 het wapen meteen op hem richtte en hoorde de man zeggen: ‘Ik wil geld de kluis moet open’. Man 2 zwaaide steeds met zijn wapen een beetje wijzend achtig. Aangever is meteen naar de geldla gelopen. Hij heeft het slot op de geldla geopend met zijn code. De geldla ging open. Man 1 gaf een rugtas aan man 2. Man 2 pakte het geld uit de la en stopte dit in de rugtas. Man 2 pakte ook het bakje waar het muntgeld in zat en keerde dit ook om in de rugtas. In de geldla zaten allemaal losse briefjes in verschillende coupures. Aangever heeft ook het overvallenpakketje gepakt en aan man 2 gegeven. Deze stopte het in zijn rugtas. Man 2 begon aan het snoer van de centrale telefoon te trekken en heeft de hoorn meegenomen. Hij zag dat aangever een IPhone 7+ in zijn handen had en zei dat hij de telefoon wilde hebben. Hij trok de telefoon uit de handen van aangever. Hij zei ook tegen [naam 2] dat hij haar telefoon wilde hebben. [naam 2] heeft toen haar telefoon gepakt en aan man 2 gegeven. De twee mannen zijn toen naar buiten gerend. [1] Het totale weggenomen bedrag uit de geldlade bedroeg € 4559,82. [2]
Ook [naam 2] deed aangifte van de overval, gepleegd op dinsdag 19 maart 2019. Zij verklaarde dat zij werkzaam is als administratief medewerkster bij [naam 3] in Goes. Die dag was zij aan het werk achter de balie, toen zij twee mannen zag binnenkomen. Zij hadden op dat moment geen gezichtsbedekking. Beide mannen waren donker getint. Een van de mannen trok transparante latex handschoenen aan. Hij hield een zilverkleurig pistool vast. De man zei: “mond houden anders schiet ik je neer”. Hij hield het wapen op tien centimeter van haar hoofd in haar richting. Op dat moment kwam haar baas [naam 1] het kantoor binnen. Hij heeft zelf het geld aan de man met de latex handschoenen meegegeven. De man met de latex handschoenen stopte het geld in de rugzak. Hierna werd geroepen dat ze haar telefoon moest inleveren. Tegelijkertijd trok een van de mannen de hoorn van de vaste telefoon eraf. Ze hoorde haar baas zeggen: “ [naam 2] geef je telefoon mee”, waarna de overvaller dit herhaalde. Ze besloot haar telefoon, een zwarte Samsung A3, te geven. Hierna renden beide mannen het kantoor uit. Kort voor de overval was een blanke jongen van begin 20 het kantoor binnen gekomen. Hij keek een beetje rond. Hierna vroeg hij of hij geld kon opnemen. Hij vertelde dat hij geen klant was bij de [naam 3] , maar bij de [naam 13] . Aangeefster heeft hem verwezen maar de [naam 13] . Ze vond hem erg nerveus. Hij bewoog veel heen en weer. [3]
Verbalisanten die ter plaatse kwamen naar aanleiding van de melding van de overval werden aangesproken door een man, die zei dat hij twee mannen langs had zien rennen met capuchons op. Hij had deze mannen zien wegrijden in een personenauto van het merk Seat, met daarachter een boedelbak bevestigd. [4] Vervolgens zagen verbalisanten op de N257, ter hoogte van de plaats [adres 2] , een rode Seat, type Leon, met kenteken [kenteken 1] , hen tegemoet komen en passeren met achter deze Seat een gele boedelbak als aanhangwagen. De bestuurder betrof een blanke jonge man met een baardje. De auto werd staande gehouden. De bestuurder bleek [naam 11] te zijn. In de aanhanger lagen twee donker getinte mannen op hun buik. Dit bleken [verdachte] en [naam 12] te zijn. [5]
In de boedelbak werden een rugzak, een gezichtsmasker en witte latex handschoenen aangetroffen. In de rugzak werd een flinke hoeveelheid eurobiljetten aangetroffen, waaronder die van het overvallenpakketje, alsmede euromunten. Ook werd in de rugzak een telefoonhoorn met kabel aangetroffen. Eveneens werd in de rugzak een zilverkleurig vuurwapen aangetroffen. Ook werden in de boedelbak twee telefoons, te weten een IPhone 7+ en een Samsung A3 gevonden. Het IMEI-nummer van deze IPhone bleek overeen te komen met het IMEI-nummer zoals doorgegeven door [naam 1] . De IPhone bleek ernstig beschadigd te zijn. Beide telefoons werden getoond aan [naam 1] en [naam 2] en door hen herkend als de telefoons die waren weggenomen door de overvallers. [6] Bij verdachte [naam 12] werd tijdens de visitatie een geldbedrag van € 1.300,- aangetroffen in zijn onderbroek. [7]
Getuige [naam 14] verklaarde dat hij zijn auto, een bordeauxrode Seat Leon met kenteken
[kenteken 1] , had uitgeleend aan twee maatjes van hem. Hij zag deze twee, [naam 15] en [naam 11] (de rechtbank begrijpt: [naam 11] ), vaker. Een paar dagen daarvoor had hij met hen al gesproken over dat omruilen (de rechtbank begrijpt: het omruilen van [naam 11] ’ auto voor de auto van [naam 14] ). [naam 11] belde en vroeg of hij die auto al kon halen. Hij is degene met een rijbewijs. Hij kwam toen de auto ophalen met [naam 15] (de rechtbank begrijpt: verdachte). [naam 15] heeft geen rijbewijs. Ze zeiden dat ze een trekhaak nodig hadden voor een boedelbak. Ze hadden een van deze dagen de auto nodig. Ze hebben vaker die week contact gehad over de auto. Uiteindelijk heeft hij [naam 15] gebeld dat ze de auto konden komen halen. Ze kwamen de auto omruilen op maandagavond. [8]
Uit onderzoek naar het telefonisch contact tussen verdachte en verdachte [naam 11] bleek dat er 141 keer contact is geweest tussen de mobiele telefoonnummers die in gebruik zijn bij verdachte en verdachte [naam 11] . [9] Het telefoonnummer dat gebruikt werd door verdachte stond in de telefoon van verdachte [naam 11] vermeld als behorend bij een contactpersoon genaamd ‘Werk’. [10] Uit onderzoek van de Whats-app gesprekken in de telefoon van verdachte [naam 11] kwamen WhatsApp-gesprekken met verdachte naar voren. Op 11 maart 2019 zegt verdachte tegen verdachte [naam 11] dat hij moet komen om iets in scène te zetten en dat je geld niet te lang moet laten liggen. Op 12 maart 2019 zegt verdachte dat hij iets heeft gevonden en vraagt of verdachte [naam 11] wel echt geld nodig heeft omdat hij op cruciale momenten er niet is. Op 13 maart 2019 vraagt verdachte [naam 11] aan verdachte of hij al iets voor morgen heeft gehoord en of hij een goeie klus vanavond heeft. Verdachte zegt hierop ‘misschien’. Verdachte [naam 11] vraagt of een van zijn maatjes kan helpen omdat hij geld nodig heeft. Verdachte zegt dat dat niet nodig is. Op 14 maart 2019 vraagt verdachte of ze nog dingen gaan checken of niet. Verdachte [naam 11] zegt dat hij er over een half uurtje is. Op 19 maart 2019 om 01.15 uur zegt verdachte dat hij net uit het politiebureau komt en het wapen kwijt/weggegooid heeft, hij moest wel. [11]
Van verdachte [naam 11] werd de telecommunicatie opgenomen vanuit de Penitentiaire Inrichting. In het opgenomen gesprek met sessienummer 21 belt hij met zijn ex-vriendin [naam 16] op 14 april 2019 en zegt hij: “Ja die gast die zei dus, wil je veel geld verdienen en daarna stoppen we ermee. Toen dacht ik is goed, als ik alleen maar met een auto hoef te rijden dan doe ik dat. [naam 16] zegt: “Waarom the fuck heb je dan een boedelbak gehuurd?” Verdachte [naam 11] antwoordt: “Dat was de opdracht van hem.” “Ja ik heb me gewoon veel te veel laten verblinden door het bedrag, wat ik daarvan zou kunnen doen en wat voor een leuk leven ik daarvan zou kunnen leiden.” [12]
Van verdachte [naam 12] werd de telecommunicatie opgenomen vanuit de Penitentiaire Inrichting. In het opgenomen gesprek met sessienummer 11 belt hij met zijn moeder op 14 april 2019 en geeft hij aan dat hij iets doms gedaan heeft en zich schuldig voelt. Ook geeft hij aan dat hij met jongens is meegegaan naar een ding. Ze zeiden dat hij geld zou kunnen pakken maar ze hebben gelogen. In het opgenomen gesprek met sessienummer 17 belt hij op 20 april 2019 weer met zijn moeder en geeft in dit gesprek aan dat hij in de gevangenis zit omdat hij iets heel stoms gedaan heeft. Hij zegt dat hij geld is gaan stelen. [13]
Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de overval op de [naam 3] . Hij heeft daar geld en GSM’s meegenomen. [14] Verdachte heeft bij de politie verklaard dat het vuurwapen dat bij zijn aanhouding werd aangetroffen van hem is en dat hij met dit wapen een overval heeft gepleegd. [15]
Verdachte [naam 11] heeft bij de politie verklaard dat hij was benaderd door één van de medeverdachten. Daar had hij veel contact mee. Deze gaf aan dat hij een klusje had. Die medeverdachte had zelf geen rijbewijs, had ook een aanhanger nodig en kende iemand die een trekhaak had. Verdachte [naam 11] is naar Rotterdam gereden om van voertuig te wisselen. Hij had de auto op 18 maart 2019 gewisseld. De volgende ochtend zouden ze weer naar Goes reizen. Rond middernacht is hij de boedelbak gaan huren. De volgende ochtend stapte de medeverdachte bij hem in de auto en vertelde dat er nog iemand was die mee zou gaan. Ze hebben toen die tweede verdachte opgepikt. Er zouden nog een aantal benodigdheden gehaald moeten worden bij Gamma, zoals klustape en latex handschoenen, en dat heeft verdachte [naam 11] toen gehaald. Daarna zijn ze richting Goes gereden. In Goes zei één van de medeverdachten dat hij nog kleding nodig had. Verdachte [naam 11] zei dat hij dat wel voor hem kon halen bij [naam 17] . Vervolgens werd tegen verdachte [naam 11] gezegd dat hij moest gaan kijken in de [naam 3] of je daar geld kunt opnemen. Toen zag hij een handvuurwapen. Verdachte is naar de [naam 3] gegaan om dat te doen en was erg nerveus op dat moment in de bank. Daarna is hij teruggelopen en de auto ingestapt. Gevraagd werd of je daar geld kon opnemen. Een van de medeverdachten zei dat als het zou lukken, hij
€ 30.000,- zou krijgen. De medeverdachten gingen uit het voertuig. Na een tijdje kwamen ze terug gerend en zeiden ze dat hij de boedelbak moest openen. Verdachte [naam 11] reed weg en werd vervolgens aangehouden. [16]
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met verdachten [naam 12] en [naam 11] schuldig heeft gemaakt aan het plegen van de overval, zoals ten laste gelegd onder feit 1. De rechtbank stelt vast dat de uiterlijke verschijningsvorm van de overval wijst op een vooraf gemaakt plan.
Met betrekking tot de rol van [naam 11] merkt de rechtbank het volgende nog op. Verdachte [naam 11] werd telkens gebruikt in de voorfase. Door hem werden voorafgaand aan de overval een boedelbak gehuurd, benodigdheden en kleding aangeschaft en door hem werd een voorverkenning gedaan bij de [naam 3] . Ook zorgde verdachte [naam 11] voor het vervoer naar de plaats delict en daar vandaan. Hiervoor werd [naam 11] bijna een derde deel van de verwachte opbrengst in het vooruitzicht gesteld. Verdachte [naam 11] speelde door deze handelingen uit te voeren een cruciale rol bij deze overval. Bovendien was hij degene met een rijbewijs. Uit de verklaring van getuige [naam 14] blijkt dat verdachte [naam 11] initiërend was in het contact met hem in het kader van het lenen van de rode Seat met trekhaak. Verdachte [naam 11] verklaarde verder veel contact te hebben met verdachte, hetgeen ook blijkt uit het onderzoek van de telefoons van verdachten. Ook de inhoud van de genoemde telefonische contacten tussen verdachte [naam 11] en verdachte en het opgenomen tapgesprek in de Penitentiaire Inrichting, waarin verdachte [naam 11] tegen zijn ex-vriendin zegt verblind te zijn geweest door het geld, zijn redengevend voor het bewijs van medeplegen; ook hieruit spreekt van een gezamenlijke voorbereiding en het bestaan van afspraken over de verdeling van de buit.
De overval werd vervolgens verder in gezamenlijke uitvoering gepleegd door verdachte en verdachte [naam 12] . Bij medeverdachte [naam 12] werd een geldbedrag van € 1.300,- aangetroffen, ongeveer een derde van de opbrengst van de overval . Ook hij deelde naar het oordeel van de rechtbank dus gelijkelijk mee in de gerealiseerde buit.
Verdachte had naar het oordeel van de rechtbank de leidende rol. Hij onderhield de contacten met de medeverdachten, gaf de opdrachten en is degene geweest die met het vuurwapen de [naam 3] binnen is gegaan.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande, van oordeel dat sprake is van het medeplegen van afpersing van de telefoon van [naam 2] en diefstal onder bedreiging met geweld van een geldbedrag van ongeveer € 4.560,- van [naam 3] en van de telefoon van [naam 1] , zoals ten laste gelegd onder feit 1.
feit 2
Op 14 maart 2019 deed [naam 5] mede namens [naam 7] aangifte van een overval. Hij verklaarde dat hij die dag aan het werk was bij [naam 7] aan [adres 3] te Middelburg met zijn collega [naam 4] .
Er kwamen twee gasten binnen via de voordeur. Beide mannen hadden een slank, dun postuur. Een van hen was donker getint. Deze negroïde man had een muts die autocoureurs dragen over zijn hoofd, waarbij zijn ogen en een stukje daarnaast waren te zien. De getinte man liep voorop en richtte een wapen op hen. Het was een klein zilverkleurig pistool. De andere man liep achter de man met het pistool. De man richtte het pistool naar het hoofd van aangever en zei tegen hem dat hij moest gaan liggen en niet naar hem moest kijken. Ook hoorde hij hem zeggen: ‘Ik ga je schieten’. Dit heeft hij meerdere malen herhaald. De negroïde man controleerde zijn zakken en pakte zijn telefoon en sleutelbos uit zijn zakken. Op tafel lagen twee portemonnees, in de ene portemonnee zat afgerond € 160,- en in de andere € 69,25. Aangever zei daarna: ‘Je hebt nu je geld en wegwezen’, waarna hij de negroïde man het volgende hoorde zeggen: ‘Nee boven ligt in een van de drie kasten nog meer geld’ of woorden van gelijke strekking. Hierna moesten [naam 4] en hij mee naar boven. Ze zijn met zijn vieren naar boven gegaan. Aangever wilde naar de kast lopen, maar toen deed de negroïde man zelf die deur open. Hierna pakte hij een blauw geldkistje en deed het kistje in een rugzak. Hierna zag hij een aantal fooienpotjes liggen die hij ook allemaal in de rugzak deed. Ze lagen boven op de grond en aangever hoorde de negroïde man het volgende zeggen: ‘We gaan nu weg maar komen over vijf minuten terug dus zorg dat je hier blijft’ of woorden van gelijke strekking. De andere man heeft weinig tot niets gezegd. [17]
Ook [naam 4] deed aangifte van de overval, gepleegd op dinsdag 14 maart 2019. Zij verklaarde dat er om ongeveer 20.50 uur twee mannen binnen kwamen bij [naam 7] . Eén man liep met uitgestrekte arm en had een pistool in zijn hand. Eén man was blank en de ander was negroïde. Beide mannen hadden een tenger postuur. Die donkere man riep iets van ‘we willen geld’ of iets dergelijks. Die blanke man liep er wat achter. De donkere man deed de hele tijd het woord en nam het voortouw. Ze voelde dat de donkere man haar aan de knoop van haar schort vastpakte en haar voor zich uit naar de voorzijde van het pand dirigeerde. Hij voelde in haar broekzakken. Ze voelde dat hij haar telefoon uit haar broekzak pakte. Ze hoorde dat één van de personen riep: ‘Waar zijn de portemonnees?’ en hoorde haar collega roepen ‘Die liggen daar’. Korte tijd later hoorde ze een stem zeggen: ‘Ik ga hem gebruiken’ of woorden van gelijke strekking. De portemonnees lagen op de tafel. Toen wilden ze naar boven. Ze werd opgetild of in de richting van de trap geduwd. Ze hoorde dat er gezegd werd: ‘We gaan naar boven want daar staan drie kasten’. Ze is toen achter haar collega aan meegegaan naar boven. Boven moesten ze naar het kantoor. In het kantoor deed deze donkere man zelf de kast open. Ze heeft later gehoord dat er geld dat in die kast lag weggenomen is. [18]
Op 15 maart 2019 gaf [naam 5] aan dat hij zich herinnerde dat hij op 14 maart 2019 omstreeks 15.15 uur over de [adres 3] te Middelburg liep en dat hij een goudkleurige Fiat Punto voorbij zag rijden in de richting van de [naam 7] . Vervolgens zag hij dat het voertuig voorbij de [naam 7] reed en bij de loods verderop keerde. Hierna kwam het voertuig weer terug in de richting van aangever. Hij wist op dat moment dat er niemand aanwezig was bij de [naam 7] . Op het moment dat het voertuig terugreed in zijn richting en hem vervolgens passeerde, zag hij twee manspersonen in het voertuig zitten. Hij herkende de bestuurder als [naam 11] . [naam 11] heeft een blanke huidskleur. Hij heeft hetzelfde postuur als de blanke verdachte van de overval. [19] Op de camerabeelden van [naam 7] van 14 maart 2019 was te zien dat er omstreeks 15:13 uur van links over de [adres 3] te Middelburg een grijze Fiat Punto de zaak voorbij reed. Een paar seconden later was een grijze Fiat Punto te zien waarvan een gedeeltelijk kenteken te lezen was, namelijk [kenteken 2] , die terug kwam rijden richting de N57. Achter het stuur zat een persoon met een lichte huidskleur. De bestuurder keek in de richting van [naam 7] toen hij voorbij reed. Uit het RDW bleek dat verdachte [naam 11] een grijze Fiat Punto, voorzien van het kenteken [kenteken 2] , op naam had staan. [20]
De eigenaar van [naam 7] verklaarde dat [naam 11] bij hem heeft gewerkt in de periode van 19 januari 2019 tot 14 februari 2019. Hij zat op dat moment nog in zijn proefperiode en werd in eerste instantie contant betaald. Hij is de enige werknemer geweest die contant betaald werd en dus ook de enige die wist dat er boven contant geld lag. De overige werknemers weten wel van de fooienpotjes maar niet van het overige geld. [naam 11] heeft op 9 februari 2019 een appje gestuurd waarin hij aangeeft krap bij kas te zitten. Vervolgens vroeg hij of hij voor een avond zwart uitbetaald kon worden. Er is in totaal een geldbedrag van ongeveer € 600,- weggenomen. [21]
Tijdens het forensisch onderzoek bij [naam 7] werden schoensporen aangetroffen die vermoedelijk afkomstig waren van de daders. In het gangpad gezien vanaf de ingang richting de keuken werd een schoenspoor veilig gesteld onder [SINnummer] . [22]
Dit schoenspoor werd vergeleken met een paar schoenen, merk Nike, type Air Force 1, kleur wit, maat EUR 42, afkomstig van verdachte. Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen enerzijds de onderzochte plaatsing van het schoenspoor en anderzijds de zool van de rechterschoen en de daarmee vervaardigde proefsporen is gebleken dat het profiel overeenkomt, de afmetingen praktisch overeenkomen en de slijtageverschijnselen aan de rechterschoen, ook voor zover zichtbaar, zijn waargenomen in de onderzochte plaatsing van het schoenspoor. Onverklaarbare verschillen zijn niet waargenomen. Op grond van het vergelijkend schoensporenonderzoek wordt geconcludeerd dat de onderzochte plaatsing van het schoenspoor is veroorzaakt met een schoen, soortgelijk aan de onderzochte rechterschoen. Door het ontbreken van karakteristieke overeenkomsten kon niet worden vastgesteld dat de onderzochte plaatsing van het schoenspoor daadwerkelijk is veroorzaakt met deze rechterschoen. [23]
In de woning van verdachte werd een zwarte trainingsbroek van het merk Adidas aangetroffen, waarbij op de linker broekspijp het logo van Adidas gedrukt stond en op de rechterbroekspijp het ronde logo van de voetbalclub Real Madrid. Bij nader onderzoek naar de foto’s afkomstig van de camerabeelden van de overval op [naam 7] bleek dat een van de overvallers een broek droeg die sterk lijkt op deze broek. De broek heeft de drie verticale strepen aan de zijkant van de broekspijpen, een logo op de linker broekspijp en een rond logo op de rechter broekspijp. [24] Op een screenshot van de overval was te zien dat een van de daders lichtblauwkleurige handschoenen droeg. In de auto van verdachte [naam 11] werden onder andere lichtblauwkleurige latex handschoenen aangetroffen van het merk HY@PRO. [25]
Onderzoek naar de historische verkeersgegevens telefonie betreffende het telefoonnummer van verdachte [naam 11] wees uit dat zijn telefoonnummer op 14 maart 2019 omstreeks 19.47 uur contact maakte met de zendmast aan [adres 4] te Middelburg. Vervolgens is te zien dat de telefoon omstreeks 20.53 uur contact maakt met de zendmast aan [adres 5] nabij [adres 5] te Middelburg. [26] Het telefoonnummer van verdachte [naam 11] maakte gebruik van provider KPN. Uit een netwerkmeting is naar voren gekomen dat wanneer men zich op de locatie [adres 3] te Middelburg bevindt, een telefoon met provider KPN contact maakt met de zendmast aan [adres 5] nabij [adres 5] . [27]
De rechtbank stelt vast dat het dossier ten aanzien van onderhavig feit geen zogenoemd direct bewijs omvat tegen verdachte aangezien de daders door de slachtoffers niet zijn herkend, maar wel is sprake van omringend bewijs, zogenoemd ‘circumstantial evidence’. De vraag die aan de rechtbank voorligt is of op grond van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en verband gezien, kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die zich met een mededader schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.
De rechtbank stelt in dit kader allereerst vast dat door aangevers wordt verklaard dat de negroïde man een klein zilverkleurig wapen op hen gericht hield. Door verdachte is vijf dagen later, bij de overval op de [naam 3] , zoals weergegeven in de bewijsmiddelen onder feit 1, eveneens een klein zilverkleurig wapen gebruikt. Verder is gebleken dat een van de verdachten een broek droeg die sterk leek op een in de woning van verdachte aangetroffen broek. Ook werd bij [naam 7] een schoenspoor aangetroffen dat is veroorzaakt met een schoen, soortgelijk aan een onderzochte schoen van verdachte, waarbij ook de slijtageverschijnselen aan de rechterschoen, voor zover zichtbaar, zijn waargenomen in het schoenspoor.
Er werden door een van de overvallers blauwe handschoenen gedragen, waarna in de auto van verdachte [naam 11] blauwe latex handschoenen werden aangetroffen. Bij de overvallers bleek voorkennis te zijn over waar er geld bij [naam 7] lag, terwijl verdachte [naam 11] kort voor de overval een periode bij [naam 7] heeft gewerkt contant kreeg uitbetaald en volgens de eigenaar wist dat het contante geld boven lag. Aangever [naam 5] herkent daarbij het postuur van verdachte [naam 11] als hetzelfde postuur als van de blanke verdachte van de overval. Verdachte [naam 11] bleek in de periode voorafgaand aan de overval ook een dringende noodzaak aan geld te hebben. De rechtbank neemt ook de WhatsApp-gesprekken uit de telefoon van verdachte [naam 11] , zoals opgenomen onder feit 1, in ogenschouw, waaruit blijkt dat verdachte [naam 11] op 13 maart 2019 aan verdachte vroeg of ‘hij al iets voor morgen heeft gehoord’. Op 14 maart 2019 vroeg verdachte aan verdachte [naam 11] of ‘ze nog dingen gaan checken of niet’. Verdachte [naam 11] zei daarop dat hij er over een half uurtje is. Vervolgens is verdachte [naam 11] die middag voor de [naam 7] heen en weer gereden. De rechtbank neemt daarbij tenslotte nog in aanmerking dat de telefoon van verdachte [naam 11] ten tijde van de overval contact maakte met de zendmast waarmee, volgens de netwerkmeting bij gebruik vanaf de locatie van [naam 7] door een telefoon met provider KPN, contact wordt gemaakt.
Gelet op het voorgaande, is naar het oordeel van de rechtbank het scenario dat verdachte en verdachte [naam 11] degenen zijn geweest die de overval bij [naam 7] hebben gepleegd, het meest waarschijnlijke scenario. Bovendien hebben verdachten vijf dagen later, zoals bewezen verklaard onder feit 1, weer als medeplegers een overval gepleegd. Zij waren in die periode klaarblijkelijk nauw op elkaar betrokken en hun handelen was duidelijk op het verkrijgen van geldelijk gewin gericht. Uit de verklaringen van aangevers blijkt voorts dat de negroïde man met het wapen de regie had en de blanke, slanke man niets gezegd heeft. Ook dit past naar het oordeel van de rechtbank bij het scenario dat deze man verdachte [naam 11] is. Enerzijds omdat zwijgen verstandig was zodat zijn stem niet herkend zou worden door zijn oud-collega’s en anderzijds omdat dit een rolverdeling is overeenkomstig de rolverdeling bij de uitvoering van de overval op de [naam 3] , waar verdachte naar het oordeel van de rechtbank ook de leidende rol had.
De rechtbank onderkent dat de bewijsmiddelen op zichzelf beschouwd niet voldoende redengevend zijn om tot een bewezenverklaring te komen. Naar het oordeel van de rechtbank laten de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en verband gezien, echter geen andere conclusie toe dan dat het verdachte en medeverdachte [naam 11] moeten zijn geweest die in gezamenlijke uitvoering de overval op de [naam 7] hebben gepleegd. Verdachte en verdachte [naam 11] hebben zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal onder bedreiging met geweld van een geldbedrag van ongeveer € 600,- en een fooienpot van eigenaar [naam 6] van [naam 7] , een telefoon en een sleutelbos van [naam 5] en een telefoon van [naam 4] , zoals ten laste gelegd onder feit 2.
feit 3
Op 24 maart 2019 deed [naam 8] aangifte van een overval op 17 maart 2019 op zijn woning in Middelburg. Door [naam 9] en [naam 10] is eveneens aangifte gedaan van de overval.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 17 maart 2019 bij de woning van aangever
[naam 8] is geweest. Op dat punt komen alle verklaringen overeen. Over wat er vervolgens heeft plaatsgevonden, lopen de verklaringen echter uiteen. Ook tussen de verklaringen van de drie aangevers ziet de rechtbank inconsistenties.
Zo wordt door [naam 8] verklaard dat [naam 10] in de slaapkamer stond op het moment dat hij met de overvaller boven kwam en verklaart zij dat ze op dat moment in de douche was. Door [naam 10] wordt verklaard dat haar partner samen met de overvaller, terwijl deze hem onder schot hield, de deur open ging doen toen [naam 9] aanklopte, terwijl [naam 8] en [naam 9] hebben verklaard dat de overvaller zelf de voordeur open deed.
Vervolgens wordt door zowel [naam 8] als [naam 9] verklaard dat [naam 10] meteen naar boven ging toen [naam 9] binnen kwam, terwijl [naam 10] heeft verklaard dat zij met hen de woonkamer in is gegaan en heeft gezien dat haar partner en [naam 9] hun telefoons op tafel legden en dat de man deze samen met het spaarpotje van tafel pakte en ook geld uit de jaszak van [naam 9] mee nam.
Voorts wordt door [naam 8] verklaard dat hij en zijn broer door de man werden gefouilleerd, terwijl zijn broer daar niet over heeft verklaard.
Ten slotte wordt door [naam 10] verklaard dat haar partner meteen nadat de dader was vertrokken, zei dat hij de man kende, terwijl hij zelf heeft verklaard dat hij pas later heeft ontdekt wie de man was.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de drie aangevers op wezenlijke onderdelen van elkaar afwijken, terwijl daar tegenover een consistente ontkennende verklaring van verdachte staat. Verdachte heeft een concrete verklaring gegeven over zijn bezoek aan de familie [naam 8] op 17 maart 2019. De inconsistenties in de verklaringen van aangevers, juist ook op de onderdelen die omstandigheden of gedragingen beschrijven die een onuitwisbare indruk zouden moeten hebben gemaakt op slachtoffers van een dergelijke overval, en de concrete alternatieve verklaring van verdachte daar tegenover, maken dat de rechtbank twijfelt aan het waarheidsgehalte van de aangiftes.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem onder feit 3 tenlastegelegde woningoverval en zal hem van dit feit vrijspreken.
feit 4
Het vuurwapen dat door verdachte werd gebruikt bij de onder feiten 1 en 2 bewezenverklaarde overvallen werd als volgt omschreven. Aangever [naam 1] omschreef het bij feit 1 op 19 maart 2019 gebruikte vuurwapen als een metaal/chroomkleurig pistool, waarbij de loop wat langer was. Aangeefster [naam 2] omschreef een wapen van ongeveer tien centimeter, met een zilvergrijze korte loop met daarop ribbels. Aangever [naam 5] omschreef het bij feit 2 op 14 maart 2019 gebruikte vuurwapen als een klein zilverkleurig pistool en aangeefster [naam 4] omschreef het wapen als een pistool met de lengte van een pen, wit/grijs van kleur. [28]
Het vuurwapen dat werd aangetroffen in de rugzak die in de boedelbak lag ten tijde van de aanhouding van verdachte op 19 maart 2019 werd onderzocht. Het betrof een pistool van het merk Kimar, model Derringer, kaliber .22. Het pistool was zilver/zwart van kleur. Dit pistool was origineel een alarmpistool met het kaliber .6 mm knal, dat is aangepast voor het verschieten van scherpe kogel munitie met het kaliber .22. Het pistool verkeerde uiterlijk in een redelijk goede staat van onderhoud, functioneerde als zodanig en was als zodanig geschikt en gebruiksklaar. Het pistool was geschikt om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berustte op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Daarom is dit voorwerp een vuurwapen van categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie. [29]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat het vuurwapen dat bij zijn aanhouding werd aangetroffen van hem is en dat hij met dit wapen een overval heeft gepleegd. [30]
De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat het vuurwapen dat bij de aanhouding van verdachte in de rugzak in de boedelbak werd aangetroffen, het vuurwapen is dat zowel bij de overval zoals bewezen verklaard onder feit 1 als bij de overval zoals bewezen verklaard onder feit 2 door verdachte is gebruikt, gelet op de overeenkomsten in de beschrijvingen door aangevers van het bij beide overvallen gebruikte vuurwapen. Verdachte heeft verklaard dat dit vuurwapen van hem is. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte van 14 tot en met 19 maart 2019 in Middelburg en in Goes, in elk geval in Nederland, het hiervoor omschreven vuurwapen voorhanden heeft gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 19 maart 2019 te Goes tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld
[naam 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een GSM, toebehorende aan [naam 2] ,
en
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen ongeveer 4.560 euro,
toebehorende aan [naam 3] ,
en een GSM toebehorende aan [naam 1] ,
welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [naam 1] en
[naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat verdachte die [naam 1] en [naam 2] een
vuurwapen toonde en daarmee zwaaide en daarbij heeft geroepen “ik wil geld, maak de kluis open”;
2.
op 14 maart 2019 te Middelburg tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
ongeveer 600 euro en een fooienpot en GSM‘s en een sleutelbos,
toebehorende aan [naam 5] en/of [naam 4] en/of [naam 6] ( [naam 7] ),
welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [naam 4] en [naam 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij verdachte die [naam 4] en [naam 5] een vuurwapen toonde en daarmee dreigde en daarbij heeft geroepen “ik ga je schieten”;
4.
in de
periode van 14 tot en met 19maart 2019 te Middelburg,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Kimar, model Derringer, kaliber .22, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafmaat ten aanzien van feit 1 aan te sluiten bij de strafmaat, zoals gevorderd in de zaken van de medeverdachten. Het door de [naam 3] verzochte contact- en gebiedsverbod accepteert verdachte en kan worden toegewezen.
Voorts verzoekt zij de door [naam 8] , [naam 9] en [naam 10] verzochte contact- en gebiedsverboden af te wijzen, gelet op de door haar bepleite vrijspraak en omdat er geen reden is tot angst, aangezien verdachte geen contact wenst met hen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een bankoverval en een bedrijfsoverval. Hij is daarbij telkens samen met een mededader naar binnen gegaan en heeft vervolgens onder bedreiging van een vuurwapen geld en de telefoons van de aanwezige medewerkers meegenomen. Het spreekt voor zich dat de op deze manier uitgevoerde overvallen voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring moeten zijn geweest. Zij ondervinden hiervan nog steeds, ook in hun privéleven, de nadelige gevolgen. Dat blijkt onder meer uit de ter zitting door aangever [naam 1] voorgedragen slachtofferverklaring dat alles anders is voor hem na de overval. Aangeefster [naam 4] sprak ter zitting uit dat heel haar leven is verwoest door wat zij mee moest maken die avond. Ze zag heel haar leven aan zich voorbij gaan, en dat alleen maar omdat verdachte zo nodig snel geld wilde verdienen. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van anderen, op deze manier snel aan geld te komen.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder gewelds- en vermogensdelicten, en dat hij onderhavige feiten heeft gepleegd in een proeftijd van een eerdere veroordeling.
Uit het rapport van de reclassering van 17 september 2019 volgt dat er bij verdachte een patroon aan gewelds- en vermogensdelicten herkenbaar is. Verdachte heeft al jaren geen zinvolle dagbesteding, gebruikt middelen, heeft een negatief sociaal netwerk en lijkt niet over voldoende copingvaardigheden te beschikken. Uit de delictgeschiedenis blijkt dat er sprake is van agressieproblematiek. Er is binnen diverse reclasseringstrajecten getracht verdachte een andere weg te laten inslaan. Hij gaf echter beperkte openheid van zaken en stelde zich beperkt begeleidbaar en sociaalwenselijk op, waardoor er geen vooruitgang geboekt werd. Er zijn geen beschermende factoren naar voren gekomen. Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat, net als het risico op letselschade en het zich onttrekken aan de voorwaarden. De reclassering ziet op dit moment geen meerwaarde in een reclasseringstoezicht. In het kader van detentiefasering kan opnieuw onderzocht worden of verdachte gemotiveerd is voor gedragsverandering. Van belang lijkt dat er tijdens detentiefasering onderzoek wordt gedaan naar zijn psyche, zodat de hulpverlening handvatten krijgt om hem te kunnen begeleiden. De reclassering adviseert aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Er worden geen mogelijkheden gezien om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst en de aard van de feiten, met name de overvallen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur geïndiceerd is.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het LOVS en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Het uitgangspunt voor een bedrijfsoverval, zonder (ernstig) geweld is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar.
De rechtbank ziet echter meerdere strafverzwarende factoren. Zo had verdachte een leidende rol bij beide overvallen. Hij had de regie, onderhield de contacten met de medeverdachten, gaf de opdrachten en is degene geweest die bij beide overvallen het vuurwapen bij zich had. Hij heeft dat wapen op slachtoffers gericht en daarbij, bij de bedrijfsoverval, zeer heftige bedreigende woorden gebruikt. Verder heeft verdachte een fors strafblad en heeft hij de feiten gepleegd, terwijl hij in een proeftijd liep.
Dit alles maakt dat de rechtbank tot een aanzienlijk hogere straf komt dan als uitgangspunt is vermeld in de oriëntatiepunten. De rechtbank komt tot een gevangenisstraf van zeven jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Namens [naam 3] en door aangevers [naam 8] , [naam 10] en [naam 9] is verzocht om aan verdachte een contact- en gebiedsverbod op te leggen als bijzondere voorwaarden dan wel als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.
Aangezien de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het aan hem tenlastegelegde feit met betrekking tot aangevers [naam 8] , [naam 10] en [naam 9] ziet de rechtbank geen aanleiding om jegens hen een contact- en gebiedsverbod op te leggen. Ook zal de rechtbank ten aanzien van [naam 3] geen contact- en gebiedsverbod opleggen, gelet op de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de rechtbank aan verdachte zal opleggen en gelet op het feit dat de rechtbank op basis van het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit jegens [naam 3] zal plegen dan wel zich belastend naar de medewerkers van [naam 3] zal gedragen.

7.De benadeelde partijen

[naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] vordert een schadevergoeding van € 2.164,40, waarvan
€ 164,40 ter zake van materiële schade en € 2.000,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt en niet betwist, zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens, zoals verzocht, de schadevergoedingsmaatregel opleggen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de vordering benadeelde partij hoofdelijk toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, aangezien deze vordering tevens is ingediend in de strafzaak tegen de medeverdachten. Verdachte wordt aldus veroordeeld aan de benadeelde partij het toegewezen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, te betalen voor zover deze vordering niet reeds door of namens een ander is betaald.
[naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van € 1.850,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, en daarnaast € 13,61 aan proceskosten voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt en niet betwist, zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens, zoals verzocht, de schadevergoedingsmaatregel opleggen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met uitzondering van voornoemde proceskosten, aangezien die volgens vaste rechtspraak niet kunnen worden betrokken bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal de vordering benadeelde partij hoofdelijk toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, aangezien deze vordering tevens is ingediend in de strafzaak tegen de medeverdachten. Verdachte wordt aldus veroordeeld aan de benadeelde partij het toegewezen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, te betalen voor zover deze vordering niet reeds door of namens een ander is betaald.
[naam 3]
De benadeelde partij [naam 3] vordert een schadevergoeding van € 4.163,66 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 1.102,80 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit. Het betreffen redelijke kosten ten behoeve van het herstel van het gevoel van veiligheid van de medewerkers en daarmee ter beperking van psychische schade. De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf
19 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige gedeelte, betreffende de gevorderde niet-productieve uren, acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende onderbouwd aangezien niet duidelijk is in hoeverre dit heeft geleid tot gederfde winst, en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, evenals voor de aan de berekening van deze uren verbonden accountantskosten.
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van het opleggen van de verzochte schadevergoedingsmaatregel. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de voorschotregeling van artikel 36f, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing is als de benadeelde partij een rechtspersoon is, zoals in het onderhavige geval. Dit maakt dat de benadeelde partij het schadebedrag niet van de staat uitgekeerd zal krijgen als verdachte niet binnen acht maanden aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan. De benadeelde partij heeft om die reden onvoldoende baat bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal de vordering benadeelde partij voor zover toegewezen hoofdelijk toewijzen, aangezien deze vordering tevens is ingediend in de strafzaak tegen de medeverdachten. Verdachte wordt aldus veroordeeld aan de benadeelde partij het toegewezen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, te betalen voor zover deze vordering niet reeds door of namens een ander is betaald.
[naam 4]
De benadeelde partij [naam 4] vordert een schadevergoeding van € 2.655,14, waarvan
€ 905,14 ter zake van materiële schade en € 1.750,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de verzochte schadevergoedingsmaatregel opleggen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de vordering benadeelde partij hoofdelijk toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, aangezien deze vordering tevens is ingediend in de strafzaak tegen de medeverdachte. Verdachte wordt aldus veroordeeld aan de benadeelde partij het toegewezen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, te betalen voor zover deze vordering niet reeds door of namens een ander is betaald.
[naam 5]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 2.419,87, waarvan € 669,87 ter zake van materiële schade en € 1.750,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, en daarnaast € 7,45 aan proceskosten voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de verzochte schadevergoedingsmaatregel opleggen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met uitzondering van voornoemde proceskosten, aangezien die volgens vaste rechtspraak niet kunnen worden betrokken bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal de vordering benadeelde partij hoofdelijk toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, aangezien deze vordering tevens is ingediend in de strafzaak tegen de medeverdachten. Verdachte wordt aldus veroordeeld aan de benadeelde partij het toegewezen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, te betalen voor zover deze vordering niet reeds door of namens een ander is betaald.
[naam 7]
De benadeelde partij [naam 7] vordert een schadevergoeding van € 22.443,58, waarvan € 7.443,58 ter zake van materiële schade en € 15.000,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, voor feit 2.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en wat de materiële schade betreft niet onderbouwd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
[naam 8]
De benadeelde partij [naam 8] vordert een schadevergoeding van € 7.064,84, waarvan
€ 4.564,84 ter zake van materiële schade en € 2.500,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, voor feit 3.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
[naam 10]
De benadeelde partij [naam 10] vordert een schadevergoeding van € 2.500,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, voor feit 3.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, zijnde een geldbedrag van in totaal € 703,63, aan verdachte, aangezien het voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
8.2
De teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, zijnde een geldbedrag van in totaal € 3.259,82, aan [naam 3] , omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
8.3
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat de voorwerpen aan verdachte toebehoren en feit 2 is begaan met behulp van deze voorwerpen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 4:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 7 (zeven) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van € 2.164,40, waarvan € 164,40 ter zake van materiële schade en € 2.000,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van € 1.850,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op € 13,61;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 3] van € 1.102,80 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 4] van € 2.655,14, waarvan € 905,14 ter zake van materiële schade en € 1.750,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 5] van € 2.419,87, waarvan € 669,87 ter zake van materiële schade en € 1.750,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op € 7,45;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij [naam 7] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 7] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [naam 8] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 8] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [naam 10] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 10] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen;
- bepaalt dat bij niet betaling het daarbij vermelde aantal dagen gijzeling kan worden toegepast;
* benadeelde partij [naam 2] (feit 1), € 2.164,40, 31 dagen gijzeling, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
* benadeelde partij [naam 1] (feit 1), € 1.850,-, 28 dagen gijzeling, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
* benadeelde partij [naam 4] (feit 2), € 2.655,14, 36 dagen gijzeling, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
* benadeelde partij [naam 5] (feit 2), € 2.419,87, 34 dagen gijzeling, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover deze bedragen door één of meer mededaders zijn betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een geldbedrag ter hoogte van € 703,63 (G2012289: voor een gedeelte ter hoogte van € 696,48 en G2012292);
- gelast de teruggave aan [naam 3] van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een geldbedrag ter hoogte van € 3.259,82
(G2012289: voor een gedeelte ter hoogte van € 503,52, G2011822 en G2011825);
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten 1 stk schoenen (G2011646).
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. A.L. Hoekstra en
mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 februari 2020.
Mrs. Hoekstra en Kempen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer ZB1R019032/AQUINO van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 1007.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van 21 maart 2019, pagina 681, vijfde alinea.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] van 20 maart 2019, pagina 686, tweede alinea, pagina 687, tweede tot en met vierde alinea, en pagina 688, vierde en zesde alinea.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 maart 2019, pagina 698, eerste alinea.
5.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 maart 2019, pagina 712, vijfde alinea, pagina 713, eerste, vierde en achtste alinea, en pagina 714, eerste alinea.
6.Het proces-verbaal van bevindingen van 21 maart 2019, pagina 719, zesde tot en met elfde alinea, en pagina 720, eerste en tweede alinea.
7.Het proces-verbaal van bevindingen van 27 maart 2019, pagina 670.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 14] van 8 april 2019, pagina 793, tweede, vierde, vijfde, zevende en achtste alinea, pagina 794, vierde alinea, en pagina 795, eerste alinea.
9.Het proces-verbaal van bevindingen van 17 april 2019, pagina 67, derde alinea.
10.Het proces-verbaal van bevindingen van 16 april 2019, pagina 96, vierde alinea.
11.Het proces-verbaal telefoon [naam 11] , pagina 437, derde alinea, pagina 438, negende en tiende alinea, en pagina 439, eerste, tweede en zevende alinea.
12.Het proces-verbaal opname telecommunicatie [naam 11] van 28 juni 2019, pagina 441, eerste en laatste alinea, pagina 442, eerste alinea, en pagina 447.
13.Het proces-verbaal van bevindingen van 10 juli 2019, pagina 663, eerste en vierde tot en met zevende alinea, pagina 665 en pagina 666.
14.De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 10 februari 2020.
15.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 23 mei 2019, pagina 559, twaalfde en dertiende alinea.
16.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 11] van 24 juli 2019, pagina 431, eerste en derde alinea, en pagina 432, tweede, zevende en tiende alinea.
17.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 5] mede namens [naam 7] van 15 maart 2019, pagina 827, derde alinea, pagina 828, eerste en tweede alinea, en pagina 829, tweede, derde en vijfde alinea.
18.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 4] van 14 maart 2019, pagina 832, derde alinea, en pagina 833, eerste, tweede en vijfde tot en met zevende alinea.
19.Het proces-verbaal van bevindingen van 15 maart 2019, pagina 841, eerste en tweede alinea.
20.Het proces-verbaal van bevindingen van 15 maart 2019, pagina 842, eerste en tweede alinea, en pagina 843, derde alinea.
21.Het proces-verbaal van verhoor benadeelde [naam 6] van 13 april 2019, pagina 838, eerste en derde alinea, en pagina 839, eerste tot en met derde alinea.
22.Het proces-verbaal forensisch onderzoek bedrijf ( [adres 3] Middelburg) van 18 maart 2019, pagina 871, tweede en vijfde alinea.
23.Het schriftelijk stuk, inhoudende een rapport vergelijkend schoensporenonderzoek naar aanleiding van een overval op een bedrijf te Middelburg, [adres 3] , gepleegd op 14 maart 2019, van Team Forensische Opsporing van 20 mei 2019, pagina 875, tweede en derde alinea, en pagina 876, eerste tot en met vijfde alinea.
24.Het proces-verbaal bevindingen van 21 maart 2019, pagina 888, eerste alinea, en pagina 889, eerste alinea.
25.Het proces-verbaal van bevindingen van 25 maart 2019, pagina 38, tweede en zevende alinea.
26.Het proces-verbaal van bevindingen van 28 maart 2019, pagina 89, eerste en tweede alinea.
27.Het proces-verbaal netwerkmeting van 12 april 2019, pagina 92, eerste tot en met derde alinea.
28.Het proces-verbaal van bevindingen vuurwapen van 3 april 2019, pagina 44, derde en vierde alinea, en pagina 45, vierde en vijfde alinea.
29.Het proces-verbaal onderzoek voorwerp en m.b.t. Wet wapens en munitie van 7 juni 2019, pagina 823, eerste alinea, pagina 824, derde, vierde en zesde alinea, en pagina 825, eerste alinea.
30.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 23 mei 2019, pagina 559, twaalfde en dertiende alinea.