ECLI:NL:RBZWB:2020:798

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6028
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van reparatie- en verzekeringskosten voor elektrische aankoppelunit als hulpmiddel onder de Wet inkomstenbelasting 2001

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. De belanghebbende, die in Breda woont, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2015, die was berekend op een belastbaar inkomen van € 13.687. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van € 5.757.

Centraal in deze zaak stond de vraag of de reparatie- en verzekeringskosten van een elektrische aankoppelunit, de minitrac, als hulpmiddel in de zin van artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aftrek konden worden gebracht. De rechtbank oordeelde dat de minitrac niet kan worden aangemerkt als rolstoel of scootmobiel, waardoor de uitsluiting van het tweede lid van artikel 6.17 niet van toepassing was. De rechtbank achtte het aannemelijk dat de belanghebbende geen ondersteuning van de gemeente had ontvangen voor het gebruik van de minitrac.

De rechtbank concludeerde dat de minitrac een hulpmiddel is dat hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt, en dat de kosten van € 568 voor reparatie en verzekering in aanmerking komen voor aftrek als specifieke zorgkosten. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 601,20 en gelast dat het griffierecht van € 46 aan de belanghebbende wordt vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 18/6028
uitspraak van 19 februari 2020
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 24 augustus 2018 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2015 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.687 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.56.01).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2020 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, met haar gemachtigde [gemachtigde] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.757;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 601,20;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan haar vergoedt.

2.Gronden

2.1.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de aanslag moet worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.325. Reeds hierom is het beroep gegrond verklaard.
2.2.
Uitsluitend is in geschil of de reparatie- en verzekeringskosten van in totaal
€ 568,00 voor een elektrische aankoppelunit van het merk Minitrac (hierna: de minitrac) als hulpmiddel in de zin van artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet) in aftrek kunnen worden gebracht.
2.3.
De minitrac is een elektrische motorunit die aan de rolstoel kan worden gekoppeld ter ontlasting van de gebruiker van die rolstoel voor het bewegen van die rolstoel. De minitrac is door [de gemeente] op grond van de Wet voorzieningen Gehandicapten in april 2003 aan belanghebbende in bruikleen verstrekt. In verband met het volledig afgeschreven zijn van de minitrac worden de hier bedoelde kosten niet meer door de gemeente vergoed. Aangezien geen adequate vervanging voor de minitrac is te krijgen ziet belanghebbende zich genoodzaakt de minitrac te blijven gebruiken en kosten daarvoor te maken.
2.4.
Artikel 6.17 van de Wet luidt, voor zover hier van belang, voor het onderhavige jaar:
“1 Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
(…)
d. andere hulpmiddelen, voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt;
2 Als ander hulpmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, worden in ieder geval niet aangemerkt:
1°. brillen, contactlenzen en overige hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen;
2°. scootmobielen;
3°. rolstoelen;
4°. aanpassingen aan, in of om een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan.”
Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling [1] is deze bepaling opgenomen om, kort gezegd, de aftrek van de uitgaven voor specifieke zorgkosten te versoberen en te vereenvoudigen in die gevallen dat in beginsel op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) verstrekkingen mogelijk zijn. Voor dergelijke voorzieningen en aanpassingen geldt dat burgers zich hiervoor bij de gemeente melden. Gemeenten kunnen dan binnen de kaders van de Wmo onderzoeken of de ondersteuningsaanvraag een bijdrage van de gemeente vergt. Doel was ondermeer de fiscale regeling beter aan te laten sluiten op het nieuwe gemeentelijke maatwerk en andere zorgregelingen om de fiscale regeling daarmee ook beter te richten op de doelgroep van chronisch zieken en gehandicapten.
2.5.
De rechtbank is met belanghebbende van oordeel dat de minitrac niet kan worden aangemerkt als rolstoel of scootmobiel. Van een uitsluiting als bedoeld in het tweede lid van artikel 6.17 van de Wet is dan geen sprake. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende gezien de leeftijd van de minitrac geen ondersteuning van de gemeente heeft ontvangen, of daarop recht heeft, om deze minitrac te kunnen blijven gebruiken. De rechtbank acht ten slotte aannemelijk dat de minitrac een hulpmiddel is dat naar zijn aard hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt. Dit betekent dat de reparatie- en verzekeringskosten van in totaal € 568,00 voor aftrek als uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking komen.
2.6.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard en is niet in geschil dat de aanslag moet worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 5.757 (€ 6.325 minus € 568).
2.7.
Nu het beroep gegrond is, vindt de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 525 (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1). Voor de overige door belanghebbende genoemde proceskosten, te weten reis- en verletkosten wordt de inspecteur, eveneens met toepassing van het besluit, veroordeeld deze te vergoeden. De reiskosten zijn voor belanghebbende op de voet van artikel 1, onderdeel c, van het Besluit, vastgesteld op de reiskosten op basis van het openbaar vervoer tweede klasse van € 11,20. De verletkosten zijn vastgesteld tot een bedrag van € 65 in verband met het bijwonen van de terechtzitting. Verletkosten voor het voorbereiden van de zitting komen zoals blijkt uit de toelichting bij het ‘formulier proceskosten’ niet in aanmerking voor vergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2020.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 752, nr. 13, blz. 16-17