In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. De belanghebbende, die in Breda woont, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2015, die was berekend op een belastbaar inkomen van € 13.687. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van € 5.757.
Centraal in deze zaak stond de vraag of de reparatie- en verzekeringskosten van een elektrische aankoppelunit, de minitrac, als hulpmiddel in de zin van artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aftrek konden worden gebracht. De rechtbank oordeelde dat de minitrac niet kan worden aangemerkt als rolstoel of scootmobiel, waardoor de uitsluiting van het tweede lid van artikel 6.17 niet van toepassing was. De rechtbank achtte het aannemelijk dat de belanghebbende geen ondersteuning van de gemeente had ontvangen voor het gebruik van de minitrac.
De rechtbank concludeerde dat de minitrac een hulpmiddel is dat hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt, en dat de kosten van € 568 voor reparatie en verzekering in aanmerking komen voor aftrek als specifieke zorgkosten. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 601,20 en gelast dat het griffierecht van € 46 aan de belanghebbende wordt vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.