ECLI:NL:RBZWB:2020:746

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
02/665501-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van der Burgh
  • A. van der Weide
  • J. Broeders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met imitatievuurwapens van een hoofdagent van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant

Op 19 februari 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 april 2016 in Goirle een hoofdagent van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant heeft bedreigd met een imitatievuurwapen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 5 februari 2019, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De verdachte werd beschuldigd van het bedreigen van de hoofdagent met de opmerking dat hij hem zou schieten, terwijl hij een imitatiepistool in zijn hand hield. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk dreigend heeft gehandeld, wat blijkt uit de verklaringen van de verbalisant en de omstandigheden van het incident. De rechtbank achtte het bewijs voor de bedreiging en het voorhanden hebben van een imitatievuurwapen wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf van twee dagen op, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd een taakstraf van 240 uren opgelegd, subsidiair 120 dagen hechtenis. De rechtbank hield rekening met het tijdsverloop van de zaak, dat bijna vier jaar had geduurd, en concludeerde dat dit een schending van het recht op een eerlijke en tijdige rechtsgang opleverde. De rechtbank benadrukte de ernst van de bedreiging van een politieagent in functie en de impact die dit had op de agent en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/665501-16
vonnis van de meervoudige kamer van 19 februari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] .
raadsman: mr. F.J.V.H. Stoffels, advocaat te Zevenbergen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 februari 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Scheurs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht, na wijziging van de tenlastelegging, ter zake dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 2 april 2016 te Goirle, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, [naam] , zijnde hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader opzettelijk dreigend
- ( een) op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en) in zijn/hun hand(en) gehouden
en/of
- dat/die op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en) voor zijn/hun licha(a)m(en) gehouden
waarbij de loop van dat/die op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en) in de richting van (de voeten van) die hoofdagent [naam] wees/wezen;
artikel 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
feit 2:
hij op of omstreeks 2 april 2016 te Goirle (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een imitatiepistool, 6 mm BB, zijnde (een) voorwerp(en) vermeld op lijst a of lijst b van de bij de Regeling Wapens en Munitie behorende bijlage I, voorhanden heeft gehad;
artikel 13 lid 1 Wet wapens en munitie
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan. De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 betreffen de kennisgeving van inbeslagneming, het proces-verbaal van onderzoek naar het imitatievuurwapen en de bekentenis van verdachte. Ten aanzien van feit 1 is betoogd dat het incident zich heeft afgespeeld zoals door verbalisant [naam] is geverbaliseerd in de processen-verbaal van bevindingen. In deze schriftelijke bescheiden is op ambtseed gedetailleerd omschreven wat de toedracht is geweest van het incident en welke gedragingen hebben plaatsgevonden. De bevindingen van de verbalisant zijn een betrouwbaar bewijsmiddel. Verdachte heeft daarentegen wisselend verklaard en op essentiële punten een afwijkende verklaring afgelegd ten opzichte van medeverdachte [medeverdachte] . De verklaring van verdachte is om die reden niet aannemelijk geworden. Tot slot is er tijdens de bedreiging sprake geweest van medeplegen, omdat er nauw en bewust is samengewerkt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde. Verdachte heeft namelijk niet het opzet gehad om de verbalisant te bedreigen. Verdachte heeft langzaam op de bevelen van de verbalisant gereageerd om de situatie niet te laten escaleren. Daarnaast is er ten onrechte vanuit gegaan dat verdachte het imitatiewapen op de verbalisant heeft gericht. Bij het wegleggen van het wapen door verdachte is bij verbalisant [naam] de indruk gewekt dat er ook met het wapen is gericht. De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 5 februari 2020 [1] en zijn verklaring bij de politie [2] ;
- de kennisgeving van inbeslagneming, zoals bedoeld in artikel 94 van het Wetboek van Stafvordering [3] ;
- het proces-verbaal betreffende het onderzoek naar twee op een vuurwapen gelijkende voorwerpen [4] .
Feit 1Op 2 april 2016 is verbalisant [naam] , hoofdagent van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, belast met toezicht en handhaving. [5] Diverse eenheden, waaronder [naam] , zijn door de meldkamer naar de [straat] in Goirle gestuurd. Hij heeft gehoord dat er ter hoogte van de basisschool op het fietspad twee jongens lopen met op vuurwapens gelijkende voorwerpen. [naam] zag twee jongens in zijn richting lopen die aan het door de meldkamer opgegeven signalement voldeden. Hij zag dat de jongens elkaar aankeken, daarna zijn omgedraaid en terug zijn gelopen. [naam] is achter de jongens aangelopen. Hij heeft vervolgens rustig geroepen:
‘Jongens blijf eens staan en laat je handen even zien.’[naam] heeft gezien dat de jongens hebben omgekeken maar niet hebben gereageerd en zijn doorgelopen. Hij is achter de jongens blijven aanlopen. De jongens hebben zich op een grasveld omgedraaid in de richting van [naam] . Zij hebben hun armen een beetje opgeheven, gespreid en hebben laten zien dat zij niets in hun handen hadden. Op het moment dat [naam] zag dat zij hun handen weer lieten zakken, heeft hij naar hen geschreeuwd:
‘Handen omhoog.’Hij zag dat de jongens hun handen een beetje omhoog deden ter hoogte van hun schouders. Hij heeft geschreeuwd dat ze hun handen hoger moeten doen. Hij zag dat de jongen aan de linkerkant, dit blijkt later verdachte [verdachte] te zijn, zijn handen naar beneden deed. Deze jongen heeft zijn handen naar de voorzijde van zijn lichaam gebracht, ter hoogte van zijn buik, en heeft zijn handen in zijn kleding gestopt. [naam] heeft daarop zijn vuurwapen ter hand genomen en tussen de twee jongens gericht. Hij is verder richting de jongens gelopen en op acht meter voor hen stil gaan staan. Hij heeft nogmaals geschreeuwd:
‘Handen omhoog.’Verdachte heeft zijn hand uit zijn kleding gehaald en had een zwart vuurwapen in zijn hand. Verdachte heeft het vuurwapen voor zijn lichaam gehouden en de loop van zijn wapen in de richting van de voeten van [naam] gebracht.
[naam] zag vervolgens dat de jongen aan de rechterkant ook een vuurwapen in zijn handen had en de loop van het vuurwapen naar de grond gericht hield. Dit bleek later verdachte [medeverdachte] te zijn. Beide jongens stonden stil en hielden hun wapen vast. Verdachte hield zijn vuurwapen op [naam] gericht. [naam] heeft tussendoor veel dingen geschreeuwd, zoals:
‘Handen omhoog, laat vallen.’Hij heeft het vuurwapen op het hoofd van verdachte gericht en geschreeuwd:
‘Laat vallen, ik schiet je door je kop.’De jongens hebben aanvankelijk niet op de instructies gereageerd en pas na enige tijd hun vuurwapen een meter voor zich op de grond gegooid.
In een aanvullend proces-verbaal van bevindingen heeft [naam] geverbaliseerd over het moment dat verdachte zijn hand naar de voorzijde van zijn lichaam heeft gebracht. [6] Dit moment kan worden omschreven als een snelle grijpbeweging naar zijn middel. Hij heeft geen contact met de jongens gekregen, terwijl hij duidelijk heeft geschreeuwd. De verdachte heeft het vuurwapen schuin gehouden en omhoog gebracht richting zijn voeten. Deze houding kan volgens [naam] worden omschreven als
“een schuine Antilliaanse schiethouding.”De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het imitatiewapen uit zijn jaszak heeft gehaald en het voorwerp bij de kolf heeft vastgehouden. [7]
Onder verdachte is een niet van echt te onderscheiden imitatievuurwapen in beslag genomen. [8] Uit nader onderzoek is naar voren gekomen dat het een voorwerp betreft, dat qua vorm een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen, namelijk een pistool Walther, type PPQ. [9] Dit voorwerp is een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie I, sub 7 van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie.
Ten aanzien van het opzet
Verbalisant [naam] heeft een melding ontvangen, waarbij is gesproken over de verdachten en de aanwezigheid van op vuurwapens gelijkende voorwerpen. Op het moment dat [naam] ter plaatse is gekomen zijn de verdachten omgedraaid en hebben zij in tegenovergestelde richting gelopen. Zij voldoen in eerste instantie niet aan de instructie van [naam] om te blijven staan. Nadat de verdachten zijn gestopt met lopen hebben zij evenmin gevolg gegeven aan de instructie om hun handen omhoog te houden. [naam] heeft hen meermalen aangespoord om zijn instructies op te volgen en heeft zijn vuurwapen gepakt. Zonder dat hiervoor aanleiding is geweest heeft verdachte het imitatiewapen via één snelle beweging uit zijn jaszak gehaald. Hij heeft het imitatiewapen bij de kolf vastgehouden en naar voren gericht op de voeten van [naam] . Naast verdachte heeft ook medeverdachte [medeverdachte] een imitatiewapen vastgehouden. Beide verdachten voldoen niet direct aan de door [naam] gegeven waarschuwing, die hen sommeert om hun wapens te laten vallen. [naam] is er tot op dat moment niet van op de hoogte dat het geen echt vuurwapen betreft maar een imitatiewapen.
Er kan worden aangenomen dat verdachte minstens voorwaardelijk opzet heeft gehad op de bedreiging. Verdachte heeft onverhoeds het imitatiewapen vastgepakt en van dichtbij hiermee op [naam] gericht. Verdachte heeft [naam] een kort moment onder schot gehouden met het imitatiewapen. De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam] zich bedreigd zou voelen. Het is voorstelbaar dat bij [naam] de redelijke vrees is ontstaan dat door verdachte een misdrijf zou worden gepleegd dat tegen zijn leven gericht is. Volgens de rechtbank is de verklaring van [naam] betrouwbaar en is er geen sprake van een onjuiste aanname of waarneming, zoals door de verdediging is betoogd. Voor deze stelling van de verdediging is geen steun te vinden in het dossier.
Ten aanzien van het medeplegenOp grond van de vooromschreven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte niet is komen vast te staan. Uit het dossier en verhandelde ter zitting is niet naar voren gekomen dat de gedragingen van verdachte en medeverdachte, vooraf en tijdens het treffen met verbalisant [naam] , duiden op een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het medeplegen niet bewezen kan worden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1:
hij op 2 april 2016 te Goirle, [naam] , zijnde hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn handen gehouden
en
- dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp voor zijn lichaam gehouden waarbij de loop van dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van de voeten van die hoofdagent [naam] wees;
feit 2:
hij op 2 april 2016 te Goirle een wapen van categorie I onder 7°, te weten een imitatiepistool, 6 mm BB, zijnde een voorwerp vermeld op lijst a of lijst b van de bij de Regeling Wapens en Munitie behorende bijlage I, voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast eist de officier van justitie een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, bij een bewezenverklaring van beide feiten, om een aanzienlijk deel van de taakstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 2 april 2016 in Goirle schuldig gemaakt aan de bedreiging van verbalisant [naam] en aan een overtreding van de Wet wapens en munitie door het voorhanden hebben van een imitatiewapen. De bedreiging houdt verband met de werkzaamheden van [naam] als hoofdagent van de politie. Politieagenten zijn tijdens hun functie verantwoordelijk voor de handhaving van de rechtsorde en veiligheid. De bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op één van deze beroepsbeoefenaren draagt bij aan de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Dergelijk gedrag mag en kan dus niet lichtvaardig worden opgevat. Het voorval heeft grote impact gehad op hoofdagent [naam] . Hij voelde zich ernstig bedreigd. Door het gedrag van verdachte moest hij de vreselijke beslissing nemen om een dodelijk schot te lossen, en het heeft maar een fractie gescheeld of hij had dit schot ook daadwerkelijk gelost. Hij was erg boos dat verdachte en zijn mededader hem in deze situatie hadden gebracht. Verdachte en zijn mededader danken hun leven aan de koelbloedigheid waarmee verbalisant [naam] het moment van schieten, ondanks hun talmen, bleef uitstellen tot aan het moment waarop uiteindelijk door hen de wapens werden neergelegd.
Deze misdrijven rechtvaardigen op zichzelf genomen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aantal maanden. Dit geldt temeer nu, uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 14 januari 2020 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte al meermalen voor een bedreiging is veroordeeld. Bovendien is verdachte na onderhavig feit opnieuw met justitie in aanraking gekomen met betrekking tot een bedreiging ten opzichte van beroepsbeoefenaars. De rechtbank heeft mede acht geslagen op de straffen die volgens de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting in dergelijke gevallen worden opgelegd. In het geval van een bedreiging door het tonen van een vuurwapen is dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden.
De rechtbank ziet echter reden om af te wijken van de vooromschreven uitgangspunten, gelet op het tijdsverloop dat heeft plaatsgevonden. De feiten zijn gepleegd op 2 april 2016. De verdachte is diezelfde dag aangehouden en twee dagen later verhoord. De meervoudige kamer van rechtbank wijst het vonnis op 19 februari 2020, terwijl de zaak aanvankelijk op een zitting van de politierechter geagendeerd stond op 2 augustus 2016. Er is bijna sprake van een verdubbeling van de termijn die in beginsel als limiet in aanmerking moet worden genomen, waarin de berechting van een strafzaak moet hebben plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat, in verband met dit tijdsverloop, sprake is van een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), welke bepaling ertoe strekt de berechting binnen een redelijke termijn te waarborgen. Deze overschrijding is zodanig dat de rechtbank aanleiding ziet om tot een andere strafmodaliteit over te gaan.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte. Dit houdt in dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 (twee) dagen, met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf opleggen van de maximale duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder rechtsoverweging 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
feit 2:Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 (twee) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in
voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgh, voorzitter,
mr. Van der Weide en mr. Broeders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Admiraal, griffier,
en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 februari 2020.

Voetnoten

1.Hierna wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie Zeeland -West Brabant met nummer PL2000-2016084385, genummerd van 1 tot en met 106.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 73.
3.Kennisgeving van inbeslagneming, pagina 21.
4.Proces-verbaal betreffende onderzoek twee op een vuurwapen gelijkende voorwerpen, pagina 94.
5.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 9 en 10.
6.Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 91 en 92.
7.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 februari 2020.
8.Kennisgeving van inbeslagneming, pagina 21.
9.Proces-verbaal betreffende twee op een vuurwapen gelijkende voorwerpen, pagina 94, 95 en 96.