ECLI:NL:RBZWB:2020:731

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 131
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de vaste toelage onregelmatige dienst voor ambtenaren van 55 jaar en ouder

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 februari 2020, gaat het om een geschil tussen een ambtenaar en de minister van Justitie en Veiligheid over de vaststelling van een vaste toelage onregelmatige dienst. De eiser, een ambtenaar van 55 jaar en ouder, had op zijn salarisstrook van 24 juli 2018 een vaste toelage ontvangen, maar de minister verklaarde het bezwaar van de eiser tegen deze uitbetaling ongegrond. De eiser stelde beroep in tegen dit besluit, wat leidde tot een zitting op 22 januari 2020, waar zowel de eiser als zijn gemachtigde, mr. J.K. Bekhof, aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de minister, mr. A. Schat en drs. P. Weijman.

De rechtbank overwoog dat er in het arbeidsvoorwaardenoverleg van 1990 een verbod op nachtdiensten voor ambtenaren van 55 jaar en ouder was overeengekomen, en dat ter compensatie een vaste toelage was ingevoerd. De eiser had zijn arbeidsduur in 2017 verminderd, maar was per 1 juli 2018 weer teruggekeerd naar 36 uur per week. De minister was van mening dat de vaste toelage niet verhoogd hoefde te worden, terwijl de eiser dit wel meende. De rechtbank concludeerde dat de regelgeving alleen vermeldt dat de toelage naar rato wordt aangepast bij een wijziging in de arbeidsduur, maar niet dat deze automatisch verhoogd wordt bij een verhoging van de arbeidsduur.

De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende was voorgelicht over de gevolgen van zijn keuzes en dat de minister niet tekort was geschoten in zijn voorlichting. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, zonder proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie over arbeidsvoorwaarden en de verantwoordelijkheden van ambtenaren om zich te laten informeren over hun rechten en plichten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/131 AW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

gemachtigde: mr. J.K. Bekhof,
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op de salarisstrook van 24 juli 2018 is aan eiser een vaste toelage onregelmatige dienst voor ambtenaren van 55 jaar en ouder uitbetaald.
In het besluit van 29 november 2018 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser tegen deze salarisstrook ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 22 januari 2020. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, en mr. A. Schat en drs. P. Weijman namens de minister.

Overwegingen

Wat is de vaste toelage onregelmatige dienst voor ambtenaren van 55 jaar en ouder?
1. In het arbeidsvoorwaardenoverleg 1990 voor de sector rijkspersoneel is met de centrales van overheidspersoneel een verbod op nachtdienst overeengekomen voor ambtenaren van 55 jaar en ouder. Om de financiële nadelen hiervan te compenseren, is uiteindelijk besloten om een vaste toelage in te voeren voor de desbetreffende ambtenaren [1] .
Waar gaat het in deze zaak om?
2. Eiser kreeg eerst een vaste toelage die qua hoogte was gebaseerd op een arbeidsduur van 36 uur per week. Hij is in 2017 minder gaan werken. De vaste toelage is toen naar rato aangepast. Per 1 juli 2018 is eisers arbeidsduur weer aangepast naar 36 uur per week. De hoogte van de vaste toelage is in juli 2018 echter niet gewijzigd. Partijen verschillen van mening over de vraag of de vaste toelage verhoogd moest worden toen eiser weer 36 uur ging werken. De minister vindt van niet en eiser vindt van wel.
Beoordelingsperiode
3. Uit het dossier blijkt dat de verhoging van eisers arbeidsduur naar 36 uur per week is goedgekeurd voor de periode van 1 juli 2018 tot en met 31 december 2018. Tijdens de zitting is aangegeven dat dit stilzwijgend is verlengd. Dit betekent dat het oordeel van de rechtbank ziet op de periode vanaf 1 juli 2018.
Wat vindt de rechtbank van deze zaak?
4. Gevoelsmatig klinkt het standpunt van eiser begrijpelijk: als eiser minder gaat werken dan wordt de vaste toelage naar rato verlaagd en als eiser (daarna) meer gaat werken dan wordt de vaste toelage weer naar rato verhoogd. De rechtbank moet echter kijken naar wat er in de regelgeving staat.
In de regelgeving staat alleen dat de toelage naar rato wordt aangepast bij een
verminderingvan de arbeidsduurfactor [2] . Deze zin is pas in 2015 toegevoegd aan het betreffende artikel. Dit is gedaan om een omissie te herstellen: het was dus altijd de bedoeling geweest om dit toe te voegen aan de regelgeving, maar dit was alleen nooit gebeurd [3] . In de regelgeving staat echter niet dat de vaste toelage wordt verhoogd als iemand méér gaat werken. Ook uit de toelichting bij de regelgeving kan niet worden afgeleid dat bedoeld is om de vaste toelage te verhogen als de arbeidsduurfactor wordt verhoogd. De rechtbank kan daarom niet uitsluiten dat dit een bewuste keuze is geweest. Het is in zo’n geval dan aan de vakbonden om hierover nadere afspraken te maken met de minister als zij vinden dat dit tot een onredelijke uitkomst leidt, en deze vast te leggen. Van dergelijke afspraken is tot op heden geen sprake.
Eiser krijgt op dit punt ongelijk.
5. Eiser heeft nog gewezen op informatie op het Rijksportaal (hier is nadere informatie te vinden voor rijkspersoneel). Op de pagina over de financiële gevolgen bij aanpassing van de arbeidsduur staat vermeld dat een verhoging van de arbeidsduur tot gevolg heeft dat de
op het salaris gebaseerdetoelagen of vergoedingen hoger uit vallen.
In dit geval is er echter geen sprake van een toelage die is gebaseerd op eisers salaris. De vaste toelage is kort gezegd gebaseerd op de onregelmatigheidstoeslag die hij kreeg voordat hij de leeftijd van 55 jaar bereikte [4] .
Eiser krijgt ook op dit punt ongelijk.
6. Eiser heeft verder nog aangevoerd dat hij onvoldoende is voorgelicht. Als hij had geweten dat hij zijn rechten definitief zou verspelen, dan had hij deze keuze nooit gemaakt.
De rechtbank vindt dat het aan eiser zelf is om zich voldoende te laten informeren over de gevolgen van dergelijke keuzes. De rechtbank vindt daarom dat de minister niet tekort is geschoten in zijn voorlichting naar eiser toe. Bovendien was het in eerste instantie eisers bedoeling om blijvend minder te gaan werken. De minister had dan ook niet kunnen voorzien dat eiser op termijn zijn eerdere keuze zou terugdraaien.
Ook op dit punt krijgt eiser ongelijk.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Artikel 17 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren:
1. Aan de ambtenaar, die anders dan bij wijze van overwerk, regelmatig of vrij regelmatig arbeid verricht op andere tijden dan op de dagen maandag tot en met vrijdag tussen 8 en 18 uur, wordt een toelage toegekend.
2. De toelage bedraagt per gewerkt uur een percentage van het voor de ambtenaar geldende salaris per uur en wel
a. 20% voor de uren op maandag tot en met vrijdag tussen 6 en 8 uur en tussen 18 en 22 uur;
b. 40% voor de uren op maandag tot en met vrijdag tussen 0 en 6 uur en tussen 22 en 24 uur;
c. 70% voor de uren op zaterdag;
d. 70% voor de uren op zondag;
e. 100% voor de uren op de feestdagen genoemd in artikel 21, zevende lid, onder a, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, Eerste Paasdag en Eerste Pinksterdag,
met dien verstande dat genoemde percentages worden berekend over ten hoogste het salaris per uur, dat is afgeleid van het salaris behorende bij salarisnummer 10 van salarisschaal 7.
3. Voor de in het vorige lid onder a genoemde morgen- en avonduren wordt de toelage slechts toegekend, indien de arbeid is aangevangen vóór 7 uur, respectievelijk is beëindigd na 20 uur.
4. In afwijking van het bepaalde in het eerste en het tweede lid ontvangt de ambtenaar met ingang van de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt een vaste toelage, mits hij op dat moment gedurende ten minste 5 jaar zonder wezenlijke onderbreking een toelage als bedoeld in het eerste lid heeft genoten.
5. De toelage, bedoeld in het vierde lid, wordt vastgesteld op het bedrag dat de ambtenaar over de zesendertig kalendermaanden voorafgaande aan de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt gemiddeld per maand aan toelage als bedoeld in het eerste lid heeft genoten. Dit bedrag wordt aangepast aan de algemene salariswijzigingen. De toelage wordt naar rato aangepast bij een vermindering van de arbeidsduurfactor.
6. Voor de toepassing van het vierde lid wordt onder wezenlijke onderbreking verstaan een onderbreking van langer dan twee maanden.
7. In afwijking van het eerste en tweede lid kan het bevoegd gezag een vaste toelage vaststellen voor een ambtenaar die geen aanspraak heeft op een vaste toelage als bedoeld in het vierde lid.
8. De toelage, bedoeld in het zevende lid, wordt vastgesteld aan de hand van het bepaalde in het tweede en derde lid, het voor de ambtenaar geldende arbeidstijdpatroon als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en de mate waarin en de wijze waarop van dat arbeidstijdpatroon pleegt te worden afgeweken. De toelage wordt aangepast indien zich wijzigingen voordoen in de berekeningsgrondslag daarvan.
9. In bijzondere gevallen kan een regeling worden getroffen, welke het bepaalde in de vorige leden aanvult of daarvan afwijkt.

Voetnoten

1.Nota van Toelichting bij artikel 17, vierde lid, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren (Staatsblad 1992, 117).
2.Artikel 17, vijfde lid, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren.
3.Zie Nota van Toelichting bij artikel 17, vijfde lid, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren (Staatsblad 2015, 531).
4.Artikel 17, vijfde lid, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren.