ECLI:NL:RBZWB:2020:7216

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
C/02/364930 / FA RK 19-5618
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de ambtenaar van de burgerlijke stand in verzoek tot verbetering van akte

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 januari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Goes. De ambtenaar verzocht om verbetering van een akte in het register van geboorten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ambtenaar van de burgerlijke stand niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van artikel 1:24 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit artikel staat alleen verzoeken toe van belanghebbenden of het openbaar ministerie. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de ambtenaar van de burgerlijke stand niet de in dat artikel bedoelde belanghebbende is, en dat de bevoegdheden die aan de ambtenaar zijn toegekend in andere artikelen van het BW niet van toepassing zijn op het verzoek dat in deze zaak is ingediend.

De rechtbank heeft de ambtenaar niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek, omdat deze niet voldoet aan de vereisten die in artikel 1:24 BW zijn gesteld. De rechtbank heeft echter wel erkend dat de ambtenaar van de burgerlijke stand in kennis moet worden gesteld van verzoeken die kunnen leiden tot mutaties in de registers die onder zijn verantwoordelijkheid vallen. De uitspraak is gedaan in een enkelvoudige kamer en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De beslissing kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/364930 / FA RK 19-5618
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 20 januari 2020
op het verzoek van
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Goes,
zetelend te Goes,
vertegenwoordigd door mevrouw [de ambtenaar] ,
hierna te noemen: de ambtenaar.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- [de vrouw] zijnde de moeder van de minderjarige;
- de heer [belanghebbende 1] ;
- de heer [belanghebbende 2] .

1.Het verloop van het geding

1.1
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 4 november 2019 ontvangen verzoek van de ambtenaar, met bijlagen;
- de akte nr. 100593 van het jaar 2018 van het register van geboorten van de burgerlijke stand van de gemeente Goes.
1.2
Het verzoek is behandeld ter zitting van 13 januari 2020. Verschenen is mevrouw [de ambtenaar] in haar hoedanigheid van ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Goes. Tevens waren ter zitting aanwezig de moeder en de heer [belanghebbende 2] . Tevens was op verzoek van de moeder en de heer [belanghebbende 2] aanwezig de heer [tolk] , zijnde een kennis van hen, die ter zitting als tolk heeft opgetreden in de Poolse taal. De heer [belanghebbende 1] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, verschenen noch vertegenwoordigd.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank verbetering van voormelde akte zal gelasten.

3.De beoordeling

3.1
Ingevolge artikel 1:24 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan aanvulling van een register van de burgerlijke stand met een daarin ontbrekende akte of latere vermelding, doorhaling van een daarin ten onrechte voorkomende akte of latere vermelding, of verbetering van een daarin voorkomende akte of latere vermelding die onvolledig is of een misslag bevat, op verzoek van belanghebbenden of van het openbaar ministerie worden gelast door de rechtbank.
3.2
De rechtbank zal de ambtenaar van de burgerlijke stand niet-ontvankelijk verklaren in het verzoek. In artikel 1:24 BW staat weliswaar dat naast het openbaar ministerie ook een belanghebbende een dergelijk verzoek kan doen, echter naar het oordeel van de rechtbank is de ambtenaar van de burgerlijke stand niet de in dat artikel bedoelde belanghebbende. De rechtbank vindt steun voor deze opvatting in de systematiek van Titel 4 van Boek 1 van het BW en de daarin op verschillende onderdelen gegeven bevoegdheden aan een belanghebbende, de ambtenaar van de burgerlijke stand en/of de officier van justitie. Artikel 1:24a BW geeft bijvoorbeeld een ambtshalve bevoegdheid aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. Ook in artikel 1:25a BW wordt aan de ambtenaar van de burgerlijke stand de bevoegdheid gegeven om, ook zonder toestemming van de officier van justitie, kennelijke schrijf- en spelfouten in de daar bedoelde akten te verbeteren. In artikel 1:25c BW wordt zowel aan een belanghebbende als aan het openbaar ministerie als aan de ambtenaar van de burgerlijke stand de bevoegdheid gegeven om een verzoek als daar bedoeld aan de rechtbank Den Haag voor te leggen. De rechtbank stelt vast dat de in artikel 1:25c BW bedoelde bevoegdheid met zoveel woorden wordt verleend aan een belanghebbende, de ambtenaar van de burgerlijke stand en de officier van justitie. De ambtenaar van de burgerlijke stand wordt echter niet genoemd in artikel 1:24 BW. De rechtbank leidt hieruit af dat de in artikel 1:24 BW gegeven bevoegdheid om de rechtbank het daar bedoelde verzoek te doen niet toekomt aan de ambtenaar van de burgerlijke stand.
3.3
Het voorgaande laat onverlet dat de ambtenaar van de burgerlijke stand ten aanzien van verzoeken die zouden kunnen leiden tot mutaties in de onder hem berustende registers door de rechtbank wordt aangemerkt als belanghebbende en om die reden in kennis wordt gesteld van een bij de rechtbank voorliggend verzoek in zaken die gerelateerd zijn aan de registers van de burgerlijke stand.

4.4. De beslissing

De rechtbank:
verklaart de ambtenaar niet-ontvankelijk in het verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. van Noort, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2020 in tegenwoordigheid van mr. M.A.J. Dijkwel, griffier. [1] MD

Voetnoten

1.Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, kan – uitsluitend door een advocaat – hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld, zulks door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, en door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.